Quercus frainetto verdient terecht eerherstel

Op de omslag van vierde Arbor Vitae van 2018 prijkt Quercus frainetto, de Hongaarse eik. Ooit was deze eik zeer geliefd totdat ze, soms 40 jaar oud, ineens zomaar omviel. Uitgestelde onverenigbaarheid na zoveel jaar bracht de schrik er zo goed in dat hij uit het sortiment verdween.

De soort werd in 1813 beschreven door de Italiaanse botanicus Michel Tenore. De boom heette in Zuid-Italië ‘farnetto’. Tenore wilde hem zo noemen maar verschreef zich. Wat langer geleden werd de Hongaarse eik op bescheiden schaal gekweekt. Van eikels opkweken duurde te lang en men gebruikte daarom de verwante soorten Q. cerris en Q. macranthera als onderstam. Dat gaf geen problemen. Die kwamen pas toen men overschakelde op de veel ruimer beschikbare en goedkopere Q. robur. Dat gaf prima resultaten tot jaren later de problemen kwamen. Uitgestelde onverenigbaarheid. Vreemd dat men vergeten was waarom oude kwekers de zomereik niet als onderstam gebruikten. Door schade en schande wordt men wijs, maar intussen was de fraaie Hongaarse eik wel het slachtoffer.

Een volwassen Quercus frainetto op een rotonde in Schiedam
Foto: Ineke Vink

Uitgestrekt areaal
Hongarije vormt maar een klein deel van het uitgestrekte areaal van de soort. De eik is verder bekend van Zuid-Italië, de Balkan en het noorden van Turkije. Vooral in Roemenië waren er ooit uitgestrekte bossen van deze eik. In het wild wordt ze aangetroffen op zeer variabele bodems, waarbij ook droge standplaatsen. Ze zijn aan te treffen van zeeniveau tot 2000 m daarboven. Ze groeien er vaak samen met andere eikensoorten, onder andere Q. cerris, Q. petraea, Q. pubescens, Q. robur subsp. pedunculiflora en Q. trojana. Bastaardering met diverse van deze soorten komt regelmatig voor. Q. frainetto is een snelgroeiende boom. Ze wordt meestal tot 25 m hoog, maar kan zelfs 40 m hoog worden. Aanvankelijk is de groei vrij opgaand, later krijgt de boom een vrij ronde kroon. Karakteristiek voor de soort zijn de diep ingesneden lobben van het heldergroene blad. De napjes van de eikels zijn ook zeer kenmerkend met een dichte bezetting van smalle behaarde schubben.

Intussen ligt het drama van de uitgestelde onverenigbaarheid weer achter ons en is de oorzaak ervan goed tot de kwekerswereld doorgedrongen. De teelt is weer wat op gang gekomen en ze kunnen met een gerust hart worden aangeplant in het openbaar groen. Het blijft een fraaie parkboom.

Een fraaie majestueuze Quercus frainetto in een Schiedamse straat
Foto: Ineke Vink

Cornus

Eerst kort geleden kreeg ik het in 2013 gepubliceerde boek van André Gayraud over het geslacht Cornus in handen. Het boek is ook niet eerder in deze rubriek besproken.

De officiële titel van het boek is A monograph of the genus Cornus. Dat is het niet echt. De opzet is geografisch, maar om dan de soorten en cultivars voor de diverse continenten als gezamenlijke taxa te beschouwen, is wat verwarrend. Op pagina 28 is sprake van 316 soorten, maar in de opsomming daarvan zijn ook variëteiten, ondersoorten en hybriden als soorten meegeteld. Ook het hoofdstuk gewijd aan Cornus mas-selecties uit de Oekraïne valt wat uit de toon. Bijzonder is ook de uitgebreide inleiding met diverse foto’s van de auteur en andere personen die aan de realisatie van het boek hebben meegewerkt.

Blijft toch over dat het een uiterst informatief en zeer fraai geïllustreerd boekwerk is. Met name vind ik zeer interessant het hoofdstuk gewijd aan de door de Rutger University ontwikkelde hybriden van C. florida en C. nuttallii met Cornus kousa. Dit veredelingsonderzoek moest een antwoord vinden op de massale sterfte van Cornus florida in oostelijke staten van VS, de zogenaamde dogwood decline. De veroorzaker was de waarschijnlijk uit Azië afkomstige schimmel Discula destructiva. Het onderzoek heeft fraaie aanwinsten voor het sortiment opgeleverd.

