Alle berichten van Johan Mullenders, Anette van der Zee

Arboretum De Nieuwe Ooster

‘In de geest van Springer’

We schrijven 1889
Een teekentafel.

Springer had een plan,
een dodenakker, uitgestrekt over 16 hectare,
een woud van honderd soorten bomen
als laatste rustplaats, met slingerende paden,
romantisch als verloren liefde.*

Geschiedenis
Zo is het begonnen. Een begraafplaats aan de rand van de grote stad Amsterdam die tevens dienst mocht doen als wandelpark. Een van de oprichters van de Nederlandse Dendrologische Vereniging, Leonard Anthony Springer, won een landelijk uitgeschreven ontwerpwedstrijd. Van de gemeente Amsterdam ontving hij maar liefst ƒ 750,- voor zijn winnende ontwerp ‘Stof’. In 1892 ging onder zijn leiding de eerste schep de grond in. Behalve over de paden, de gebouwen en de graflocaties dacht Springer na over de beplanting. Deze moest divers en bloemrijk zijn. De dendroloog bij uitstek wilde de bezoekers van het park, maar ook mensen in het groenvak, laten zien hoe verrassend het assortiment kon zijn. Dit in verschil van vorm, kleur, bloeiwijze, bloeiperiode et cetera. Volgens huidige normen was het gedenkpark direct na opening meteen een arboretum.
Maar Springer zelf kreeg steeds minder grip op zijn visie, zijn park, zijn droom. In 1915 mocht hij weliswaar een eerste uitbreiding realiseren, maar de grafvakken zelf moesten wat economischer ingedeeld worden. Men kwam er al vlug achter dat de beschikbare ruimte achterbleef bij de snelle groei van de stad, dus geen slingerende grafrijen meer, maar rechte lijnen. Rondom de grafvakken moest de beplanting gesloten blijven zodat de ceremonies op het veld intiemer werden. Zichtlijnen en open gedeeltes bleven dus achterwege. Hoewel de beplanting op het park altijd zeer divers is geweest, versoberde het assortiment. De verantwoordelijke beheerders hadden andere prioriteiten. Min of meer ‘standaard’ beplanting kreeg de overhand.

In De Nieuwe Ooster staat een grote variatie in vormen en kleuren van bomen
Foto: Annette van der Zee

Inventarisatie sortiment
In 1992 kwam ik als hovenier bij De Nieuwe Ooster. Voor die tijd had ik diverse jaren als boomverzorger (lees: bomenrooier) met de groene reuzen gewerkt maar ik had totaal geen oog voor het assortiment. Dat veranderde snel op mijn nieuwe werkplek. Al schoffelend en onkruid wiedend keek ik omhoog naar de takken, de bladeren en de bloeiwijzen. Ik verbaasde mij over de variatie en vroeg mij af hoeveel verschillende soorten op het gedenkpark stonden. Niemand die het mij zeggen kon. Ooit heeft Simon Doorenbos, ook medeoprichter van de NDV, een inventarisatie op het park volbracht waarna op honderd bomen een naambordje werd bevestigd. Dat was mijn uitgangspunt. Ik tekende de bomen in op perkamentkaarten en maakte een sortimentslijst. De eerste lijst waarmee ik pronkte bevatte 162 soorten.
Ik bracht een bezoek aan Trompenburg Tuinen & Arboretum en zag daar de zakdoekjesboom in bloei staan. Ik was verkocht. Deze moest ook op De Nieuwe Ooster komen. Ik mocht de boom aanschaffen. Steeds meer ging mijn aandacht uit naar de bomen en verdiepte ik mij in catalogi. Die is mooi, die ook … nee die.
In 2008 is Stichting Arboretum De Nieuwe Ooster opgericht met als doel het gedenkpark van De Nieuwe Ooster te promoten als arboretum, de verzameling uit te breiden en de educatieve waarde te vergroten. De laatste doelstelling wordt door de actualiteit steeds belangrijker: het belang van groen en bomen benadrukken. Met het aanplanten van nieuwe soorten probeer ik zo veel mogelijk rekening te houden met de bezoeker van het park. Je hoeft geen bomenkenner of dendroloog te zijn om verrast te worden door bloei, vorm en bladkleur van bomen. Waar je ook loopt in het arboretum, de diversiteit maakt de bewondering.

