Alle berichten van Ineke van Teylingen

Wilbert Hetterscheid, bevlogen directeur van het Nationaal Bomenmuseum Gimborn

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Wilbert Hetterscheid, in 1957 geboren in Velsen in een gezin met twee zoons en woon met mijn vrouw in Bennekom. Ik ben directeur van het Nationaal Bomenmuseum Gimborn in Doorn, voorheen bekend als het Von Gimborn Arboretum. Mijn werkzaamheden bestaan uit de dagelijkse leiding, educatie, administratief werk, fysiek veldwerk, fondsen werven en ‘bomen onder de aandacht houden’.

Wilbert Hetterscheid tegen een steen met de plaquette (Onderscheiding van Verdienste) van de IDS uit 1989
Foto: Ineke van Teylingen

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Ik wilde bioloog worden en ging na mijn examen Gymnasium B naar de Universiteit in Utrecht met als specialisaties plantensys­tematiek, geologie (waaronder stratigrafie), paleontologie en theoretische biologie. In 1983 ben ik afgestudeerd en gestopt met verdere opleidingen.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
De liefde voor de natuur heb ik niet van huis uit meegekregen. Op mijn vierde wist ik al dat ik bioloog wilde worden. Insecten hebben altijd mijn voorkeur gehad. Ik heb veel naar mensen geluisterd en ben bijgespijkerd door specialisten met een grote kennis van bomen. Gaandeweg raakte ik meer en meer geïnspireerd door de kennis van de NDV’ers. Dat leidde na bezoek van Wout Kromhout in 2005 tot het voorzitterschap van de NDV. Jammer dat ik in 2013 wegens gezondheidsredenen de hamer moest neerleggen.

Voor welke planten heb je een speciale passie en hoe is dat gekomen?
Ik heb meerdere passies, het begon met Eu­phorbia (wolfsmelk). Ik ben een insectenmens en kweekte insecten in terraria waaronder rupsen van de wolfsmelkpijlstaart. De voedselplant die ik moest vinden, heksenmelk (Euphorbia esula), wekte een onverwachte nieuwsgierigheid in me op. De rest is geschiedenis. Mijn werk met de wolfsmelksoorten uit Madagaskar is in diverse publicaties verschenen. In samenwerking met de Hortus in Leiden hield ik me ook bezig met Amorphophallus. In Leiden stond een grote collectie. Verder ben ik dol op bollen, knollen en wortelstokken. Coniferen zie ik als evolutieobject, het is een fascinerende groep.

Acer pseudosieboldianum subsp. pseudosieboldianum
Foto: Wilbert Hetterscheid

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Ik heb als uitdaging circa 18 jaar als taxonoom voor de plantenhandel gewerkt. Toen er een vacature vrijkwam bij de Universiteit van Wageningen voor beheer van de arboreta Belmonte en De Dreijen heb ik gesolliciteerd en ben aangenomen. Bijleren over bomen kwam er toen toch van. Ik ben meer gaan lezen over bomen met een fascinatie voor naaldbomen in het bijzonder vanwege de link naar het verleden en mijn paleobotanische interesse. Momenteel heb ik twee hoofdtaken:
a) Lezingen geven over wetenschappelijke onderwerpen, bijvoorbeeld moleculair onderzoek of eigenschappen van de natuur, op een manier die voor iedereen te begrijpen is.
b) Fysiek werk in de collecties, planten oppotten, goed naar de bomen blijven kijken en onder andere taxonomisch bezig zijn met bijvoorbeeld Rhododendron.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
Ik zie liever bomen dan polders. Mijn hobby is mijn beroep geworden. Ik heb hier onder andere de mogelijkheid om educatief bezig te zijn, juist nu bomen weer enorm in de belangstelling staan. De maatschappelijke waarde van bomen is helemaal ‘in’. In tegenstelling tot jaargenoten ben ik continue bioloog geweest. Dendrologie heeft me daarbij enorm geholpen.

