Alle berichten van Rob Kruijt

Zuidelijke Coniferen in de tuin of in huis

Voorouders van de Coniferen van het Zuidelijk Halfrond zijn ontstaan op het supercontinent Gondwanaland, voordat dat uit elkaar viel (Geoserver 2021) in Zuid-Amerika, Afrika (inclusief Madagaskar), India, Australië, Nieuw-Zeeland, Nieuw-Caledonië en Antarctica. De verspreiding van bijvoorbeeld de genera Podocarpus en Araucaria op meerdere zuidelijke continenten is daarvan een overblijfsel. Ook zijn fossielen van verwanten van levende soorten gevonden op bijvoorbeeld Antarctica. Zonder verder op de historie of op de morfologie in te gaan, stel ik hier een aantal soorten voor, die zeer goed te kweken zijn in de tuin of in huis.

Athrotaxis selaginoides, met in de inzet een zaailing van circa 1 jaar oud
Foto: Rob Kruijt

Araucariaceae
Araucaria araucana is de bekendste soort die vaak in tuinen staat. Apenverdriet of monkey-puzzle wordt hij wel genoemd. De soort van Norfolk Island is de bekende Kamerden (Araucaria heterophylla) en deze is zeer eenvoudig in cultuur.
Wollemia nobilis behoort ook bij de Araucariaceae maar wordt slechts zelden aangeboden. Deze soort is pas ontdekt in 1994. Wollemia is echt door het oog van de naald gekropen: het blijkt dat alle planten genetisch bijna identiek zijn (Peakall et al. 2003). De wilde populatie bestaat waarschijnlijk uit een kloon van stekken. Je kunt speculeren dat er ooit maar één exemplaar is overgebleven, dat zich daarna weer vermenigvuldigd heeft. Tijdens de grote bosbranden in Australië van 2020 is deze wilde populatie speciaal beschermd. Niet geheel winterhard, maar wel als kuipplant te houden.

Cupressaceae
Athrotaxis komt alleen voor op Tasmanië. Dit is wel een zeer merkwaardig groepje binnen de familie Cupressaceae. Er zijn drie soorten. A. selaginoides heeft fraaie wit-groene bladeren. Deze soort kan snel groeien. A. cupressoides is vergeleken daarmee een beetje een saaie plant: stengels en takken zijn niet zeer opvallend. Een in de natuur voorkomende hybride tussen deze twee soorten (Worth et al. 2016) is A. laxifolia. Deze soort kent een breed genetisch spectrum omdat in de natuur ook meerdere terugkruisingen ontstaan. Het is een goede groeier in de tuin en kan uitgroeien tot een boom van een aantal meters hoog. Zaden van Athrotaxis komen lastig tot ontkieming, maar daarna zijn de kiemplanten wel makkelijk op te kweken. Stekken van takken is goed mogelijk.
Widdringtonia is alleen in Zuid-Afrika te vinden. De meest algemene soort is Widdringtonia nodiflora: een snelgroeiende plant die op een beschutte plaats hier winterhard is.
Fitzroya komt voornamelijk voor in Chili. Het is een prachtige conifeer in deze familie, waarover Piet de Jong recent in Arbor Vitae 2021 (nr. 1) een artikel heeft gepubliceerd.

Podocarpaceae
Dit is een grote groep planten (circa 140 soorten) die echter in Nederland weinig in cultuur zijn. In Pinetum Blijdenstein zijn van deze groep veel soorten te zien. Vooral bij deze groep is de historie van de evolutie en verspreiding rond (en vroeger ook op) Antarctica nog duidelijk af te lezen. Alle genera uit deze familie noemen gaat hier te ver. In Arbor Vitae 2021 (nr. 1) heb ik al geschreven over Lagarostrobos. Ook hier maak ik een selectie van een aantal goed te kweken soorten.
Phyllocladus is morfologisch erg afwijkend van alle andere coniferen, maar toch blijkt dat ze genetisch thuishoort in de Podocarpaceae (Knopf et al. 2012). Wat eruit ziet als blad is geen blad, maar een soort samengroeisel van een aantal groeitoppen of stengels (Keng 1974). Hieruit kan ook weer verdere stengelgroei ontstaan en zoiets gebeurt niet vanuit een bladtop. Een klein blijvende soort van Nieuw-Zeeland is prima in onze tuinen te kweken: Phyllocladus trichomanoides var. alpinus. De soort P. trichomanoides var. trichomanoides daarentegen kan alleen als kuipplant worden gehouden. Een soort van Tasmanië die winterhard blijkt te zijn is P. aspleniifolius. Deze is in Pinetum Blijdenstein in Hilversum uitgegroeid tot een flinke boom.