De graven liggen in de beschutting van de grote rode beuk Fagus sylvatica ‘Atropunicea’
Foto: Annette van der Zee

Landelijke bekendheid en functie
Nu zijn we ruim tien jaar verder en is het arboretum een landelijke bekendheid geworden. We zijn onderscheiden met het NDV-waardig predicaat met vijf sterren en de huidige collectie bevat meer dan negenhonderd soorten en is still going strong. Maar los van het assortiment en de bomen is de hechte groep vrijwilligers die hand- en spandiensten verricht voor ons bomenpark van grote waarde. Natuurlijk ben ik trots op de mooie bloeiende bomen en de omvang van de collectielijst, maar deze mensen die zich ook met hun hart inzetten voor het park laten mijn hart in vreugde kloppen.
Een sterk punt van ons park is ook de waarde die het heeft voor de sortimentscursus van de NDV. Met name voor de A-cursus, omdat in het 33 hectare grote park ook nog steeds een grote hoeveelheid basisbeplanting staat. We vinden hier nog ‘gewone’ bomen als Acer platanoides, Fraxinus excelsior, Betula pendula, Fagus sylvatica, maar ook heesterbeplanting zoals Forsythia, Ribes, Symphoricarpos en Berberis.
Maar als we dan met de cursisten door het park lopen worden natuurlijk ook de bijzonderheden getoond en benoemd. Met trots laat ik zeldzame bomen zien, zoals de Populus szechuanica, de Abies squamata en de Idesia polycarpa die vorige zomer zeer rijk gebloeid heeft en zijn prachtige trossen met oranje bessen liet zien. We hebben een Catalpa fargesii f. duclouxii die ongelooflijk rijk bloeit. Ach, ik kan hier een hele lijst opnoemen maar ik zou zeggen, kom eens langs en ontdek. Trek daar dan wel even de tijd voor uit want het park is nogal groot, namelijk 33 hectare. En ja, tussen de bomen liggen ook graven en dat is juist wat ons park zo uniek maakt: de combinatie van die twee. Dat brengt me op het volgende punt.
Vorig jaar bestond onze stichting tien jaar. Ter gelegenheid daarvan is een boekje samengesteld onder de naam Bomentroost. In dit boekje geen dendrologische beschrijving van boomsoorten maar een totaal ander aspect van bomen. Bomen bieden namelijk ook troost aan hen die iemand hebben verloren en bij ons de gelegenheid hebben om een boom te planten ter nagedachtenis. Met deze bomen of naambordjes leven degenen die ons zijn ontvallen voort. Ik prijs me gelukkig en dankbaar dat ik samen met families nieuwe bomen mag planten ter nagedachtenis aan hun dierbaren. Vaak een emotionele gebeurtenis. In Bomentroost komen zij aan het woord. En de dankbaarheid spat ervan af.

Renovatie
Een paar jaar geleden werd een landschapsarchitect ingeschakeld om ons te helpen en te adviseren inzake het renoveren van een aantal grafvakken. Door de jaren heen waren de bomen zo uitgegroeid dat de onderbeplanting bijna geheel in de schaduw stond. Er moest ruimte komen voor de aanplant van nieuwe bloemheesters, zoals Springer dat in het begin ook gedaan had. Een bloemrijke omgeving geeft ook troost aan nabestaanden dacht hij destijds al. Deze architect ging aan het werk, maar nam het ontwerp van Springer van destijds wat al te letterlijk en zette rode kruisen door bomen die daar volgens oude tekeningen niet stonden. Verkeerde bomen, foute bomen, maar bovenal ‘mijn’ bomen. Bomen die ik met alle liefde en zorg her en der vandaan heb gehaald, vertroeteld, bewaterd en verzorgd (en nog net niet geknuffeld). Bomen die ik met trots tijdens rondleidingen laat zien en die het goed bij ons hebben. Geloof me, er zijn pittige discussies geweest en ik schaam me niet om te bekennen dat toen bij de overdadig bloeiende Catalpa fargesii f. duclouxii werd gezegd ‘dan koop je toch gewoon een nieuwe’, mijn tranen vloeiden. Wat een (gebrek aan) verstand …
Maar goed, de directie zag in dat dit niet goed zou gaan en de samenwerking werd op een heel laag pitje gezet. De groenrenovatie doen we nu in een lager tempo en met meer beleid. De bijzondere bomen mogen blijven staan. Hier en daar sneeft af en toe een Acer pseudoplatanus, een Fraxinus excelsior of een Pinus nigra, maar ach, hier hebben we er zat van en bovendien …

