Hele grote Kapokboom op het eiland Santiago, Cabo Verde

Om nu eens tijdens vakantie niet verleid te worden tot het bezoeken van tuinen, parken of arboreta besloten we naar een plek te gaan waar we nagenoeg niets van afwisten, waar het een prettig klimaat zou zijn in januari en die niet al té ver weg lag. Het werd de eilandengroep Kaapverdië, door de bewoners zelf liever Cabo Verde genoemd sinds de onafhankelijkheid van Portugal in 1975. Gelukkig – gezien het doel van de vakantie niet verleid te worden door interessante flora – bleek ook de flora op de diverse eilanden van Cabo Verde niet bekend te staan als zeer rijk en gevarieerd. Nadat de Portugezen zich hier in 1462 hadden gevestigd is heel veel van de oorspronkelijke vegetatie verdwenen door begrazen, omhakken en afbranden. Net zoiets als is gebeurd met de oorspronkelijke flora op het noordelijker gelegen eiland Madeira.

Tropisch, efficiënt en luxe
Geografisch ligt Cabo Verde ter hoogte van Senegal en een paar honderd kilometer ten westen daarvan in de Atlantische Oceaan. Dus in de tropen. De planten die wij aantroffen in steden en dorpen en bij boerderijen waren veelal tropische voedingsgewassen of planten die wij kennen als kuip- of kamerplant. Maar daar keken wij niet echt naar, al was het natuurlijk wel leuk kokospalmen te zien én te drinken uit een vers afgeslagen kokosnoot op een wit strand. Echt vakantie! Met lokale busjes en boten zijn we rondgetrokken en hebben genoten van de mensen en de zeer sterk uiteenlopende landschappen. Op onze landkaart zochten we plekken uit die interessant leken en gingen daarnaar op pad. Bijna altijd met het openbaar vervoer in personenbusjes die schijnbaar kriskras over de eilanden rijden maar waarin wel degelijk een systeem zit. Heel efficiënt gaat dat er aan toe. Een belevenis dus om aan de cultuur aldaar te snuiven.

Op een gegeven moment hebben we ook, heel luxe, een taxi besteld want we hadden vanuit het busje op een bord langs de weg Jardim Botânico Nacional aangegeven zien staan. Dat was ergens midden op het eiland Santiago in een heuvelgebied. Als je er zó vlak bij bent dan zou het toch wel heel jammer zijn die tuin niet te bezoeken. Het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zullen we maar zeggen. Vandaar op de terugweg niet voor het busje gekozen maar voor een taxi. Die zou ons naar de entree brengen van de botanische tuin. Onderweg wees de chauffeur ons (als plantenliefhebbers, had hij begrepen) in de verte op een dal en zei dat daar de grootste boom van Cabo Verde groeide. Dat was niet ver omrijden, daarom toch ook maar naar die boom, het was tenslotte toch al een botanie-dag aan het worden. De boom was inderdaad enorm. Het bleek een Kapokboom (Ceiba pentandra), aangegeven met de lokale naam Poilão de Boa Entrada. Een kolos die er dus al heel lang moet hebben gestaan. Zover ik wist komt Ceiba pentandra uit Zuid-Amerika dus de eerste gedachte was dat de boom (of het zaad) met een Portugees schip moet zijn aangevoerd (vanuit Brazilië waarschijnlijk) en dat wellicht al ergens eind vijftiende eeuw.

Ceiba pentandra bij Boa Entrada in groene vallei op Cabo Verde
Foto: Gert Fortgens

Oude, monumentale Kapokboom
Het bezoek aan de botanische tuin daarna was wel aardig maar de boom was toch dé boom van de dag. Speurwerk thuis in de boeken en op het internet bracht aan het licht dat de boom recentelijk een keer is opgemeten: stamomtrek 28 m, hoogte circa 60 m. Er schijnen in Brazilië twee grotere exemplaren te staan wat betreft stamomtrek. Eén daarvan met een stamomtrek van 30 m is naar verluidt tegen de 900 jaar oud. Voorts wordt een tweede boom vermeld op Cabo Verde met een stamomtrek van 11 m en een geschatte leeftijd van tussen de twee- en driehonderd jaar. Dan zou de grote boom Poilão de Boa Entrada dus best wel zo’n vijfhonderd jaar kunnen zijn! Maar toen vond ik meer informatie over de boomsoort Ceiba pentandra: ofschoon oorspronkelijk afkomstig geacht enkel uit Zuid-Amerika wordt in de literatuur de gedachte geopperd dat het helemaal niet is uit te sluiten dat de boomsoort ook al voorkwam in West- (en mogelijk Centraal) Afrika vóór de komst van de Portugezen in 1462. Het is namelijk nergens terug te vinden dat de boomsoort door hen is geïntroduceerd uit Zuid-Amerika op Cabo Verde of in West-Afrika. Misschien (zo luidt een theorie) wel door natuurlijke verspreiding aangezien de vruchten van de boom een groot drijfvermogen hebben. Daardoor zouden ze al lang geleden met de stroming in de oceaan de oversteek hebben kunnen maken en zijn aangespoeld op de stranden van Cabo Verde en West-Afrika. Een interessante gedachte.

