Choisya ternata voelt zich steeds meer thuis

De foto op de omslag van Arbor Vitae 2 in 2021 toont de Mexicaanse oranjebloesem in volle pracht. De zachtere winters zijn mede de aanleiding van de toegenomen populariteit. Booms Nederlandse Dendrologie (13e druk) van 2000 geeft aan dat Choisya ternata als enige vermelde soort op dat tijdstip nog zeer zelden in cultuur was aan te treffen, mede door de aantekening ‘vorstgevoelig’. Een groeiend aantal selecties onderstreept dat Choisya thans een vaste plaats in het sortiment heeft verworven.

Choisya ternata in de winter
Foto: Ineke Vink

Het geslacht Choisya telt zes soorten waarvan er vier uitsluitend in Mexico voorkomen. Een daarvan is C. ternata. C. dumosa overschrijdt de noordgrens in New-Mexico en Texas en C. arizonica heeft een klein areaal in de Amerikaanse staat Arizona. De overige drie zijn niet winterhard en dus nergens in cultuur. Het geslacht Choisya werd in 1823 door Kunth beschreven met de soort ternata. De soort heeft een groot areaal in Mexico van het noordoosten tot in het zuidwesten. Het is een wintergroene struik met aanvankelijk grijsgroen behaarde twijgen. De bladstand is tegenoverstaand. De leerachtige drietallige blaadjes zijn glanzend groen. Ze zijn omgekeerd eirond met een stompe top en wigvormige voet. De onderzijde is lichter en op de nerven licht behaard. De geurende witte bloemen staan in groepjes van 3-6 in eindstandige pluimen. De bloeitijd is in april-mei, maar kan met nabloei tot in september duren. De vruchten zijn 5-hokkige doosvruchten. De Nederlandse naam Mexicaanse oranjebloesem is een verwijzing naar het geslacht Citrus. Beide behoren tot de familie van de Rutaceae. Echt winterhard is de struik niet, ook niet in het iets mildere Engelse klimaat. Bean vermeldt in Trees and Shrubs, Hardy in the British Isles dat de struik redelijk door een aantal strenge winters kwam, maar dat ook zonder strenge koude na nieuwjaar er toch schade kan optreden. De winterse omstandigheden zijn thans zeker beter maar een beschutte standplaats blijft raadzaam. Een gunstige eigenschap is dat de planten goed droogte verdragen.

De geurende, witte bloemen van Choisya ternata
Foto: Ineke Vink

Welsprekende merknamen
Met de naam Sundance verscheen in de jaren tachtig een geelbladige selectie op de markt, maar ondanks de populariteit van deze import betreft SUNDANCE een merknaam. De cultivarnaam is C. ternata ‘Lich’. Maar dit probleem is exemplarisch voor het overige sortiment waarin merknamen sterk domineren.

De selectie C. ternata ‘Pincore09’ heeft als merknaam APPLEBLOSSOM. De overeenkomst met appelbloesem is opvallend met de rode knoppen en de lichtroze bloemen. C. ternata ‘Londaz’ WHITE DAZZLER is een zeer langdurig rijkbloeiende selectie en mogelijk de meest winterharde selectie. C. ternata ‘Limo’ GOLDFINGERS heeft wat de merknaam suggereert. Het smalle blad suggereert invloed van C. arizonica. Om die reden is ze ook in de handel onder de naam C. × witteana GOLDFINGERS. Hiermee zijn nog niet alle selecties van C. ternata met hun welsprekende merknamen vermeld, maar hun aantal onderstreept wel de groeiende populariteit.

C. ‘Aztec Pearl’ en C. ‘Aztec Gold’ zijn geselecteerd uit kruisingen van C. ternata met C. arizonica. Het zijn rijkbloeiende selecties met smalle lancetvormige blaadjes, maar niet erg winterhard.

De Naamlijst van Houtige Gewassen vermeldt ook C. dumosa, maar deze soort is waarschijnlijk niet in cultuur. De vermelding heeft mogelijk als reden dat C. arizonica er als var. arizonica onder gerangschikt is.