Wat is het leukste wat je hebt meegemaakt?
Bij de aanvraag voor de museale status als Bomenmuseum stond in het formulier de vraag: ‘Hoe regelt u het klimaat in uw museum?’ Als ik DAT wist, had ik nu de Nobelprijs!

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het echec in Wageningen door de afstoting van de arboreta Belmonte en De Dreijen. Onder het excuus dat wij geen begroting konden inleveren waar een plus in zat. Later bleek dat men van het begin af aan van de tuinen af wilde. Geen winstgevende activiteit, dus wegwezen. Belmonte is nog een redelijk arboretum maar De Dreijen is meer een beeldentuin geworden.
Gelukkig kwam voor mij de mogelijkheid om hier in het Von Gimborn Arboretum aan de slag te gaan. Dit arboretum werd in 2010 door de Universiteit van Utrecht afgestoten waar het sinds 1966 een onderdeel van was.

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Op onze kwekerij staat een Acer met een ingegroeide schoffel. Het verhaal gaat dat Piet de Jong ooit zijn schoffel in de boom heeft gehangen en vergat op te ruimen. De boom is bewaard gebleven en is nu een bijzonder object geworden. Hout is heel flexibel en zo is de schoffel een onderdeel van de boom geworden. Het is leuk om bezoekers hier bij een rondleiding op te wijzen.

De schoffelboom in de kwekerij van het Bomenmuseum
Foto: Wilbert Hetterscheid

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Kennis delen staat bovenaan mijn lijst en daarbij ook de mensen laten weten wat je eigen leerproces is geweest. Ik probeer zo ook fondsen te werven door een enthousiast verhaal te vertellen. Financiën zijn een van de minst statische factoren. We hebben in 2008-2009 basisbijdragen ontvangen om de rente te gebruiken om verbeteringen door te voeren maar op den duur lukte dat niet meer. Doordat we een legaat hebben ontvangen gaat het financieel nog goed.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen? Of zou je een andere keuze maken?
De paleontologie en de entomologie zitten in mijn hart, ik ben een wetenschapper maar wat ik nu doe vind ik geweldig. Dingen die ik in het verleden in de botanie heb geleerd, kan ik hier in het Bomenmuseum laten zien en er over vertellen. Mijn keus voor Wageningen had ik achteraf gezien niet moeten maken.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Veel mensen kunnen zich weinig voorstellen bij een arboretum, het woord leeft niet. We hebben zelf de museale status aangevraagd, los van de universiteit. Nationaal is een leuke toevoeging. We zijn de enige in de wereld met de naam Bomenmuseum. Niemand afficheert zich als zodanig. In het Bomenmuseum zorgen we voor educatie, wetenschappelijk collectie- en documentatiebeheer en levend materiaal. Ik zou graag zien dat we in Nederland een platform vormen van eigenaren van bijzondere bomencollecties want de bomen hebben het wereldwijd slecht. En graag meer moleculair onderzoek, bijvoorbeeld over de vraag: ‘Hoe genetisch divers zijn bepaalde collecties en hoe bewaken we de aanwezige genetische diversiteit van collecties eigenlijk?’
Een mooie nieuwe toevoeging aan het Bomenmuseum is de collectie Hamamelis van Wim van der Werf uit Boskoop. Het is een kwaliteitsverbeterend aspect in de winter, de collectie wordt over meerdere plekken in de tuin verdeeld. De verhuizing zal hopelijk deze herfst plaatsvinden, waarbij een deel wordt geplant en een deel wordt ingekuild om grondeigen te worden.

Sfeerimpressie van het Nationaal Bomenmuseum
Foto: Wilbert Hetterscheid

Parrotia persica zit in de lift

Op de omslag van de vierde Arbor Vitae in 2019 prijkt Parrotia persica in haar fraaie herfstkleur. Lang was ze in cultuur alleen bekend als een struik met een zeer brede kroon. De selectie ‘Vanessa’ was de eerste boom met een opgaande groeiwijze. Het sortiment groeit en in 2016 was het de boom van het jaar. Maar heel vaak wordt ze nog niet toegepast.

