De vorstgevoeligheid was tot het begin van deze eeuw de reden dat de Perzische slaapboom of de Zijde-acacia een zeldzaamheid was in Nederlandse tuinen en parken. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de vermelding in Boom’s Nederlandse Dendrologie. Na een beschrijving van Albizia julibrissin in één van de eerste drukken, resteert in volgende drukken slechts een tekening van een blad. In de
13e druk (1980) is er nog steeds geen vermelding en ontbreekt ook dit blad.
Het geslacht Albizia met de soort julibrissin werd in 1772 beschreven in Toscane door Antonio Durazzini (1740−1810). Met de geslachtsnaam eerde hij Fillippo degli Albizzi, een Italiaanse edelman en natuurkundige. Deze keerde in 1749 met veel zaden in Florence terug na een expeditie naar Constantinopel. Foutje dus (een ‘z’ te weinig) in de schrijfwijze. De soortnaam julibrissin is volgens Backer in zijn Verklarend boek van wetenschappelijke plantennamen een verbastering van een Perzisch woord (gul-i-abrischim) dat vloszijde betekent, wijzend op de door de meeldraden gemaakte indruk. Volgens Wikipedia zou het gaan om een verbastering van het Perzische woord gul-i abrisham dat zijdebloem betekent. De Engelse naam Persian silk tree komt dus dicht bij de soortnaam. In ons land houden we het liever bij Perzische slaapboom. Een halfuur voordat de zon ondergaat vouwen de blaadjes zich langzaam dicht. Vanaf zonsopkomst gaan de blaadjes weer open.
Albizia julibrissin is een bladverliezende heester of boom, die 6-8 m hoog kan worden. De bladeren zijn dubbelgeveerd en 20-30 cm lang. De 40-60 sikkelvormige blaadjes zijn 6-15 mm lang. De bloemen staan in opstaande bundeltjes. De aan de basis vergroeide, talrijke meeldraden zijn tot ruim 2,5 cm lang en geven de bloemen de roze of witte kleur. De vruchten zijn een peul met 8-12 zaden.
Het areaal van de soort strekt zich uit van Iran tot in China, Korea en Japan. In cultuur is ze al lang ingeburgerd in Zuid Europa en in de VS is sprake van verwildering.
In de literatuur is men het er over eens dat Abizia julibrissin var. rosea de meest winterharde is en, ondanks het groeiend aantal selecties, het vaakst wordt aanbevolen. Ze is afkomstig uit China en wordt 3-4 m hoog. In Plants of the World Online wordt var. rosea als een synoniem beschouwd, dus is gebruik van de cultivarnaam ‘Rosea’ juister. Aparte selecties met bruingekleurd blad zijn ‘Summer Chocolate’ en ‘NCAJ 1’ (chocolate fountain). Een bijzondere cultivar is ‘Ernest Wilson’. De Britse plantenjager zag tijdens een verblijf in 1918 in hotel Chosen in de Koreaanse hoofdstad Seoul in de tuin een struik van deze soort die hij heel bijzonder vond. Hij had namelijk niet verwacht dat de struik, die hij eerder in warmere gebieden had gezien, daar winterhard zou zijn. Hij verzamelde zaden en bracht die mee naar het Arnold Arboretum. Daar is in de speciale Explorers Garden nog altijd een struik gekweekt uit dat zaad. Als speciaal eerbetoon aan Wilson kreeg hij in 1968 de cultivarnaam ‘Ernest Wilson’. Veel eerder dan in Europa was het in China al een geliefde boom, die 500 jaar geleden al beschreven werd in een botanische tekst. Bloemen en bast waren daar al lang bekend als antidepressivum.
Vorstgevoeligheid
Dat de planten in de jeugd tegen vorst beschermd moeten worden, daar is iedereen het wel over eens. Maar wat ze daarna aan vorst kunnen verdragen, daarover lopen de meningen en ervaringen zeer uiteen. In de inleiding van dit artikel werd al duidelijk dat Dr. Boom hem voor ons land niet geschikt vond. Bean vermeldt in Trees and Shrubs (1950) dat de struik in Kew Gardens niet winterhard is. Van de cultivar ‘Rosea’ wordt vermeld dat ze volgens diverse bronnen tot 12 graden vorst verdraagt, andere bronnen hebben het zelfs over tot -14,9 °C. Laatstgenoemde waarde wordt elders weer voor de gehele soort aangehouden. In Dictionary of Gardening (1999) wordt beweerd dat ‘Rosea’ extreem winterhard is en tot 25 graden vorst kan verdragen.
Het geslacht Albizia en enkele andere soorten
Het geslacht Albizia behoort tot de onderfamilie Mimosoideae van de familie van de Fabaceae en is met 160 soorten wijdverbreid in (sub)tropische gebieden van Afrika, Amerika, Australië en vooral Azië. Diverse soorten zijn ook buiten hun areaal verwilderd. Een verwant geslacht is Mimosa, maar in dat geslacht hebben de bloemen nooit meer dan 10 meeldraden en zijn deze niet aan de basis vergroeid.
Albizia lebbeck is een subtropische soort uit India en Myanmar met een fraaie parasolvormige kroon en in cultuur wijdverbreid in subtropische gebieden. Datzelfde geldt voor A. adianthifolia uit Zuid Afrika, met zijn vlakke kroon ook zeer geliefd als schaduwboom.