Phyllocladus trichomanoides var. Alpinus (boven) | P. aspleniifolius (onder)
Foto: Rob Kruijt

Prumnopitys bevat nu twee soorten. Van een bedreigde soort uit dit genus, P. andina, wordt in Pinetum Blijdenstein (in samenwerking met de Royal Botanical Garden Edinburgh) een Conservation Hedge aangelegd Hierbij wordt zoveel mogelijk genetische diversiteit in de heg bewaard. Bij het later terug planten in de natuur heeft de soort dan weer een brede genetische basis. P. andina wordt wel eens te koop aangeboden en is prima winterhard gebleken in ons klimaat. Het is een fraaie, blauwgroene en niet al te snel groeiende boom.
Saxegothaea komt voor in Chili bevat maar 1 soort: S. conspicua en wordt beschouwd als de meest primitieve soort van de Podocarpaceae (Knopf et al. 2012). Deze soort is éénhuizig, waar bijna alle andere soorten uit deze familie tweehuizig zijn. Een soort die heel gemakkelijk in de tuin te houden is, een langzame groeier met een prachtige flush in het late voorjaar.

Saxegothaea conspicua gedijt goed in vrijwel iedere tuin
Foto: Rob Kurijt

Podocarpus bevat een aantal soorten die het in de huiskamer goed doen. Soms zelfs té goed want ze groeien de pot uit, zoals P. elatus (uit Australië) en P. henkelii (uit Afrika). Beide soorten hebben in het voorjaar een flush van prachtig gekleurde jonge bladeren. In tuincentra worden tegenwoordig wel eens bonsai-Podocarpus aangeboden, bijna altijd is dit de kleinbladige variant van Podocarpus macrophyllus uit China. Deze kunnen alleen in de zomer buiten. Een winterharde soort is Podocarpus salignus, uit Chili. Deze doet het prima op een beschutte plaats in de tuin. In Pinetum Blijdenstein staat een boom van deze soort die nu circa 5 meter hoog is. Het altijdgroene blad geeft een prachtig accent. Niet een boom, maar een struikvormige Podocarpus die zeer winterhard is, is Podocarpus nivalis uit Nieuw-Zeeland. Deze heeft zijn directe verwanten in Zuid-Amerika, Nieuw-Caledonië en Australië: een echte Gondwanaland-verspreiding! Van de diverse cultivars noem ik hier ‘Kralingen’: een vrouwelijke kloon, die bijzonder veel kegels geeft en er daarom in het najaar prachtig uitziet.

Afsluiting
Met het aanplanten van één of meer van de bovengenoemde exoten haalt u een stukje Gondwanaland in huis. Planten waarvan nauwe verwanten op de zuidelijke continenten inclusief het nog niet-bevroren Antarctica groeiden. De meeste hierboven genoemde soorten zijn soms verkrijgbaar bij de firma’s Esveld, Bulk en bij Van Tol & Co. Ze zijn altijd te bezichtigen in Pinetum Blijdenstein in Hilversum.

Literatuur
Geoserver 2021: https://geoserver.itc.nl/gondwana/gondwana.html. Benaderd mei 2021.
H. Keng (1974). The Phylloclade of Phyllocladus and its Possible Bearing on the Branch Systems of Progymnosperms, Ann. Bot. 38, 757-64.
P. Knopf, C. Schulz, D.P. Littleb, T. Stützel & D.W..Stevenson (2012). Relationships within Podocarpaceae based on DNA sequence, anatomical, morphological, and biogeographical data, Cladistics 28: 271-299.
R. Peakall, D. Ebert, L.J. Scott, P.F. Meagher & C.A. Offord (2003). Comparative genetic study confirms exceptionally low genetic variation in the ancient and endangered relictual conifer, Wollemia nobilis, Molecular Ecology 12: 2331-2343.
J.R.P. Worth, M.J. Larcombe, S. Sakaguchi, J.R. Marthick, D.M.J.S. Bowman, M. Ito & G.J. Jordan (2016). Transient hybridization, not homoploid hybrid speciation, between ancient and deeply divergent conifers, Am. J. Bot. 1 03 (2): 246-259.