Coniferen weer op naam in Frederiksoord

‘Kijk twee stil hangende goudhaantjes zweven bij de Taxus,’ fluistert Rob Kruijt*. Rob komt aanlopen met een plastic boodschappentas met daarin zijn gereedschap, een loep, de determinatiegids van Boom en plastic zakjes voor het verzamelen van kegels en takken. Hij bezoekt de schooltuin in Frederiksoord op een ijzig koude dag in november en komt helpen bij het op naam brengen van een aantal Coniferen.

Tijd om oud te worden
Generaties leerlingen leerden hier hun Coniferen in het in 1908 aangelegde Pinetum. Destijds, in de eerste helft van de 19e eeuw, werden de leerlingen opgeleid als tuinbazen voor de landgoederen en buitenplaatsen. De aanleg van het Pinetum in Engelse landschapsstijl verwijst naar die tijd. Enkele oude loofbomen verfraaien het Pinetum waaronder een 70 jaar oude Doodsbeenderenboom (Gymnocladus dioica) die niet misplaatst zou staan op een kerkhof. Gelukkig zijn er nog plantenlijsten aanwezig van de 150 Coniferen die de leerlingen van de voormalige Gerard Adriaan van Swieten Tuinbouwschool hier moesten leren tijdens hun opleiding. Daar zijn nog zeventig Coniferen van aanwezig met soms een behoorlijke leeftijd. Een verrassend beeld leveren de Coniferen voor de particuliere tuin op. Meestal worden die na 10 tot 20 jaar gerooid, hier krijgen ze de kans om door te groeien. Zo staat er een 55-jarige Chamaecyparis lawsoniana ‘Triomf van Boskoop’ met een hoogte van 18 meter en een vijftig jaar oude Chamaecyparis pisifera ‘Filifera’.

De naald van Tsuga diversifolia onder de microscoop; helderwitte onderzijde en top is ingerand
Foto: Rob Kruijt

(On)bekende Tsuga en Abies
In het Pinetum is de invloed van oud-docent Theo Janson goed zichtbaar. Naast het verplichte sortiment hield hij er van om bijvoorbeeld naast de bekende Tsuga canadensis en de Tsuga heterophylla juist een minder bekende Tsuga te plaatsen. Rob heeft wel een vermoeden welke Tsuga het is maar hij wil zekerheid. Met de loep bekijkt hij de top van de naald van de Tsuga en hij toont vervolgens een inkeping in de top. De naald heeft een helderwitte onderkant en Rob bevestigt de naam: Tsuga diversifolia. Thuis zal hij dat onder de microscoop controleren. Er zijn meer bomen die op naam gebracht moeten worden. Zo determineren we een Abies amabilis van 22 meter hoog met naalden die naar mandarijnen geuren bij het kapot wrijven. Achtereenvolgens determineert Rob een Pinus contorta met een donkere bast met een plaatvormige structuur, Pinus nigra subsp. laricio met zijn lange naalden en de harsvrije, bolvormige en aan de top toegespitste knop en Pinus parviflora met zijn gedraaide naalden met vijf bijeen in een bundel met witte huidmondjes aan de onderzijde en harsvrije knoppen.

Een prachtig exemplaar van Abies pinsapo var. marocana vinden we midden in het Pinetum. Deze soort heeft zijn verspreidingsgebied in Marokko en staat op de rode lijst als een bedreigde soort. Over de bedreiging van de soort schreef Piet de Jong eerder in Arbor Vitae (2020 nr.4). Na een microscopisch onderzoek kon Rob de naam bevestigen: aan de bovenkant van de naald zie je 3-5 rijen huidmondjes die onderbroken zijn. Volgens Eckenwalder** is dit de variëteit marocana.