Parrotia persica kleurt in alle tinten rood en geel
Foto: Ineke Vink

De naam van deze boom verwijst duidelijk naar haar oorsprongsgebied. De introductie gebeurde door Carl Anton von Meyer die van zijn twee reizen vanuit Sint Petersburg naar de Kaukasus verslag deed in 1831 in: Verzeichniß der Pflanzen, welche während der, auf allerhöchsten Befehl, in den Jahren 1829 und 1830 unternommenen Reise im Caucasus und den Provinzen am westlichen Ufer des Caspischen Meeres gefunden und eingesammelt worden sind. Bij die planten was dus de boom die hij beschreef als Parrotia persica en daarmee Friedrich Parrot eerde die in 1929 als eerste de berg Ararat in Oost-Turkije had beklommen. Augustin Pyramus de Candolle had kennelijk de mogelijkheid om de verzameling van Meyer al in 1830 in te zien want hij publiceerde in 1830 in zijn Prodomus Hamamelis persica, de plant die Meyer in 1831 met dezelfde soortnaam beschreef als Parrotia persica. De officiële naam is dus P. persica (DC) C.A. Mey.
Behalve in het Kaspisch regenwoud in Noord-Iran komt de soort van nature voor in aangrenzend Azerbeidzjan. In een verslag van zijn reis in 1972 door Noord-Iran maakt Roy Lancaster er melding van dat hij tot zijn verrassing bomen aantrof van P. persica van 25 m hoog. In cultuur kende hij op dat moment alleen de breedgroeiende bomen met de cultivars ‘Horizontalis’ en ‘Pendula’. Piet van de Bom van de Koninklijke Boomkwekerijen Alphons van der Bom bracht daar in 1975 verandering in met zijn selectie ‘Vanessa’, genoemd naar de wetenschappelijke naam van het geslacht van de vlinder atalanta. Mogelijk werd hij geïnspireerd doordat hij de fraaie oranje tekening van deze vlinder terugzag in het blad van de boom. ‘Vanessa’ groeit aanvankelijk strak opgaand, later wordt de kroon wat breder. Voor de Royal Horticultural Society was het aanleiding om de selectie een Award of Garden Merit te verlenen, iets wat niet bijzonder veel met Nederlandse boomselecties is gebeurd.

Kleurrijk blad
De grote sierwaarde van P. persica is het blad en de Nederlandse benaming ijzerhout past daar niet zo goed bij. Jonge scheuten zijn vaak purperkleurig en het blad houdt meestal een donkergekleurde rand. In de herfst gaat het echter helemaal los met een palet van kleuren van knalrood tot allerlei schakeringen van rood, oranje en geel. De bladval volgt meestal niet erg snel zodat er lang van genoten kan worden. Ook verder is het een interessante boom. In het vroege voorjaar verschijnen de bloemen die alleen de talrijke roodgekleurde helmknoppen tonen. De bast bladdert af en wordt fraai gevlekt als bij de plataan.

