Categorie archieven: Arbor Vitae

De iep in Amsterdam

De iep of olm – al sinds mensenheugenis een oer-Hollandse boom voor stad en landschap. En je kunt wel zeggen dat Hans Kaljee, bomenconsulent van de gemeente Amsterdam, ‘iets heeft’ met de iep. Geboren in de oude VOC-stad Enkhuizen raakte hij al vroeg gewoon met het beeld van bomen in en om de vesting. Iepen worden van oudsher om hun gunstige eigenschappen veelvuldig aangeplant rond de vestingsteden. Tijdens de ALV dit voorjaar hield Hans een interessant betoog waarin hij diverse kanten van de iep belichtte. Een kort verslag daarvan.

Ulmus ‘Columella’ is ook geschikt voor smallere straten
Foto: Jaap Smit

Het is niet verwonderlijk dat de iep ook in de VOC-stad Amsterdam een karakteristieke boom is. De stad Amsterdam is gebouwd op vele heipalen om de gebouwen stabiliteit te geven op het natte en slappe moerasveen ter plaatse. Uit oude geschriften blijkt dat de gemeente Amsterdam vanaf eind 16e eeuw systematisch bomen aanplantte langs de kades en straten. Dit gebruik van bomen in de stad, zo dicht langs de gevels, was uniek voor die tijd. Voordien waren bomen meer bekend als erfbeplanting in het buitengebied. De gedachte erachter was dat de bomen de bodem met hun wortels konden verstevigen en ontwateren en een zekere stabiliteit gaven aan oevers en kademuren. Bovendien hechtte men destijds al veel belang aan het behoud van een gezond en schoon stadsmilieu aangezien de stad, en vooral de grachten, sterk vervuilden. In de loop van de 18e eeuw nam de aanplant van lindes af en besloot men geheel over te stappen op de iep als meer geschikte stadsboom.
In 2010 heeft de unesco, mede om de groene bomen, de historische binnenstad van Amsterdam uitgeroepen tot Werelderfgoed. Door deze nominatie is ook de iep door de unesco bevestigd als onlosmakelijk verbonden met het stadsbeeld van de stad Amsterdam.

Voorbeeldstad
In 2015 groeiden er in de gemeente Amsterdam niet minder dan 75.000 iepen en vijftig soorten en cultivars. De iep is snelgroeiend en ontwikkelt zich in betrekkelijk korte tijd tot een monumentale boom. En de iep is, waarschijnlijk meer nog dan de linde, geschikt als stadsboom omdat deze sterker is en beter bestand tegen invloeden van buitenaf. Ze stelt weinig eisen aan de bodem en vochthuishouding, weerstaat strooizout en zilte zeewind en blijkt zelfs verzakkingen en graafwerkzaamheden tot op zekere hoogte te verdragen. Ook in de beleving in het straatbeeld is de boom bescheiden met zijn transparante kroon, waardoor licht niet geheel weggenomen wordt en de gevels erachter zichtbaar blijven.
Een nadeel is de iepziekte; met name de Ulmus ×hollandica ‘Belgica’ blijkt hier gevoelig voor. Door selectie is er nu een ruime keuze in vormen en toepassingsmogelijkheden en er zijn veel hoog resistente rassen gevonden. Zo kweekt men bijvoorbeeld de Ulmus minor ‘Sarniensis’ en de Ulmus ‘Columella’ met een slank opgaande kroon die ook in smallere lanen en dichter langs de gevels toepasbaar zijn.
Dit beeld met groen stadsontwerp en een prominente rol van straatbomen blijkt nog steeds uniek. Zoals Frankrijk, Spanje en Italië befaamd zijn om hun ontwerp van pleinen, zo zijn wij dat wat betreft de straten en kades in Amsterdam. Studenten van over de hele wereld komen hiernaartoe om de kunst af te kijken.