Rob Kruijt is Wetenschappelijk Collectiebeheerder in Pinetum Blijdenstein

Sakura. Hoe een Engelsman de Japanse kersenbloesem redde

Naoke Abe is een Japanse journaliste die in Londen woont en getrouwd is met een Engelsman. Zij heeft een prachtig boek geschreven over een Engelse plantenverzamelaar in de ban van kersenbloesem en over de waarde van biodiversiteit.
In 2016 verscheen het boek Sakura in het Japans. Een biografie over hoe Collingwood Ingram sierkersen in het begin van de 20e eeuw verzamelde in Japan, opkweekte in Engeland en later weer terugstuurde naar Japan, omdat soorten verdwenen waren. In 2019 verscheen een Engelse bewerking: The Sakura Obsession. Deze uitgave werd een totaal ander boek. Er is veel uitleg over de Japanse cultuur en historie, naast het verhaal over Collingwood Ingram (1880-1981) en zijn zoektocht naar en verspreiding van sierkersen. In 2020 verscheen de Nederlandse vertaling.

Al meer dan duizend jaar is de periode van de kersenbloesem verankerd in de Japanse samenleving. Die periode wordt Sakoera genoemd. Dan trekt men erop uit om het bloesemfeest te vieren en de bloesems te bewonderen. Door de korte bloei staat de bloesem symbool voor geboorte, leven, dood en wedergeboorte. Het boek begint met een haiku uit de 12e eeuw over kersenbloesem: Laat mij sterven | Onder de bloesems | In de lente | Rond de dag | Van de volle maan

Reizen naar Japan
Ingram kwam uit een rijke familie. Hij hoefde nooit te werken. Hij was al vroeg geïnteresseerd in de natuur, vooral vogels. In 1902, op 21-jarige leeftijd, maakte hij een reis naar Japan. Hij werd gegrepen door de Japanse cultuur, het landschap, de mensen. De hoeveelheid en verscheidenheid aan sierkersen maakten indruk, zowel wild als gekweekte vormen.
Na de Eerste Wereldoorlog besloot hij zich verder te verdiepen in de kersen. Hij kocht een landgoed in Benenden, Sussex: The Grange. In 1926 keerde hij terug naar Japan. Na deze reis kreeg hij uit Japan vele verschillende griffels toegestuurd die hij entte op Prunus avium en in zijn tuin uitplantte. In 1926 was Japan al niet meer zoals hij het in 1902 had meegemaakt. Het land was veranderd, meer westers geworden ten koste van de Japanse cultuur en het landschap. Het viel hem op dat op sommige plaatsen vele kersen er slecht bij stonden of verdwenen waren. Tijdens een lezing die Ingram hield voor een vooraanstaand kersengenootschap in Tokio, waarschuwde hij al voor het verdwijnen van de diversiteit van de Prunussen.

Jaren dertig en WO-II
Vanaf de jaren dertig werd steeds meer alleen de Prunus ×yedoensis, de yoshinokers of Somei-yoshino, aangeplant. In aanloop naar de Tweede Wereldoorlog mocht er niets anders geplant worden. De eenheid van de bloesems stond symbool voor de eenheid van het Japanse volk en werd misbruikt als oorlogspropaganda. Ingram is nooit teruggekeerd naar Japan, maar bleef contacten onderhouden en heeft uiteindelijk, toen er vele soorten in Japan verdwenen waren, weer vele griffels van verschillende bomen kunnen terugsturen. Door Ingram werd de Prunus ook in Engeland steeds bekender en zijn vele parken, tuinen en straten beplant met Prunus. Stekken uit The Grange zijn over de hele wereld verspreid.

Achter in het boek staan per hoofdstuk noten met informatie over de bronnen die de schrijfster gebruikt heeft. Soms met websites voor nog meer informatie. Tevens is er een lijst met alle tuinen en parken wereldwijd waar de Sakura te bekijken is. Er is een lijst met kersenvariëteiten met Japanse namen en daarachter de wetenschappelijke namen, gevolgd door een lijst van belangrijke wilde kersen.