Nieuw sortiment
De komst van P. persica ‘Vanessa’ betekende een doorbraak en nog altijd is de cultivar populair. Met de merknaam Persian Spire kwam ook een opgaande klein blijvende Amerikaanse selectie in de handel met relatief klein blad met purper gekleurde rand. Met zijn verfoeilijke officiële cultivarnaam ‘JLPN01` zal je hem in de handel niet vaak tegenkomen. Voor de Keuringscommissie was op Plantarium in 2011 een bronzen medaille voldoende waardering. Ook P. persica ‘Bella’ is een vrij klein blijvende selectie met een sterk opgaande harttak en een open kroon. Ze werd door Herman Geers geselecteerd uit wild materiaal. ‘Bella’ kreeg van de Keuringscommissie een gouden medaille en het predicaat ‘Beste Nieuwigheid Groot Groen 2007’. Een Hongaarse selectie is ‘Tusmadar’ met brede pyramidale kroon en fraaie rode herfstkleur. De naam van P. persica ‘Biltmore’ is ontleend aan een schitterend 100 jaar oud exemplaar in de Biltmore Gardens in de Amerikaanse staat North Carolina. Ook genoemd naar de originele standplaats is de Engelse selectie ‘Jodrell Bank’ uit het gelijknamige arboretum bij de bekende radiotelescoop nabij het Engelse Manchester. De Duitse kweker Junker bracht ‘Burgundy’ in de handel, een selectie met opvallend donker gekleurd jong blad en fraaie herfstkleur. Keus genoeg dus en voor liefhebbers zelfs bontbladige, zoals ‘Lamplighter’

Vrucht en bladeren van Parrotia subaequalis
Foto: Ineke Vink

Parrotia subaequalis
Eerst in 1996 werd het duidelijk dat de Chinese plant die in 1960 beschreven was als Hamamelis subaequalis tot het geslacht Parrotia behoorde. In 1988 vond Miaobin Deng van het Jiangsi Botanical Institute een kleine populatie bij Yixing in de provincie Jiangsi. De plant werd beschreven in een nieuw geslacht Shaniodendron. Toen enkele jaren daarna bloeiende planten konden worden bestudeerd was dat geen aanleiding er een Parrotia in te zien. Dat gebeurde pas in 1996 na DNA-onderzoek door Jianhua Li. In 1998 volgde de officiële publicatie van de nieuwe combinatie door Hao en Wei. Mede op basis van fossielenonderzoek van andere soorten uit de familie van Hamamelidaceae werd geconcludeerd dat de twee soorten rond 7-8 miljoen jaar geleden van elkaar gescheiden werden in het Lower Mioceen. Er zijn thans vijf kleine populaties van de P. subaequalis bekend in de Chinese provincies Anhui, Jiangsi en Zhejiang. De soort is op de Red List van IUCN vermeld als critically endangered. Peter del Tredici van het Arnold Arboretum zag de eerste plant van P. subaequalis in 1994 in de Botanische Tuin van Nanjing en wijdde samen met Jianhua Li een interessant artikel aan de soort in Arnoldia 66, 1. p.1-9 (2008). De plant is bij enkele specialisten in ons land in cultuur.

Michelia yunnanensis ofwel Magnolia laevifolia

Natuurlijk zullen veel NDV-leden kunnen beamen dat het eigenlijk een onmogelijke opgave is om één favoriete plant te selecteren. Er zijn zo veel mooie plantensoorten! Uiteindelijk viel mijn keuze op Michelia yunnanensis, een prachtige heester, die wonderlijk genoeg nog vrij weinig wordt aangeplant. Nu ingedeeld bij het geslacht Magnolia, luidt de huidige naam Magnolia laevifolia. Hoe dan ook een bijzonder fraaie plant waarmee is gekruist en waaruit schitterende cultivars zijn ontstaan.
De eerste keer dat ik de cultivar ‘Micjur02’ Fairy Magnolia Cream zag bloeien, een jaar of vier geleden, was ik diep onder de indruk van de schoonheid. Omgeven door glanzende, koperkleurige, fluwelig behaarde knopschubben, kwamen tere crème-witte bloemen tussen het wintergroene blad te voorschijn. Een adembenemende en ook nog heerlijk geurende combinatie. En dat alles in maart, met nog volop nachtvorst. Een felbegeerde tuinplant zou je dus denken. Maar toch zie je deze plant niet vaak in Nederlandse tuinen en parken. De soort Magnolia laevifolia wordt zelfs niet vermeld in het standaard naslagwerk van onze NDV cursussen, Dendrologie van de Lage landen. Tijd voor wat meer bekendheid.