Ulmus ×hollandica ‘Christine Buisman’
Foto: Jaap Smit

Investeren in promotie van de iep
Voor het promoten van de iep in de stad wordt veel geïnvesteerd. Voorbeelden die passeren, zijn de zomeraanplant van Ulmus rubra, de rode iep, bij het station. Dat is mogelijk, als je maar in het oog houdt dat de meeste investering zit in de plantgatvoorbereiding en de bodem. We beschikken tegenwoordig over een zeer divers sortiment zodat we bijvoorbeeld herfstroze verkleurende iepen in de rosse buurt kunnen planten: Ulmus ‘Frontier’, een kruising met de Chinese iep Ulmus parvifolia en goed resistent tegen de iepziekte. Dergelijke rassen zijn van belang voor het terugkruisen. Een ander idee betrof de trambaan bij de hortus. Bij een renovatie waarbij de autostroken werden omgelegd zodat er meer ruimte ontstond, is de hortus getrakteerd en verrast met een sortiment van tien bijzondere soorten, waaronder Ulmus castaneifolia.
Wubbo Ockels, de voormalige ruimtevaarder en voorvechter voor duurzaamheid en innovatie, is in Amsterdam geëerd met een iep. De gemeente heeft de Wubbo Ockels boom, kortweg Wubboboom, geplant op het Haarlemmerplein. Het is de Ulmus ‘Sapporo Autumn Gold’, een kruising tussen Ulmus pumila en Ulmus japonica. De boom heeft een iets andere vorm en herfsttint dan de andere iepen op het plein.

Helden van de iep
Sommige mensen hebben in het verleden in het bijzonder bijgedragen aan onze huidige kennis van de iep. Het zijn de ‘Helden van de iep’. Zoals Bea Schwarz (1898-1969) die als promovenda de ziekteverwekkende schimmel van de iepziekte ontdekte en beschreef in haar doctoraalscriptie. En Christine Buisman (1900-1936), die als eerste in staat bleek om dit oorzakelijk verband middels empirisch onderzoek te bewijzen. Hans Heybroek of de ‘iepenprofessor’ was verbonden aan het Rijksinstituut voor onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw in Wageningen. Tot aan zijn pensionering in 1992 was hij actief in het kruisen van iepenrassen en hij deed veel selectiewerk in de afgelopen eeuw. Diverse hoog resistente selecties komen van zijn hand. Bea Schwarz en Christine Buisman worden gememoreerd in een tweetal iepenrassen die naar hen zijn vernoemd.

Ulmus glabra ‘Exoniensis’ geeft een mooi beeld in de straat
Foto: Jaap Smit

Diversiteit en enten
Voor een gebruikswaarde-onderzoek is een experiment gestart in de nieuwe wijk IJburg. Ook hier werd gekozen voor de iep. Volgens de stadsplanoloog moest er wel een zekere uniformiteit zijn in de boomkeuze voor een evenwichtig beeld. ‘Dat gaat wel goed komen; iepen lijken immers op elkaar.’ Niet dus! Verwonderlijk om te zien hoezeer soorten en rassen binnen één geslacht van vorm kunnen verschillen in een enkele straat. Door deze diversiteit is er een ruim aanbod en ontstond er in deze wijk een collectietuin van zo’n twintig iepensoorten die de aandacht trok van landschapsontwerpers. In navolging wordt nu steeds vaker niet één soort, maar een mix van iepen toegepast in het straatbeeld en langs de grachten. Bijvoorbeeld in de wijk de Houthavens waar een mix van vijftien soorten iep zijn aangeplant.
In het verleden werden iepen vaak geënt. Een probleem dat daarbij op kan treden is de uitgestelde onverenigbaarheid tussen ent en onderstam. Daarom geldt tegenwoordig de eis dat de boom op eigen wortel is opgekweekt. Sommige soorten, zoals Ulmus glabra ‘Exoniensis’, zijn nog steeds enkel door middel van enten te vermeerderen. Een probleem dat soms bij het stekken optreedt, is de slingervormige vergroeiing van de wortelhals met als gevolg een verlies van planten. Mogelijk dat een heftige groeikracht van de wortel vanuit het callus hier debet aan is. Bekende zaailingen zijn bijvoorbeeld de Ulmus laevis, de steeliep. Dit is een vrij wilde en ruige groeier maar heel mooi als er de ruimte voor is. De laatste tijd zijn er ook gestekte selecties van de soort die een beter doorgaande spil vertonen.