Het blad van de grote Kapokboom op Cabo Verde
Foto: Gert Fortgens

Overlever of introducee?
Dan komt bij mij de vraag naar boven: zou deze hele grote boom die wij hebben gezien en die misschien wel veel ouder is dan 500 jaar niet zijn ingevoerd, maar de laatst overgebleven Kapokboom zijn in zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied op Cabo Verde? Zouden de Portugezen rond 1500 dan zo’n beetje alle aanwezige Kapokbomen op makkelijker bereikbare plekken dan deze plek op het eiland Santiago van Cabo Verde hebben omgezaagd voor het hout? Het hout van de Kapokboom is namelijk gewild als lichte en zeer veelzijdig bruikbare houtsoort. Tegenwoordig wordt Ceiba commercieel geteeld in nagenoeg de gehele tropen. Het blijft giswerk hoe oud de boom is en hoe hij daar in een groene vallei midden op het eiland is terechtgekomen. Maar boeiend is het wel en zeker de moeite waard om verder te speuren. Misschien teruggaan? De opzet van de vakantie om wat minder naar planten te kijken was een leuk idee, maar hoe anders is het gelopen door deze ene boom!

Bloemknop van de grote Kapokboom op Cabo Verde
Foto: Gert Fortgens

Literatuur
C.S. Duvall (2011). Ceiba pentandra (L.) Gaertn. https://www.prota4u.org/
D.J. Mabberley (1997). The Plant-book (2nd Edition). Cambridge University Press, Cambridge. https://www.monumentaltrees.com/

Fitzroya cupressoides, een bijzondere naaldboom

Op de omslag van Arbor Vitae 2 uit 2021 een Conifeer die ook nog wel een plaatsje had kunnen krijgen in de afgesloten serie over bedreigde boomsoorten. Het wel en wee van deze bijzondere naaldboom werd eerder uitvoerig beschreven in Dendroflora 34 (1997). Ondanks dat deze bedreigde soort al jaren een beschermde status heeft, is er anno 2021 nog steeds sprake van teruggang en nauwelijks van verjonging.

Fitzroya, de alerce, hoort van nature thuis in het zuiden van Chili en overschrijdt in enkele gebieden de grens met Argentinië. De bomen groeien in groepen van min of meer grote aantallen, de zogenaamde alerzales, vanaf zeeniveau in het kustgebied tot aan de boomgrens. De soort werd in 1878 door de Spanjaard Molina beschreven als Pinus cupressoides. De Amerikaan Ian Johnston plaatste de soort in 1924 in het aparte geslacht Fitzroya, hij eerde daarmee Robert Fitzroy, gezagsvoerder op het beroemde ontdekkingsschip de Beagle met aan boord onder andere Charles Darwin. In 1833 heeft de bemanning een bezoek gebracht aan alerzales, de groeiplaatsen van Fitzroya cupressoides. De eerst zaden werden in 1849 door William Lobb, die verzamelde voor de bekende firma Veitch, naar Engeland gebracht.