Magnolia ‘Micjur02’ Fairy Magnolia Cream is in maart volledig bezet met de okselstandige bloemknoppen
Foto: Ingrid van der Ven

Land van herkomst en naamgeving
Zoals de voormalige naam Michelia yunnanensis aangeeft, komt deze plantensoort van oorsprong uit de Chinese provincie Yunnan. Een gebied met een milder klimaat dan Nederland, maar desondanks kan de soort op een beschutte standplaats onze winters prima overleven. Van de ongeveer vijftig Michelia soorten is dit de meest winterharde. Alle soorten zijn wintergroen en komen uit diverse tropische en subtropische gebieden van Zuidoost-Azië. Ze variëren in hoogte van enkele meters tot zelfs 45 meter.
Het geslacht Michelia is genoemd naar de Italiaanse botanicus Pietro Antonio Micheli (1679-1737) en het geslacht Magnolia, zoals de meesten van u wel weten, naar de Franse botanicus Pierre Magnol (1638-1715). Vanwege hun overeenkomsten zijn beide geslachten door Carolus Linnaeus ingedeeld bij de Magnolia familie (Magnoliaceae). Maar, vanwege hun verschillen, wel onder een eigen geslachtsnaam.
De grootste overeenkomst tussen Magnolia en Michelia is de bouw van de bloem. Ze hebben een bloemdek, ofwel geen onderscheid tussen kelk- en kroonbladeren en de bloemdelen staan spiraalsgewijs op de kegelvormige bloem-as ingeplant. Zoals een aantal vroegbloeiende Magnolia soorten heeft ook Michelia behaarde knopschubben. Maar het grote verschil tussen beide geslachten is dat Michelia okselstandige bloemen heeft en Magnolia eindstandige. Michelia heeft hierdoor veel talrijkere en over de hele plant verspreide bloemknoppen. Wat dat betreft is het jammer dat de geslachtsnaam Michelia is vervangen door Magnolia, want juist het verschil in bloemstand is zo gezichtsbepalend. Uiteindelijk is bij de naamgeving het DNA natuurlijk doorslaggevend en daarom zullen we de huidige geslachtsnaam, Magnolia, moeten accepteren. Vanaf 2001 werd de naam Magnolia dianica gegeven, die in 2007 al weer is vervangen door de huidige naam Magnolia laevifolia. Laevifolia betekent glad- of kaalbladig.

Mark Jury
De bekende Nieuw-Zeelandse kweker Mark Jury heeft een mooie serie cultivars gekweekt onder de beeldende merknaam Fairy Magnolia. Het zijn fraaie rijkbloeiende cultivars die in Nieuw-Zeeland uiteindelijk vier meter hoog en twee meter breed kunnen worden. Bij ons blijven ze een stuk kleiner, hooguit twee meter hoog.
De eerste van de serie was de roze bloeiende cultivar ‘Micjur01’ Fairy Magnolia Blush. Daarna verscheen Fairy Magnolia Cream, sterk geurend en met een iets lichtere bladkleur. Het indumentum op de bladonderzijde heeft ook een koperkleurige zweem, net als de koperkleurige knopschubben. Dat geeft de plant het hele jaar door veel sierwaarde. Deze Fairy Magnolia’s verdragen snoei uitstekend, daar worden ze juist bossiger van en weer blijken de okselstandige bloemknoppen een voordeel te zijn, de plant is er volledig mee bezet. De bloeiperiode begint in het vroege voorjaar en kan maanden aanhouden. Gelukkig is de naam van deze cultivarserie heel passend voor deze sprookjesachtig mooie plant. En als de plant een plekje krijgt in de tuin wordt het sprookje een verrijking van de dagelijkse werkelijkheid.

Magnolia ‘Micjur02’ Fairy Magnolia Cream is een door Mark Jury gekweekte cultivar
Foto: Ingrid van der Ven