Iep ligt Amsterdam aan het hart
Van hoezeer de iep en haar historie de Amsterdammers na aan het hart ligt, getuigen ook de diverse initiatieven om authentieke iepen beplantingslinten in de stad te herstellen. De originele samenhang is in de loop der jaren meestal verloren gegaan; niet in de laatste plaats door de gevreesde iepziekte. Herplant gebeurt dan ook met hoog resistente rassen, veelal ook ter ere van de heldinnen die met hun naam aan deze resistente klonen verbonden zijn. Zo kwam de Ulmus ‘Bea Schwarz’ in het vroege voorjaar van 2016 opnieuw in de belangstelling toen tijdens de boomfeestdag de eerste exemplaren werden geplant voor het herstel van een aaneengesloten historisch lint aan de noordzijde van de Sloterplas. Men pleit in dat stadsdeel al langer voor het herstel van dit enkelsoortige lint. Het herstel gebeurt in verschillende fasen en moet in 2018 gereed zijn.
Soms moeten ook iepen toch wijken vanwege ziekte, ouderdom of renovatie. Uiteraard roept dit weerstand op bij de omwonenden. De gemeente Amsterdam heeft geleerd de actie niet alleen te motiveren, maar ook te ‘verkopen’ door te laten zien hoe het hout ambachtelijk, duurzaam en met trots ter plaatse wordt verwerkt. Hiertoe is de Stichting Stadshout in het leven geroepen. Deze verhandelt onder het motto ‘Hout van je stad’ in samenwerking met de gemeente, meubels, gebruiksvoorwerpen en sieraden van hout uit de eigen stad. Zo werden ook de gecertificeerde ‘Stadsplanken’ bekend: snijplanken met elk een eigen en herleidbare identificatie. Zo voorkomt men dat het hout uit de stad zomaar in de versnipperaar of in pellets belandt. De nieuwe regel is hiermee dat hout uit de stad duurzaam in de stad blijft.

Ulmus laevis
Foto: Jaap Smit

Botanische Tuin TU Delft

De Botanische Tuin van de TU Delft is een publieksgerichte tuin én een onderzoekstuin. Het onderzoek in de tuin is vooral gericht op het toegepast technisch onderwijs en het plantentechnologisch onderzoek.

Hamamelis mollis ‘Brevipetala’
Foto: Bettie Stijnman

Geschiedenis
De kiem voor de Botanische Tuin TU Delft werd gelegd in 1895, het jaar waarin de eerste ‘groene’ professor, Martinus Willem Beijerinck, werd benoemd tot hoogleraar in de biologie en bacteriologie aan de Polytechnische School te Delft, later de TU Delft. In 1907 promoveerde zijn briljante leerling Gerrit van Iterson jr. en werd deze benoemd tot hoogleraar in de microscopische anatomie. Hun gezamenlijke laboratorium werd al snel te klein en Van Iterson pleitte voor nieuwbouw met een cultuurtuin voor technische gewassen en een tropische kas.
In 1917 werden het gebouw en de tuin eindelijk in gebruik genomen en er volgde een bloeiperiode voor het botanisch onderzoek en onderwijs. Tropische gewassen kregen daarbij veel aandacht, met name vezelstoffen en rubber.
Na de Tweede Wereldoorlog was het gedaan met Nederland als koloniale macht en verwaterde de rol van de Botanische Tuin. Door herstructurering van het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek aan de TU Delft werd de directe band met de tuin verbroken en werd ook de oppervlakte van de tuin steeds kleiner. Maar in 2000 keerde het tij. Wetenschappelijk onderwijs werd weer opgepakt in de tuin en dat resulteerde in baanbrekende innovaties, zoals het afvangen van fijnstof, een elektrische methode om kostbare plantenstoffen te extraheren en de toepassing van gekleurde ledverlichting in kassen.