Naald Abies pinsapo var. marocana: aan de bovenkant van de naald zie je 3-5 rijen huidmondjes die onderbroken zijn.
Foto: Rob Kruijt

Toekomst schooltuin
Bij het op naam brengen van de Coniferen heeft Rob veel steun aan de leerlijsten uit de jaren zeventig, tachtig en negentig van de oud-leerlingen. Ook bij het herstel van het Pinetum kunnen we daar uit putten. Daarnaast krijgt het Pinetum een eigentijdse uitstraling met weer aandacht voor de dwergconiferen, voor bosbouw interessante soorten en de soorten die we nu als fossiel terugvinden.

In de ondergrond van de schooltuin bevindt zich zoals op veel plaatsen in Zuidwest-Drenthe keileem en dat soms op een geringe diepte van 80 tot 120 cm. Ook in het Pinetum is dit goed zichtbaar, zo stagneert de hoogtegroei van de 100 jaar oude Sequoiadendron giganteum en krijgt deze markante boom een brede top. Ook de 70 jarige Larix kaempferi en de Larix ×marschlinsii groeien niet meer verder in de hoogte en kennen alleen nog maar breedtegroei.

Wonderlijk dat het Pinetum er na het vertrek van de school in 2005 uit Frederiksoord en het gebrekkige onderhoud van de laatste 16 jaar er nog zo goed bij ligt, constateert Rob. Er is weinig schade van de drie droge zomers, mogelijk door de keileem in de ondergrond en het microklimaat dat wordt geschapen door de zoom van hagen rond het Pinetum. Deze zomer hangen de naambordjes aan de coniferen en kan het publiek weer leren en genieten op deze plek.

* Rob Kruijt is wetenschappelijk collectiebeheerder bij Pinetum Blijdenstein
** James E. Eckenwalder. Conifers of the World: The complete reference. Timber Press, 2009.

Quercus robur ‘Alnarp Weeping’ (Pendula Group)

Noem een boomsoort en er is wel een treurvorm van. Zo ook bij de Zomereik. Er wordt in de (alweer wat oudere) literatuur over geschreven dat vormen met takken in diverse mate van hangend voorkomen (ook in het wild) bij de Zomereik. Dat was de reden om er een aparte status aan te geven in de vorm van var. pendula (ook wel f. pendula) wat uiteindelijk weer resulteerde in de cultivarnaam ‘Pendula’.

Quercus robur ‘Alnarp Weeping’ op strook Excelsior in Trompenburg Tuinen Foto: Gert Fortgens

Omdat de verschillen tussen de diverse Zomereiken met hangende takken behoorlijk groot kan zijn, is de cultivarnaam ‘Pendula’ niet geschikt: het zegt niets over welke Treureik je het hebt. Daarom heeft de International Oak Society (IOS) op haar website met namen van Eiken (http://www.oaknames.org/) bij Quercus robur een groepsnaam ingevoerd voor Eiken met een zekere mate van hangende takken (treur-eiken): de Pendula Group (groepsnamen gaan in het Engels vandaar Group). Alleen enkele hele oude namen kunnen ‘Pendula’ in de naam behouden maar dat zijn er niet veel (en of ze nog als boom ergens bestaan?): Quercus robur ‘Dauvessei Pendula’ C. de Vos (1867), Quercus robur ‘Pendula Heterophylla’ Lav. (1877), Quercus robur ‘Pendula Libani’ H. Jäger (1889), Quercus robur ‘Pendula Nova’ Hort. ex G. Nicholson (1896), Quercus robur ‘Pendula Salicifolia’ Dippel (1892).

Voor de Quercus robur Pendula Group is gebruik gemaakt van de publicatie van de naam in Arboretum et fruticetum brittanicum, 3:1732 (1838) van Loudon, al was de naam destijds genoteerd als ‘Q. pedunculata pendula; Q. pendula’ in Loddiges Catalogue, 1836.