Het boek is uitgegeven in het Italiaanse boomkwekerijcentrum Pistoia door Giorgio Teci Editrice s.l.r., telt 222 pagina’s en kost € 50.

Pinus longaeva

Jaren geleden tijdens een NDV cursusavond over coniferen vertelde Koos Slob enthousiast over deze, voor mij toen onbekende, boom: Pinus longaeva. Recent kon ik de boom met eigen ogen aanschouwen en het viel niet tegen! Ik zag hem op 3000 m hoogte onder de Wheeler Peak (4000 m) in het nationale park Great Basin te Nevada. Ongeveer op dezelfde plek waar in 1964 een boom genaamd ‘Prometheus’ was omgezaagd voor onderzoek. Die toen nog levende boom toonde meer dan 5000 jaarringen. De naam zegt al meer dan genoeg: longaeva, een mooie verwijzing naar een lang levende boom.

Pinus longaeva, met nog vele jaren voor de boeg
Foto: Roger Bickerstaffe

Dit is een typische P. lon­gaeva die tegelijkertijd levend en dood hout laat zien. Bast en cambium ontbreken min of meer, dat is ‘weggezandstraald’ door bergwinden behalve een paar kleine streepjes naar de nog levende takken. Hij staat stevig op onherbergzame grond, zo droog dat er geen competitie is en geen brandstof voor het bevorderen van een natuurbrand. Ook te droog voor schimmels zodat dode bomen van 7000 jaar kunnen blijven staan tussen nog levende bomen van een paar duizend jaar oud. Extreme ouderdom komt ook voor, zoals de ‘Methusalah’ van 4845 jaar oud en volgens de Oldlist website (www.rmtrr.org/oldlist) het oudste nog levende, niet clonale organisme op aarde. Deze staat in de Inyo National Forest in de White Mountains van Oost-California. Meer gebruikelijk is een levensduur van 2000 jaar oud op de noordelijke hellingen en 1000 jaar oud op de zuidelijke.
P. longaeva heeft naalden in bundels van vijf met een witte streep van stomata aan de onderkant. De naalden kunnen heel lang leven en worden soms 45 jaar oud. Terwijl wij aan het fotograferen waren, kwam er een heel zacht geluid van een fluit met de wind naar ons toegewaaid. Het verhaal gaat dat een native Indiaanse fluitist het leuk vindt om Wheeler Peak te beklimmen en daar zijn kunstje te oefenen. Het gaf een sprookjesachtig, spiritueel geluid.
Bij de kegels van de Pinus zijn de korte scherpe ‘bristles’ (borstels) goed zichtbaar. Hij verdient echt de naam ‘bristlecone pine’. Er is een notenkraker die de zaden eet, maar ook soms in de grond stopt. Vroeger stond deze boom op de rode lijst maar vandaag de dag wordt hij niet gezien als een bedreigde soort.

Pinus longaeva kegel
Foto: Roger Bickerstaffe

Waarom zo langlevend?
Laten we eerst een bekende, kort levende boom bekijken, de berk, die ongeveer zo oud wordt als de mens. Die volgt een beleid van ‘snel leven, vroeg doodgaan en heel veel nakomelingen achterlaten’. Berken groeien waar veel vocht en schimmels zijn. Pinus longaeva kan zo lang leven dat hij hele beschavingen achterlaat. Een nu levend exemplaar kan 5000 jaar terug hebben meegemaakt dat de mensen piramides aan het bouwen waren. De droge en arme gronden waar ze staan, zorgt voor open bossen waar veel licht op de bomen valt. Ze zijn breed en kort gebouwd en worden zelden door de bliksem getroffen. Als er één wordt getroffen dan brandt hij af, zonder anderen aan te steken.
Bomen die zich comfortabel voelen en alles hebben wat ze nodig hebben kunnen snel groeien. Maar dat is geen garantie voor een lang leven. Een goede kwaliteit van leven weliswaar, maar niet bevorderend voor de levensduur. Moeilijke omstandigheden bieden minder kwaliteit van leven, maar wel een behoorlijke lengte van dat leven. Het heeft er niet direct mee te maken, maar muizen die chronisch ondervoed zijn leven langer dan hun collega’s die normale hoeveelheden voedsel tot hun beschikking hebben. De sprong van een boom naar een muis is wel heel groot, maar toch, ze stammen beide af van LUCA, de ‘last universal common ancestor’ van al het leven op aarde.

De naalden van Pinus longaeva
Foto: Roger Bickerstaffe