Functie en doelstelling
De Botanische Tuin TU Delft is in 1917 opgericht om planten te kweken voor onderzoek en onderwijs in de technologische toepassingen van gewassen. Nu, 100 jaar later, is hij nog steeds relevant voor wetenschappelijk onderzoek en neemt hij deel in nationale en internationale onderzoeksprojecten. De collectie omvat nu ongeveer 3000 plantensoorten. De tuin is 2,7 ha groot.
De tuin heeft ook een educatieve en publieksfunctie, is in alle seizoenen toegankelijk en er vinden veel activiteiten plaats. Ook is er toenemende aandacht voor kunst vanuit de filosofie dat wetenschap één manier is om de wereld te onderzoeken en kunst een andere, en dat beide manieren elkaar kunnen versterken.
De Botanische Tuin TU Delft is net als meer dan 800 andere botanische tuinen ter wereld aangesloten bij de BGCI (Botanic Gardens Conservation International) en draagt zo actief bij aan het behoud van de biodiversiteit. Internationaal werken botanische tuinen en instituten samen en wisselen zij hun collecties uit. Nationaal is de Botanische Tuin TU Delft aangesloten bij de NVTB (Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen), een samenwerkingsorgaan van de landelijke arboreta en botanische tuinen op het gebied van educatie, promotie, kennisversterking e.d. Ook neemt hij met tien plantenspecialisaties deel aan de SNP (Stichting Nationale Plantencollectie), een samenwerkingsverband van Nederlandse botanische tuinen op wetenschappelijk collectiegebied.

Wetenschappelijk onderzoek
De Botanische Tuin TU Delft doet momenteel onderzoek op diverse terreinen van technologie en fundamentele wetenschap. Planten worden bijvoorbeeld in de civiele techniek toegepast voor kustverdediging, zoals mangroven, of in deltagebieden vetivergras, voor golfbreking, oeverbescherming en bodemstabilisatie. Mangroven langs tropische en subtropische kusten breken golven en beschermen het achterland tegen tsunami’s. Daardoor is er in het achterland geen turbulentie meer in het water en is een simpel dijkje van klei voldoende om het hoogste water tegen te houden. Onderzoek richt zich op de effectiviteit van verschillende toepassingsmodellen van golfimpact-vermindering, stromingspatronen en natuurlijke landaanwinning, stabilisatie van dijkhellingen, en opeenvolging van vegetaties voor een duurzaam kustbeheer. Daarnaast wordt in wortelpatroon-studies ook met inheemse planten geëxperimenteerd om oevers te stabiliseren tegen golfimpact van scheepvaart.
Ander civiel technisch onderzoek wordt gedaan naar levende houtverbindingen in bouwconstructies (boompaviljoen). Hier gaat het om dubbel dynamische processen in verbindingen (diktegroei en wond- of callushout) in constructiemateriaal en de bijbehorende krachtenwerking.
Een geheel ander onderzoek van de tuin in samenwerking met de faculteiten Lucht- en Ruimtevaart, Industrieel Ontwerpen en Chemie, is het gebruik van vezels voor composietmaterialen. Bij cradle to cradle materiaalgebruik of een bio-LCA (life cycle analysis) is de hechting van de bio-vezelversterking van groot belang. De samengestelde stof (de composiet) moet intern duurzaam gehecht blijven en ook op termijn niet uiteenvallen.
Verder wordt er onderzoek gedaan naar het gedrag van ultra-fijnstofdeeltjes bij luchtzuivering en de mogelijkheid om heel kleine deeltjes gericht en volledig gestuurd te laten neerslaan, zoals het gericht deponeren van micro druppels vloeistof voor bijvoorbeeld gewasbescherming.
Planten worden ook in een binnenklimaat bestudeerd naar effecten op luchtzuivering, en op vocht- en temperatuurregulatie in kantoren en andere publieksruimten. Deze studies naar het belang van planten in binnenhuisarchitectuur worden uitgevoerd in samenwerking met de faculteit Bouwkunde.