Alles is helder geschreven en makkelijk te lezen. Soms duizelde het mij van alle Japanse namen van de bomen, maar via Google kwam ik er toch uit. Dit boek is ook voor mensen die niets met planten hebben interessant vanwege alle achtergrondinformatie over Japan, Engeland en de beide Wereldoorlogen. Maar voor plantenliefhebbers is er nog veel meer. En voor dendrologen is het een must! (BG)

Naoko Abe (2020). Sakura. Hoe een Engelsman de Japanse kersenbloesem redde. Uitgever Thomas Rap. € 25. ISBN: 9789400405899.

Prunus serrulata ‘Fukurekuju’, een van de Japanse sierkersen
Foto: Ineke Vink

De onderwereld van de tuin. Van microbe tot mol

Weer zo’n boekje waarvan ik het jammer vond dat ik het uit had. Romke van de Kaa (geen onbekende binnen de NDV) heeft een heel prettige schrijfstijl. Kort en bondig, geestig en toch heel informatief. In 25 betrekkelijk kleine hoofdstukken bespreekt hij allerlei levende wezens die in de grond van onze tuin leven. Voor mij een ideaal boekje om één of twee hoofdstukken te lezen voor het slapen gaan.
Het boek staat vol met allerlei wetenswaardigheden. Zo leerde ik dat hij z’n boomvaren regelmatig ‘koppensnelt’, de top weer in de aarde zet die vervolgens vrolijk weer wortelt en doorgroeit (dat heeft natuurlijk niks met de onderwereld van de tuin te maken …). Hij geeft allerlei adviezen over hoe milieu- en diervriendelijk om te gaan met ‘plaagdieren’. Bijvoorbeeld in het hoofdstuk over mieren een aantal tips: ‘De vraag zou niet moeten zijn: hoe maak ik mieren dood, maar: waarom moeten ze worden uitgeroeid? Natuurlijk kunnen mieren lastig zijn als ze in de suikerpot zitten. Het spreekt voor zich, dat niemand blij opkijkt wanneer hij een colonne mieren over de aanrecht ziet marcheren. Maar er zijn genoeg huismiddeltjes om aan de overlast een einde te maken. Met schoonmaakazijn of ammonia kun je mieren op afstand houden. Ook een streep trekken met schoolkrijt houdt mieren buiten. En het is niet moeilijk om te ontdekken waar mieren het huis binnenkomen omdat ze altijd een vaste route volgen. Een koperen munt bij de entree, of een watje met chloor, zorgt ervoor dat de mieren wegblijven… Maar wat voor schade doen mieren buitenshuis? Pissen ze in de brievenbus? Maken ze lawaai? Vallen ze kleuters aan? Wat doen mieren in hemelsnaam voor kwaad? Is het nu werkelijk zo’n ramp dat ze hoopjes zand naar boven werken tussen de terrastegels?’ (p 166/167). Een heel ontnuchterende, ludieke en voor mij confronterende schrijfstijl. Heerlijk. Ik heb me voorgenomen om nooit meer mieren met een lokdoosje of ander chemisch spul te lijf te gaan.

Nogmaals, het boek staat vol met allerlei interessante wetenswaardigheden, op een begrijpelijke en prettige manier verteld.
Zo vertelt hij aan het eind van het boek dat hij oorspronkelijk leerde dat de grond in de groentetuin twee spa diep moest worden gespit, tegenwoordig is dat uit den boze. De laatste alinea van zijn boek luidt: ‘Samenvattend komt het erop neer dat je de grond zo veel mogelijk met rust laat. Ik ben in Engeland ooit geschoold in de methode van double digging: de grond twee spit diep omzetten. Nu lopen de Britten met hun no digging voorop. Met spitten maak je de bodem alleen maar kapot. Waarom heeft het zo lang moeten duren voordat ik tot dat inzicht kwam? Of zouden de beste ideeën uit opportunisme worden geboren?’ (p. 196).
U begrijpt het al. Dit boekje is echt een aanrader voor elke ‘groenliefhebber’, van hobbyboer tot dendroloog en van moestuinier tot boomkweker. (KS)

Romke van de Kaa (2020). De onderwereld van de tuin. Van microbe tot mol. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen. € 21,99. ISBN 9789045042084.