Fitzroya cupressoides met kegeltjes

Kenmerken
Fitzroya groeit zeer langzaam met een diktegroei van hooguit 1 mm per jaar. De zeer langzame en gelijkmatige groei maakt dat het hout zeer gemakkelijk te splijten is. De belangrijkste eigenschap is de vrijwel onbeperkte duurzaamheid. Stobben van 100-200 jaar geleden gekapte bomen zijn nog steeds volkomen gaaf. Het kappen van de bomen in het kustgebied begon al snel na de komst van de Spanjaarden. In de huizenbouw werd het hout gebruikt voor dak- en wandbekleding, Het werd ook een belangrijk exportartikel en lang waren de plankjes een betaalmiddel. De houthandel gaf veel werkgelegenheid. In 1883 schatte men dat er 10.000 mensen werkzaam waren. Tussen 1830 en 1900 was de productie 5.250.000 m3. Begin 1900, toen het hele kustgebied intussen was gekapt, stagneerde de productie. Na 1945 nam de exploitatie van de alerzales enorm toe en met vooral Amerikaans kapitaal werden hoger gelegen gebieden ontsloten. Met modern materieel konden elke dag 80-100 duizend jaar oude bomen worden gekapt. Uiteindelijk kwam er verzet tegen deze kaalslag en in 1975 werd Fitzroya internationaal beschermd. Handel in fossiel hout was nog wel toegestaan wat leidde tot veel illegale kap. In 1977 werd deze handel ook verboden. Uiteindelijk kwam pas in 1991 een einde aan de illegale handel, onder andere na een artikel in het National Geographic Magazine.

Toch gaat het nog steeds niet goed met deze naaldboom. Intussen is ruim 40% van oorspronkelijke areaal verloren gegaan. Van hergroei is nauwelijks sprake. Ook bosbranden, zoals in de zomer van 1997-1998, en achteruitgang van de groeiomstandigheden zorgen voor teruggang.

Deze jonge Fitzroya cupressoides heeft het prima naar zijn zin in Zuid-West Frankrijk
Foto: Ineke Vink

Fitzroya in cultuur
Bomen van Fitzroya in cultuur zijn schaars. De hoogste boom in Europa is in de Schotse Ardkinglas Woodland Garden van Inveraray Castle. Deze is 24 m hoog. Dat is minder dan de helft van de 56,90 m hoge kampioenboom in Argentinië. In het Verenigd Koninkrijk zijn nog wel meer oude exemplaren. Maar het vasteland van Europa blijft daar ver bij achter. In België hebben drie arboreta jonge exemplaren, Bokrijk, Meise en Wespelaar. In het Nationaal Bomenmuseum in Doorn is een jong exemplaar verkregen van Meise. Ook in Arboretum Trompenburg, evenals in het Nederlands/Franse arboretum La Tuilière, staat een vrij jong exemplaar. Duidelijk is dat Fitzroya houdt van een vochtige standplaats in zure grond.

Mediterrane wintergroene Eiken

De wintergroene Eiken uit Zuid-Europa en aangrenzende gebieden in Noord-Afrika en het westen van het Nabije Oosten, grofweg het gebied rond de Middellandse Zee, lijken bezig aan een opmars in noordelijke richting binnen Europa. Hoe snel deze verspreiding via natuurlijke weg verloopt is een punt van nader onderzoek, maar vastgesteld kan worden dat de wintergroene Eiken uit Zuid-Europa die worden aangeplant in noordelijker streken dan hun huidige natuurlijke verspreidingsgebied het al uitstekend doen.

Momenteel zitten we in een periode van een wereldwijde temperatuurstijging die toch echt het gevolg lijkt van menselijk handelen. Hoe zal dit verder gaan? We merken dat niet alleen Zuid-Europese wintergroene Eiken het hier nu goed doen. Bijvoorbeeld verschillende wintergroene eikensoorten uit Californië doen het hier tegenwoordig ook al prima. Een groot deel van Californië heeft namelijk ook een mediterraan klimaat. Kenmerken daarvan zijn de koele, natte winters en warme droge zomers. Ook elders op de wereld zijn voorbeelden te vinden van dit klimaattype: Zuid-Afrika, Chili en Australië. Maar daar komen van nature geen wintergroene Eiken voor.

De mediterrane Quercus coccifera in Meteora, Griekenland
Foto: Gert Fortgens

Mediterrane Eiken
Rondom de Middellandse Zee vinden we een vijftal (of zestal al naar gelang welke indeling wordt gevolgd) verschillende wintergroene eikensoorten. In alfabetische volgorde zijn dat Quercus alnifolia, Quercus aucheri, Quercus coccifera, Quercus ilex (inclusief subsp. rotundifolia, ook wel beschouwd als op zichzelf staande soort: Quercus rotundifolia) en Quercus suber.