Specialisaties
In 1998 is de Stichting Nationale Plantencollectie (SNP) opgericht met als hoofddoel het vormen en in stand houden van de Nederlandse Nationale Plantencollectie om zo een levende genenbank en biologische diversiteit in stand te houden. De Botanische Tuin TU Delft is sinds 1998 bij de SNP aangesloten en is verantwoordelijk voor een deel van deze nationale plantencollectie. De deelcollectie van de tuin omvat technische gewassen in het algemeen en de volgende plantenfamilies in het bijzonder:
Een wandeling door de Botanische Tuin
Bij een wandeling door de Botanische Tuin komt u onderweg diverse collecties en onderdelen tegen.
Arboretum De bomentuin bij de ingang is het oudste deel van de tuin. Hier staat een groot aantal loof- en naaldboomsoorten, waarvan er enkele zelfs al staan sinds de aanleg van de tuin in 1917.
Bijenstal Aan de rand van de bomentuin bevindt zich een bijenstal waar gemiddeld vijf bijenvolken huizen. Er is een expositie met uitgebreide informatie over het leven van deze insecten. Vanachter een raam kunt u het in- en uitvliegen van de bijen van dichtbij gadeslaan. In de museumwinkel is honing van deze bijen te koop.
Rotstuin In de rotstuin bloeien in het voorjaar allerlei stinzenplanten, zoals sneeuwklokjes, hyacinten en lelietjes-van-dalen. Daarnaast staan er veel alpiene planten uit diverse werelddelen zoals edelweiss, gentianen, primula’s en diverse soorten Daphne.
Oranjerie Naast de overkapping, schuin links tegenover de kassen, staat de oranjerie, waarin de niet-winterharde kuipplanten overwinteren en waar ’s zomers, van eind mei tot eind oktober, de zomertentoonstelling wordt gehouden. In 2018 is het thema Specerijen.
Kassencomplex De kassen in dit complex zijn onderling verbonden en elke kas heeft een eigen klimaat: tropisch, subtropisch en mediterraan. De grootste en hoogste is de Van Itersonkas waar tropische planten groeien, zoals banaan, koffie en kapok. In het subtropische deel vindt u onder meer thee, kaneel en kamfer, en in het mediterrane deel kurkeik, citrusvruchten en dadel.
Technische gewassen In het deel van de tuin met technische gewassen vindt u planten die geur-, kleur- en smaakstoffen leveren en planten die grondstof zijn voor de vezel- en geneesmiddelenindustrie. Ook is er in samenwerking met een afstudeerproject een uitkijktoren gebouwd (‘Living Tree Pavilion’).
Bedreigde plantensoorten In 2008 is begonnen met het opzetten van een verzameling van soorten die in Nederland dreigen uit te sterven of sterk achteruit gaan, de soorten op de zogenaamde ‘rode lijst’. De planten staan in een kooiconstructie om ze te beschermen tegen vogels en andere dieren.
Middentuin De middentuin wordt gedomineerd door twee majestueuze watercipressen, Metasequoia glyptostroboides. Aanvankelijk dacht men dat deze soort uitgestorven was, totdat eind jaren veertig in China een levende populatie ontdekt werd. De exemplaren hier behoren tot de eerste die na die ontdekking elders in de wereld aangeplant werden. In de zijvakken vindt u veel Hamamelis-soorten die deel uitmaken van de SNP-collectie. Deze permanente begroeiing wordt elk jaar aangevuld met een thematische beplanting van eenjarigen. In 2017 en 2018 zijn dat vergeten groenten.

