Categorie archieven: Arbor Vitae

Arboretum Bokrijk

Het Domein Bokrijk in Genk is voornamelijk gekend van zijn Openluchtmuseum, maar het huisvest ook al zeer lang een zeer indrukwekkend en uniek arboretum. De nadruk ligt momenteel op de beleving van de bezoeker, waar de omvangrijke plantencollectie op een esthetische manier wordt gecombineerd tot een prachtige siertuin.

Geschiedenis
Nog voor het arboretum werd aangelegd, had het Domein Bokrijk al een rijke geschiedenis op het vlak van dendrologische collecties. Bij de bouw van het kasteel begin 1900 werd door de toenmalige eigenaars gekozen om een Engels park aan te leggen, waarvan sommige oude parkbomen in het arboretum nu nog getuige zijn. De aanleg van het arboretum zelf, naar een initiatief van gouverneur Verwilghen en toenmalig directeur Gaston Geerts, gebeurde in samenwerking met het Centrum voor Bosbiologie (het huidige Provinciaal Natuurcentrum). Zij waren in de jaren vijftig bezig met een testproject rondom de bruikbaarheid van exotische boomsoorten op de arme zandgronden van de Kempen. De eerste aanplantingen dateren van de periode 1956-1960 en gebeurden op een systematische manier. Soorten werden gegroepeerd per familie en op lijnen aangeplant. Initieel werden de planten enkel onderhouden voor hun genetisch potentieel.
Eind jaren zeventig kwam het besef dat een dergelijke collectie ook een maatschappelijke meerwaarde moest kunnen uitoefenen, gebaseerd op de visie van het Arnold Arboretum in Boston. Omwille van het toeristische karakter van het domein werd de recreatieve functie steeds van groter belang. Hierdoor werd de systematische collectie geleidelijk aan omgevormd tot een meer landschappelijk aantrekkelijk geheel. Eind jaren tachtig begon het voorbereidend werk aan de aanliggende bostuin naast het arboretum, met de eerste effectieve aanplantingen in 1992. Dit was oorspronkelijk een bosperceel van grove den waarin collectieplanten werden aangeplant. Via deze weg probeerde men aan te tonen dat op deze arme zandgronden vele plantensoorten konden gedijen, geïntegreerd in de bestaande begroeiing. Zonder er een gestileerde tuin van te maken, werd een botanische collectie uitgebouwd onder de bestaande boomlaag. In de loop der jaren zijn de lager gelegen delen getroffen door stormschade, waardoor we een groot aantal grove dennen uit de boomlaag zijn verloren.

Overzicht arboretum Domein Bokrijk
Foto: Sven Bronckaers

Collectie
Vanuit de Vereniging voor Botanische Tuinen en Arboreta (VBTA) werd verwacht dat een botanische tuin zich specialiseerde in één specifieke referentiecollectie. In Bokrijk werd uiteindelijk de keuze gemaakt voor drie referentiecollecties. De eerste keuze was een collectie van Ilex (actueel 800 taxa), aangezien de soort Ilex aquifolium goed gedijt op de Kempense zandgrond. Daarnaast bleek dat nergens in Europa een dergelijke referentiecollectie bestond. Omdat België het eerste land was waar een botanische collectie van bamboe werd uitgebouwd (sinds 1805 in Bergen), werd dit de tweede keuze (actueel 250 taxa). De laatste keuze viel op het geslacht Magnolia (actueel 400 taxa), omwille van de mooie grote bloemen. Zo kon er tezelfdertijd op het recreatieve aspect van het arboretum ingezet worden. Lokaal bestond er al een collectie van Magnolia, wat aangaf dat deze ook goed zou kunnen gedijen in Bokrijk. Veel van de soorten die werden aangeplant waren afkomstig van zaad van de Internationale Magnolia Vereniging en van wijlen Wim Rutten uit Leende. In Bokrijk zijn er veel verschillende selecties uitgeprobeerd, waaronder ook verschillende afkomstig van William Smith uit de Louis Ginter Botanical Garden. Een van zijn selecties (Magnolia yuyuanensis × sieboldii) heeft in Bokrijk de naam ‘Buksenwhite’ gekregen. Dit is een wintergroene soort, iets waarvan we binnen de collectie een grote en unieke verzameling hebben.

Magnolia ‘Buksenwhite’ in Domein Bokrijk
Foto: Jef Van Meulder

Vanuit de oorspronkelijke aanplantingen is een prachtige collectie oudere coniferen overgebleven, vooral soorten van Chamaecyparis. Deze waren eind jaren zestig – begin jaren zeventig heel populair als tuinplant. Daarnaast werden er door de jaren heen grote collecties aangelegd van Rhododendron (meer dan 1000 taxa), Quercus (meer dan 200 taxa) en werd de laatste jaren de varencollectie (meer dan 200 taxa) ook aanzienlijk uitgebreid. Binnen deze laatste collectie stimuleren we voornamelijk groepen van varens, aangeplant in grote oppervlaktes. Hiermee proberen we een meer natuurlijk karakter na te streven, in vergelijking met allemaal individuele planten naast elkaar.

Oude varencollectie: Gymnocarpium dryopteris (links) en Asplenium scolopendrium (rechts)
Foto: Sven Bronckaers

Visie en beheer
Het beheer is vooral gericht op het creëren van een esthetisch interessante tuin. Hier staat het arboretum bij de doorsnee bezoeker op dit moment ook om bekend. Mensen komen vooral naar het arboretum om de rust op te zoeken. Vanuit de groendienst inspireren we door een verscheidenheid aan soorten in verschillende configuraties te testen. We proberen hierbij het hele jaar rond een interessant aanbod te hebben met winter- en voorjaarsbloeiers en bijzondere herfstkleuren. We gebruiken geen herbiciden meer waardoor we experimenteren met verschillende bodembedekkers en verschillende soorten varens – dit vergemakkelijkt het onderhoud.