Johan Mullenders bij zijn trots Catalpa fargesii f. douclouxii
Foto: Annette van der Zee

En dan een actueel nieuwtje.
Zoals gezegd is ons park aangelegd door Leonard Springer. Behalve ons park heeft hij door het gehele land vele parken, stadstuinen, villatuinen, begraafplaatsen et cetera aangelegd (in totaal ruim boven de zeshonderd stuks). Zijn naam is binnen de NDV dan ook een begrip. Juist vanwege zijn ongelooflijke hoeveelheid werk en aandacht voor het dendrologische vak verdient deze man een standbeeld. Welnu, dat gaat er komen en wel in ons arboretum. Dit kondig ik met grote trots aan daar ik zelf de initiatiefnemer ben van dit project. Samen met de directie van De Nieuwe Ooster gaan we het realiseren. Het is de bedoeling dat het bronzen borstbeeld in het voorjaar 2020 onthuld gaat worden op een prominente plek in ons arboretum, ‘zijn’ arboretum, ‘zijn’ bomenpark.

* Citaat afkomstig uit gedicht ‘Een lichte buiging’ van Herman van Tongerloo.

Pinetum De Belten, een NDV-plaquette waard

Op donderdag 10 oktober 2019 reikt burgemeester Besselink van de gemeente Bronckhorst de derde NDV-plaquette uit aan de familie Feith van Pinetum De Belten. Daarmee onderstreept de NDV het belang van de grote collectie Abies, Chamaecyparis, Picea en Pinus met al zijn bijzondere, zeldzame en historische kweekvormen. De plaquette wordt overhandigd tijdens de 78e Dendrologendag.

Ginkgo biloba ‘Variegata’
Foto: Harry de Coo

Het Pinetum maakt deel uit van het landgoed De Belten. De gronden waarop het landgoed werd gesticht, maakten tot 1929 deel uit van het nabijgelegen landgoed Wildenborch en bestonden vooral uit arme heide en lage zandduinen (‘de belten’). Landgoed De Belten werd in 1955 aangekocht door Jonkheer Mr. Pieter Rutger Feith. Hij stichtte het Pinetum in 1962 op het noordelijke deel van het landgoed. Hier was ruimte ontstaan na de kap van meerdere witte acacia’s (Robinia pseudoacacia). Er werden ter vervanging meerdere soorten naaldbomen en andere naaktzadigen geplant om te bekijken welke van deze boomsoorten het goed zouden doen op de arme grond. Dit sloeg gedurende de jaren zeventig van de 20e eeuw om in een verzamelwoede, die resulteerde in een collectie met meer dan 1500 soorten en kweekvormen. De vader van de huidige beheerder, Rhijnvis Feith, had daarmee in die tijd een van de grootste particuliere verzamelingen in Nederland. Hij was tijdens zijn vele reizen altijd op zoek naar soorten die hij nog niet had en liet die vaak over grote afstand en soms per trein naar het landgoed sturen. Deze verzameling vormt nog steeds de kern van het huidige pinetum.