De rotstuin
Foto: Eveline Oranje

Educatie
De Botanische Tuin TU Delft neemt haar educatieve rol serieus en met plezier op. In 2018 geven we van april tot en met oktober elke tweede zondag van de maand een gratis rondleiding voor bezoekers van de tuin. Ook geven we op afspraak rondleidingen voor volwassenen, kinderen en scholen. Voor de allerkleinsten die nog niet kunnen lezen en schrijven en voor kinderen tot 12 jaar hebben we leuke speurtochten om de natuur beter te leren kennen. De zoekplaatjes en speurtochten wisselen elk kwartaal.
Zowel het basis- als het middelbaar onderwijs kan in onze tuin terecht voor lessen op het gebied van bomen en planten.
Regelmatig vinden in onze tuin lezingen plaats over een breed scala aan onderwerpen. Ook zijn we in 2018 begonnen met botanisch geïnspireerde workshops voor jong en oud. Bekijk onze website voor het programma.
Voor het reserveren van rondleidingen en contact over lessen kunt u contact opnemen met botanischetuin@tudelft.nl.

In de tropische kas van Botanische Tuin TU Delft
Foto: Eveline Oranje

Bea van Grinsven, van bovenhuis naar arboretum

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Bea van Grinsven, 62 jaar, geboren in Veghel in een gezin met twee dochters. Mijn vader was garagehouder, we hadden geen tuin. Een groene achtergrond zit niet in de familie. In mijn werkzame leven was ik lerares Frans aan het Elzendaal College in Boxmeer. In 2011 ben ik gestopt met mijn onderwijsbaan omdat het thuis te druk werd.

Bea Grinsven houdt van uitdagingen
Foto: Ineke van Teylingen

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Erg weinig. In Helmond ging ik naar de cursus Algemene Dendrologie die werd gegeven door Twan Gremmen, een initiatief van ‘Groei en Bloei’. Bij de NDV volgde ik de A-cursus Dendrologie. Ik ben van huis uit een ‘lettermeisje’ (een leesbeest). Mijn zusje en ik moesten ons zelf vermaken omdat onze ouders beneden in de zaak werkten. We hebben zodoende veel gelezen. Ik ben erg tekst- en naamgericht en kan goed de wetenschappelijke namen onthouden vanwege mijn baan als lerares Frans. En wat blijkt: als je van planten niets af weet kan het zich toch tot een boeiende (zelfs verslavende) hobby ontwikkelen. Ik heb veel kennis uit boeken gehaald en leer nog dagelijks bij. Als het enigszins kan bezoek ik de NDV-activiteiten om mijn kennis te vergroten.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan?
Die liefde kwam pas geleidelijk aan. Toen we op deze plek gingen wonen was het mijn taak om de tuin van 1,5 hectare in te richten. Op een groot stuk stonden kerstbomen, die moesten eerst weg. Om een goed ontwerp te krijgen hebben we contact gezocht met Arend Jan van der Horst. In grote lijnen kun je het originele ontwerp nog zien maar zo hier en daar hebben mijn man en ik er wel veranderingen in aangebracht.

Voor welke planten heb je een speciale passie en hoe is dat gekomen?
Euonymus en Sorbus hebben mijn voorkeur, gewoon omdat ik ze mooi vind. Als ik dan tussen deze twee moet kiezen staat Euonymus bovenaan. Het geslacht is veel gevarieerder.

Euonymus hamiltonianus
Foto: Bea van Grinsven
Sorbus caloneura
Foto: Bea van Grinsven