Nu zag ik op de site van de IOS toch maar één keer een Quercus robur (Pendula Group) en wel met de naam ‘Alnarp’ met daarbij vermeld unpublished. Dat betekent zoveel dat de naam ergens is gezien maar dat er geen beschrijving van voorhanden is. Nu ken ik de plant nogal goed (zelf gekregen en benaamd) dus leek het me een goed moment om te zorgen dat een beschrijving wordt gepubliceerd. Daarvoor is Arbor Vitae een geschikt medium. Ook om aan te geven dat de plant bij ons op Trompenburg en bij diverse kwekerijen in binnen- en buitenland al weer heel wat jaren ‘Alnarp Weeping’ heet.

Quercus robur ‘Pendula’ in Hemelrijk, België
Foto: Gert Fortgens

Een Zweedse basis
De eerste vermeldingen in dendrologische werken van Eiken met hangende takken komen uit 1733 in Engeland. En uit de catalogus van kwekerij Loddiges uit 1836 weten we dat er toen Treureiken werden vermeerderd en verkocht. In Nederland heb ik in een catalogus uit 1947 een Quercus robur var. pendula gevonden maar of er in de periode daarvoor en rond 1900 al Treureiken in Nederland te koop waren, kan ik niet zeggen. Daarvoor moet ik meer catalogi raadplegen. De grootste Treureik die ik ken staat op het privé-domein Hemelrijk, Essen (België), en gezien de afmetingen ervan zal hij zeker al rond 1900 zijn geplant. In de stad Porto in Portugal troffen wij op een pleintje meerdere exemplaren aan van Treureiken, weliswaar niet van rond 1900 maar toch zeker al lange tijd geleden geplant. En natuurlijk is bij velen de Treureik op Trompenburg in het prieel bekend. Maar die dateert pas uit de jaren 1950 en zoals het verhaal van Dick van Hoey Smith wil stamt deze van een Treureik in Hamburg. Dick memoreerde wel eens dat hij zeker 1000 eikels van deze Treureik had gezaaid maar dat er geen één zaailing die eigenschap had geërfd. Groot was ook mijn verbazing toen ik in 1994 de Zweedse dendroloog Rune Bengtson, destijds werkzaam op de Swedish University of Agricultural Sciences, SLU te Alnarp, bezocht. Hij toonde mij zaailingen afkomstig van eikels van een Treureik op de campus. De circa 5 jaar oude zaailingen groeiden alle kanten op maar niet omhoog! Het verhaal achter de oude Treureik op de campus was dat er ooit begin 1900 iemand deze boom in het bos had gevonden en hem spontaan had afgeleverd bij de universiteit. De boom zelf staat in het gazon voor het hoofdgebouw en heeft een duidelijk overhangende kroon. Mijn dag kon niet stuk toen ik van Rune een mooie zaailing mocht uitzoeken en meenemen naar Nederland. Boomkwekerij Bömer, Zundert, heeft toen geënt van deze zaailing, aanvankelijk met de naam Alnarp maar omdat het beter is niet alleen een plaatsnaam te gebruiken als naam is ook de eigenschap Weeping toegevoegd. En zo is deze Treureik de wereld in gegaan.

Quercus robur ‘Pendula’ in Porto, Portugal (2001)
Foto: Gert Fortgens

Wij hebben in 2005 een exemplaar geplant op de strook Excelsior, laag geënt en nooit opgebonden aan een stok. Hierdoor is het lange tijd een bolrond struikmodel gebleven maar nu begint hij langzamerhand een kroon op een stam te vormen. Een kroon vol met binnenin zigzaggende en kruisende takken en aan de buitenzijde lange, overhangende takken. Wat model betreft vergelijkbaar met bijvoorbeeld de Tortuosa-beuken. Al jaren draagt hij rijk eikels en ook van die komt een deel van de zaailingen terug met takken die alle kanten opgroeien behalve omhoog. Een aantal van die zaailingen is als groep geplant op de klei in Ridderkerk en ze groeien enorm. Ik ben benieuwd hoe dat er over enkele decennia uitziet!

De bij velen bekende Treureik in het prieel in Trompenburg
Foto: Gert Fortgens