Quercus alnifolia en Quercus aucheri hebben een zeer beperkt verspreidingsgebied, respectievelijk alleen in het zuidwesten van het eiland Cyprus en alleen aan de zuidwestkust van Turkije. Vanwege deze beperkte verspreiding werden deze soorten weliswaar aangemerkt als bedreigd (Globally Threatened) in de Red List of Oaks, 2007 maar in de recent verschenen versie van 2020 is die status vervallen. Ten opzichte van andere wereldwijd bedreigde eikensoorten zijn de omstandigheden waarin ze nu groeien beter in beeld en worden de bomen zelf en hun biotoop beter beschermd. Een goede ontwikkeling voor deze twee bijzondere Europese eikensoorten! Triest is wel in dit rapport te lezen dat van de circa 430 eikensoorten wereldwijd zo’n 112 soorten in verschillende mate worden bedreigd door aantasting van hun natuurlijke verspreidingsgebied (veelal door menselijk handelen zoals veranderend landgebruik ten behoeve van landbouw of verstedelijking, door houtkap of frequente bosbranden) waarbij ook klimaatverandering en aantastingen door (nieuw binnengekomen) ziekten en plagen een rol kunnen spelen.

Quercus ilex, landschap bij Montemor (Portugal)
Foto: Gert Fortgens

Quercus coccifera heeft een groot verspreidingsgebied rond de gehele Middellandse Zee. Quercus ilex komt voornamelijk voor in Noord-Spanje, Zuid- ( en Zuidwest-) Frankrijk, Italië, kustlijn Adriatische Zee, Griekenland, Noord-Turkije (pleksgewijs). De ondersoort Q. ilex subsp. rotundifolia (Quercus rotundifolia) daarentegen is verspreid over heel Spanje en groeit ook in Noord-Afrika. Quercus suber komt van oorsprong vooral voor in Portugal, Spanje en het westelijk deel van de Middellandse Zee maar is in de loop der eeuwen door aanplant ten behoeve van de winning van kurk over het gehele gebied rond de Middellandse Zee aan te treffen.

Sedert een aantal jaren hebben we deze vijf (zes) soorten in Trompenburg buiten uitgeplant staan en constateren we dat de ontwikkeling prima is. De zachte winters van de laatste jaren zijn hier natuurlijk debet aan. Als ik het boek van W.J. Hendriks Onze Loofhoutgewassen (1940) er op na sla vind ik van bovenstaand lijstje alleen Quercus ilex genoemd. Waarbij in de beschrijving staat: ‘Bij ons komt deze soort alleen in struikvorm voor en kan alleen aangeplant worden indien men hem een zeer beschutte en zonnige standplaats kan geven en bij strenge winters enige bedekking.’ Ook nog in mijn exemplaar uit 1972 van Nederlandse Dendrologie van B.K. Boom wordt erbij geschreven ‘zacht’ (in de editie uit het jaar 2000 heet het ‘gevoelig’). Sedert een flink aantal jaren is het door de temperatuurstijging – en dan zeker in de laatste twee decennia – niet echt meer voorgekomen dat wij konden spreken van een strenge winter. Deze mediterrane Eiken lijken daardoor een plaats te kunnen gaan innemen in ons sortiment wintergroene bomen en of struiken. Voor alle vijf geldt dat zij op jeugdige leeftijd een struikachtige groeiwijze hebben maar op latere leeftijd kunnen uitgroeien tot flinke bomen met een brede, dicht vertakte kroon. Voor een goed klimaathistorisch besef is nog te noemen dat bijvoorbeeld Quercus ilex al in oude Engelse literatuur rond 1500 wordt genoemd maar dat hij ten gevolge van de Kleine IJstijd in West-Europa (circa 1500 tot circa 1700) weer verdween uit de boeken (en tuinen) wegens onvoldoende winterhardheid. De temperatuur daalde toen zo’n twee graden Celsius.

Quercus ‘Tromp Deerpon’ (sadleriana × pontica)
Foto: Gert Fortgens

Mediterrane Eiken uit Californië
Het grote verschil met Europa is dat er in Californië een veel groter aantal wintergroene Eiken voorkomt. En ook dat die Eiken uit drie verschillende secties komen (de Europese Eiken komen uit twee secties). Eikensoorten worden ingedeeld bij secties die weer behoren tot ondergeslachten. Volgens de meest recente opvattingen worden thans twee ondergeslachten binnen het geslacht Quercus onderscheiden: Cerris en Quercus. De Europese wintergroene Eiken behoren tot het ondergeslacht Cerris en zijn ingedeeld bij de sectie Cerris en de sectie Ilex, de Californische wintergroene Eiken komen alle uit het ondergeslacht Quercus en behoren tot wel drie verschillende secties: de Lobatae (Red of Black oaks), de Protobalanus (Golden of Intermediate oaks) en de Quercus (White oaks). Verwarrend bij de indeling van Eiken is dat de ondergeslachten (subgenera) en secties namen hebben van eikensoorten, denk aan Quercus cerris, Quercus ilex en Quercus lobata. In schrijfwijze onderscheiden zij zich door het gebruik van cursief schrift.