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit en wie hebben je geïnspireerd?
Ik ben veel op stap gegaan, met excursies mee en open dagen bezoeken. Ik sta veel met m’n neus vooraan. Gevoelsmatig brengt het altijd meer op dan het kost. Mijn hart ligt er en dat draag ik ook graag uit. Nog steeds veel lezen om kennis te vergroten en bovenal om op de hoogte te blijven van nieuwe introducties. Ik heb altijd een verlanglijst bij me en als ik weer een streepje op mijn lijst kan zetten komt er een andere plant bij. Via gespecialiseerde kwekers als Chris van der Wurff, Gerbert Klein Wassink, Gidie van Vught, Cees van Ostaayen en Peter Vanlaerhoven heb ik een groot sortiment bijzonderheden kunnen aanschaffen.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
De tuin heeft me veel meer gegeven dan ik ooit voor mogelijk hield. Met grote voldoening kijk ik terug op wat er tot stand is gekomen en ben erg gemotiveerd om door te gaan. Aanleg en onderhoud kosten nog steeds veel tijd maar ik geniet van wat de tuin me iedere dag brengt.
Met de hulp van enkele tuinmannen is het werk goed te behappen, werken in de kas geeft me het meeste plezier. Stekken, zaaien, verpotten, ik kan me er helemaal in verliezen.

Wat is het leukste wat je meemaakt?
De ontmoetingen! Mijn vriendin Mariet en ik komen makkelijk ergens binnen, bijvoorbeeld bij bijzondere kwekers. Elke keer aardige mensen met een bijzonder verhaal. Daarnaast leer je bij een excursie of een reis andere mensen kennen die allemaal hun eigen onderwerp hebben, al dan niet dendrologisch, wat jouw algemene kennis alleen maar vergroot.

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het wanhoopsgevoel dat ik had wat betreft de omvang van de tuin. Het gevoel van: ‘Oh, als ik het maar red.’ Het vele werk dat in het begin verzet moest worden, kon me wel eens een slapeloze nacht bezorgen.

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
De eerste NDV-activiteit waar Mariet en ik aan deelnamen was een bezoek aan de Botanische Tuin Kerkrade. Bij de rondleiding vroeg Harry van de Hatert opeens: ‘Welke plant is dit?’ Mariet antwoordde: ‘Een Kitaibelia.’* ‘Mevrouw geweldig, dat is ‘m.’ Wij erg blij dat het goed was want we voelden ons nog maar een beginneling.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Ik ben lerares en ben snel geneigd om mijn kennis te delen om anderen ook wegwijs te maken in de plantenwereld. De beste manier om iets te leren is om het een ander te vertellen en te leren van de vragen van een ander. Als anderen hun kennis niet met mij gedeeld zouden hebben, had ik nu nog niet veel geweten. Je kunt veel in boeken opzoeken maar voor mij is het zien van een plant het belangrijkste. Tevens ben ik voorzitter van de Groei en Bloei Veghel. Bezoekers aan onze bomentuin zijn welkom om het sortiment te bekijken, bijna alle planten hebben een bordje met de wetenschappelijke naam. Het raakt me niet als mensen het me kwalijk nemen dat er in ons arboretum geen Nederlandse namen staan. Door mijn vroegere baan als lerares ben ik wel gewend aan commentaar.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Vroeger wist ik niet eens wat een Hosta was. Bij ons vorige huis hadden we een kleine tuin, maar door kinderen, werk en studie was tuinieren wegens tijdgebrek geen prioriteit. Nu is het een grote uitdaging om het arboretum zo volledig mogelijk in te richten. Ik houd van uitdagingen, voortborduren op wat er al ligt geeft me geen voldoening. Ik wil van mijn tuin iets moois maken.

Zijn er nog een bijzonderheid die je wilt vertellen?
Ik heb me wel eens afgevraagd hoe het komt dat een groot deel van de mensen niet weet waar de NDV voor staat. Ik denk dat het woord ‘dendrologisch’ mensen afschrikt, het woord werpt een drempel op. Bewust noem ik onze tuin ‘Bomentuin Doornhoek’, dat klinkt toegankelijker. Om de drempel te verlagen zou er meer openheid over het woord ‘dendrologie’ moeten zijn.

* Kitaibelia is een Malvaceae – familie van de kaasjeskruidachtigen.

Uitgebreide informatie over het sortiment in de tuin van Bea van Grinsven is te vinden in Arbor Vitae 1-2014, het artikel van Wout Kromhout over Kleine Nederlandse Arboreta.

Euonymus myrianthus
Foto: Bea van Grinsven