Mooie blik op het pinetum met op de voorgrond Pinus armandii met kegels
Foto: Harry de Coo

Professionalisering en ontwikkeling
Vóór het overlijden van Pieter Rutger in 1980 is het pinetum ondergebracht in een stichting. De familie stond voor het grote vraagstuk om het beheer van dit erfgoed op een goede manier voort te zetten. Besloten werd om professioneel advies in te winnen en dit resulteerde tussen 1990 en 1995 in een ingrijpende renovatie waarbij 600 bomen zijn verwijderd om meer groeiruimte te creëren. Ook zijn van bijzondere taxa stekken genomen en in Boskoop opgekweekt om te herplanten. Op dit moment bestaat de verzameling uit bijna 1000 coniferen en andere naaktzadigen.
Pinetum De Belten meet 1,8 hectare. Het is niet ontworpen als bomentuin, maar ontwikkeld vanuit een experimentele boomaanplant die met het groeien van de verzameling werd uitgebreid. Het resultaat is een halfopen bostuin met een breed scala aan naaldbomen en schubconiferen, die in visueel aantrekkelijke combinaties zijn geplant met vaak leuke doorkijkjes. Het oudste deel, met de grootste bomen – vaak wilde soorten – is gelegen in het zuiden. Het noordelijke deel omvat de latere toevoegingen. In dit deel zijn ook een vijver en een schuilhut gelegen. Bij de vijver staan enkele grote exemplaren van de moerascypres (Taxodium distichum), die anders niet zouden groeien op deze arme zandgrond. Vanwege die bodem doen vooral den (Pinus), zilverspar (Abies), fijnspar (Picea), Japanse notenboom (Ginkgo) en Schijncipres (Chamaecyparis) het goed. Er zijn van deze coniferen diverse soorten en vele – zeldzame – kweekvormen aanwezig, waaronder draadvormige selecties van Chamaecyparis pisifera. Wat verder opvalt zijn de vele inmiddels volwassen geworden dwergvormen. Sommige zijn redelijk klein gebleven, andere zijn soms metershoog uitgegroeid en hebben zo een geheel eigen karakter gekregen.
Het pinetum is in principe het gehele jaar tot zonsondergang open voor belangstellenden. Er is een plattegrond met plantlijst aanwezig bij de ingang. Omdat deze redelijk onbekende tuin het waard is om door meer mensen ontdekt te worden, zowel uit de regio als daarbuiten, en vanwege grote waarde als referentiecollectie heeft het NDV-bestuur besloten Pinetum De Belten de NDV-plaquette toe te kennen.

De toegangspoort van Pinetum De Belten
Foto: Harry de Coo

Fotoquiz: Rubus phoenicolasius en Wollemia nobilis

Ieder jaar, bij het verschijnen van het Witte Boekje van de NDV, lever ik twee afbeeldingen aan voor de omslagen van dit boekje voor de Algemene Ledenvergadering. Deze fotoquiz kost menigeen de nodige hoofdbrekens. Reden om de houtige gewassen die in 2019 het Witte Boekje sierden nader toe te lichten.

De vruchten van Rubus phoenicolasius zijn er voor de echte liefhebbers
Foto: Pierre Theunissen