Van de Red of Black oaks hebben vooral Quercus agrifolia en Quercus wislizeni in hun groeivorm wel wat weg van hun Europese tegenhangers uit het mediterrane gebied. Het zijn veelal laag vertakte bomen met, op leeftijd, een flinke kroonbreedte. Quercus agrifolia komt, zoals de lokale naam Coast Live Oak al aangeeft, uit het kustgebied van Californië, Quercus wislizeni heet daar Interior Live Oak wat aangeeft dat hij meer landinwaarts groeit en dan vooral in de voetheuvels van de Sierra Nevada. Van de Golden of Intermediate oaks is vooral Quercus chrysolepis opvallend door het grote, vaak dik opgezwollen geel donzig behaarde eikelnapje. Deze soort heeft een groot verspreidingsgebied en is qua blad vergelijkbaar met ‘onze’ Europese Golden Oak Quercus alnifolia wat betreft de geelachtig donzige bladonderzijde.

Aan White oaks groeien er zo’n tiental soorten in Californië. Hiervan is alleen Quercus engelmannii een echte boomvormer. Helaas valt deze eikensoort in de categorie ‘bedreigd’ door aantasting van zijn oorspronkelijk verspreidingsgebied waardoor natuurlijke verjonging nauwelijks kan plaatsvinden. De andere wintergroene White oaks die vallen in deze sectie zijn allen eiken met een struikvormige groeiwijze. De meeste hebben vrij kleine, gestekelde blaadjes (Quercus berberidifolia, Quercus palmeri, Quercus durata, Quercus cornelius-muelleri, Quercus dumosa, Quercus john-tuckeri, Quercus pacifica en Quercus turbinella, maar er is er één bij, genaamd Quercus sadleriana, die wat bladvorm betreft heel dicht bij de uit de zuidelijke Kaukasus (in Georgië en Turkije; dus aan de andere kant van de aardbol!) afkomstige en eveneens struikvormige Quercus pontica staat. En niet alleen wat betreft bladvorm: uit genetisch onderzoek is gebleken dat deze beide soorten nauw verwant zijn en afstammen van een gemeenschappelijke voorouder van zo’n twintig miljoen jaar geleden!

De verwantschap is ook gebleken op Trompenburg: een zaailing uit eikels van de daar aanwezige Quercus sadleriana bleek een kruising te zijn met de daar in de buurt staande Quercus pontica. Deze unieke zaailing wordt nu door enten vermeerderd en draagt de naam Quercus ‘Tromp Deerpon’, een samensmelting van de lokale naam Deer oak voor Quercus sadleriana met ‘pon’ van Quercus pontica.

Quercus agrifolia in Sugarloaf State Park, Californië
Foto: Gert Fortgens

Een meditatief moment
Die voorouder van Quercus pontica en Quercus sadleriana is al tamelijk lang geleden verdwenen en sedertdien is de ontwikkeling van de eiken (of lees: het leven op aarde) doorgegaan en zijn er talloze nieuwe soorten ontstaan. Ook de mensheid levert daaraan een bijdrage: door het over de wereld verslepen van planten brengen wij soorten bijeen die volkomen geïsoleerd waren van elkaar maar die, nu ze bij elkaar zijn gekomen, vruchtbare nakomelingen kunnen geven. Het is een kwestie van héél veel jaren maar uit deze zaailingen kunnen nieuwe soorten ontstaan. In het kader van dat wij mensen een zware wissel hebben getrokken (en trekken) op het leven op aarde is het dan misschien wel een aardige (?) gedachte dat er na ons (en dat zal best wel een keer gaan gebeuren) na een paar miljoen jaar weer een nieuwe maar andere soortenrijkdom op aarde is ontstaan. Hoe een stukje over mediterrane Eiken aanleiding kan geven tot zo’n meditatief moment!