Rubus phoenicolasius (Japanse wijnbes)
Een vertegenwoordiger uit een nogal groot geslacht met zo’n 250 soorten. Rubus zit in de Rosaceae, de rozenfamilie, waar veel consumptiegewassen in voorkomen. R. phoenicolasius is een bladverliezende, uitlopers vormende struik die tot circa 2 m hoog wordt. De twijgen zijn zogenaamd tweejarig en dicht bezet met rode borstels met daartussen enkele slanke, rechte stekels. Tegen het einde van het eerste groei-jaar buigen de toppen naar de grond; rond de eindknop vormt zich een wortelkrans en zo breidt de plant zich uit. Er worden echter ook ondergrondse uitlopers gevormd.
De bladeren staan verspreid en zijn samengesteld uit drie, soms vijf, nagenoeg ronde blaadjes met een zwak gelobde rand en een opvallend witte onderkant. De 5-tallige bloemen staan in eindstandige trossen, dicht bezet met rode klierharen die het geheel behoorlijk kleverig maken. De kroonblaadjes zijn wit, zeer klein en vallen snel af. De slanke, puntige kelkslippen staan horizontaal uit en hebben een witte binnenkant. Verder is de bloem weinig spectaculair.
Na de bloei verschijnen kleine rode vruchtjes, zeer kleverig, met een aangename, friszure smaak. Deze zijn zeer kwetsbaar, transport ervan is vrijwel onmogelijk. Het is daarom een uitgesproken liefhebbersplant. Je moet de vruchten meteen van de struik consumeren. Dat is overigens geen ramp; je begint je dag bij de wijnbes en plukt de rijpe vruchten eruit. Daar kun je ongeveer een maand mee doorgaan. De bloei valt eind juni, eind juli kun je beginnen met plukken.
De soort heeft een groot verspreidingsgebied, van Japan via Korea tot in Noord-China. De introductie in Europa was rond 1876. De winterhardheid in Nederland is goed. Wat betreft grondsoort worden geen hoge eisen gesteld. Droogte wordt echter slecht verdragen.
In 2018 heb ik geen vruchten gehad; begin juni vertoonden de planten al ernstige droogtestress, en tegen het einde van augustus waren alle bovengrondse delen verdroogd. Er staan nu wel weer groene scheutjes boven de grond, maar vruchten kan ik pas in 2020 weer verwachten, want bloei en vruchtdracht verschijnen aan overjarige twijgen.
Al met al is Rubus phoenicolasius een waardevolle plant voor in een volkstuin. De sierlijke rode twijgen en het tweekleurige blad maken de plant ook visueel aantrekkelijk.

De boven- en onderkant van het blad van R. phoenicolasius zijn verschillend van kleur
Foto: Pierre Theunissen
De boven- en onderkant van het blad van R. phoenicolasius zijn verschillend van kleur
Foto: Pierre Theunissen

Wollemia nobilis
Dit was de sensatie van de twintigste eeuw op bomengebied. In 1994 ontdekte David Noble tijdens een trektocht door het Wollemi National Park, tweehonderd km van Sidney verwijderd, deze boom. Tot nog toe onbekend. Er stonden zo’n veertig volwassen exemplaren en tweehonderd jonge bomen in enkele dicht bij elkaar staande groepen. DNA-onderzoek wees uit dat de bomen genetisch identiek zijn, wat er op zou wijzen dat ze allemaal afstammen van mogelijk één exemplaar. Het is dus een klonale groep. Dat maakt het geheel uiterst kwetsbaar.
Opvallend zijn de naalden, en vooral de stand. Ze zijn gerangschikt in vier rijen; twee staan schuin naar boven gericht en twee wijzen schuin naar beneden. Verder is de stam dicht bezet met harsbuilen.
Het is een monotypisch geslacht en éénhuizig. Het geslacht hoort thuis in de Araucariaceae. De verwantschap met Agathis is groot, maar er komen ook kenmerken van Araucaria in voor. De eerste exemplaren na de ontdekking waren peperduur; intussen is de prijs naar een redelijk niveau gedaald.
Het wordt en blijft een slanke boom. De reden hiervoor is dat de zijtakken slechts enkele jaren oud worden; nadat ze kegels hebben gedragen sterven ze af en worden vervangen door nieuwe.
De winterhardheid is niet erg groot bij ons. De naalden lopen bij vorst gecombineerd met wind snel schade op. Dit kan de dood ten gevolge hebben. Het is dus raadzaam om de planten in de winter goed te beschermen. Op de natuurlijke standplaats groeien ze in een vochtig ravijn, een warm gematigd regenwoud, gemengd met veel boomvarens, onder andere Dicksonia en Cyathea. In het Wollemi National Park zijn het veelal meerstammige exemplaren. De hoogste is 35 m hoog, met een stamdiameter van 1 meter. Helaas is gebleken dat ze gevoelig zijn voor Phytophthora, een soort schimmel die dodelijk is voor veel planten.

De naalden van Wollemia nobilis staan in vier rijen, verschillend gericht
Foto: Pierre Theunissen
De vrouwelijke kegels van Wollemia nobilis
Foto: Pierre Theunissen