Toekomst
We willen vooral onze collectie breed zichtbaar maken voor de bezoekers. Dit gebeurt nu veel te weinig en bijkomende informatie in de vorm van infoborden en plannen (aangepast aan het seizoen) moeten de collectie dichter bij de bezoeker brengen. Aanplantingen van interessante soorten die zichtbaar zijn vanaf de omliggende wandel- en fietspaden moeten de mensen uitnodigen om het arboretum meer te bezoeken.
Het blijft voor ons van belang dat we het aanbod blijven uitbreiden, blijven experimenteren en inspireren. Dit vanuit een horticultureel standpunt, waar we voor verschillende periodes in het jaar steeds op zoek blijven naar interessante soorten (winterkleuren, winterbloeiers). Daarnaast kan de collectie ook van wetenschappelijk belang zijn en dragen we graag bij aan onderzoek in welke vorm dan ook. Dit kan specifiek onderzoek naar één soort zijn of een bijdrage aan het behouden van genetische biodiversiteit in ex situ collecties.
Het hele jaar rond werkt onze ploeg er hard aan om ons arboretum zo mooi en interessant mogelijk in te richten, met voor elke bezoeker wat wils. Hopelijk mogen we u binnenkort verwelkomen!

* Hans Nickmans is collectiebeheerder van Arboretum Bokrijk

Allium lusitanicum, een gemiste naamswijziging van A. senescensmontanum

Maar liefst twintig jaar geleden publiceerden Friesen en Herrmann het artikel ‘Taxonomy, chorology and evolution of Allium lusitanicum – the European “Allium senescens”’. Laatstgenoemde stond bekend als A. senescens subsp. montanum. Al die jaren leidde het niet tot naamsaanpassingen in het handelssortiment. Helaas werd de naamswijziging ook gemist bij het schrijven van mijn artikel over Vasteplant Allium’s in Dendroflora 53 (2017).

Allium lusitanicum ‘Lisa Blue’
Foto: Piet de Jong

In hun onderzoek vergeleken Friesen en Herrmann Europese en Aziatische soorten uit de sectie Rhiziridium, een sectie uit het geslacht Allium, waarvan de soorten een wortelstok hebben. De DNA-analyse wees uit dat de Europese soorten duidelijk een aparte fylogenetische groep vormden. Een belangrijke conclusie was dat wat als Allium senescens subsp. montanum beschouwd werd duidelijk een aparte soort was. De soort voortaan A. montanum te noemen lag voor de hand, maar zo simpel lag het niet. Deze naam werd in 1794 door Fr. Schmidt aan de soort gegeven. Degene die de soort echter eerder had beschreven bleek Lamarck te zijn. Deze beschreef de soort in 1783 met de naam A. lusitanicum.

Deze naamswijziging werd niet alleen door mij gemist, maar ook door de Amerikaanse specialist Mark McDonough bij het benamen van selecties uit deze soort. Zelf kwam ik er achter na een bezoek aan de Hortus Botanicus in Leiden. Daar zag ik afgelopen september een bloeiende Allium met het etiket A. lusitanicum, die sprekend leek op wat ik kende als A. senescens subsp. montanum. Het checken van de naam A. lusitanicum op internet gaf snel uitsluiting en een gevoel van schaamte.

In het vervolg is het dus Allium lusitanicum ‘August Confection’, A. lusitanicum ‘Blue Eddy’. A. lusitanicum ‘Lisa Blue’, A. lusitanicum ‘Lisa Green’ en mogelijk nog wel meer, want van enkele Amerikaanse selecties is de herkomst niet duidelijk.

Literatuur
Friesen, N. & N. Herrmann (1998). ‘Taxonomy, chorology and evolution of Allium lusitanicum – the European “Allium senescens”’, Linzer biol. Beitrage, 30, 2, p. 815-820.
Jong, P.C. de (2017). Allium – Vasteplant uien op weg naar een vaste plaats in het sortiment. Dendroflora 53, p. 22-31.

Een opmerkelijke meidoorn in het Ridderlaanplantsoen te Den Haag

Via archieven is bekend dat direct na de oorlog het Ridderlaanplantsoen in Den Haag is aangelegd, en vervolgens rond 1946 is beplant door S.G.A. Doorenbos, directeur Plantsoenendienst. Er staan nog steeds bijzondere bomen, waaronder een grote Euonymus waar menig deskundige zich het hoofd over heeft gebroken. Er staat ook een opvallende meidoorn met een schitterende vorm. De ‘spanwijdte’, zo mag je het rustig noemen, is niet minder dan circa acht meter.
Deze meidoorn komt pas laat in de lente in blad, en vervolgens in rijke bloei. De vruchten zijn aanvankelijk donkerrood, vervolgens overgaand naar purper respectievelijk donker purper naar purper/zwart. Pas in november verliest de boom het blad, de vruchtjes blijven lang hangen.

De contouren van de raadselachtige meidoorn
Foto: Joost Gieskes

Veel dendrologen hebben reeds gepoogd om de soortnaam te achterhalen, doch zonder succes. Een zoektocht op internet volgde. Zo vindt men de Wikipedia ‘Plantlist’ met het genus Crataegus. Een indrukwekkende lijst. Er is ook nog een lijst van meidoorns met alleen zwarte vruchten. Bij onderzoek bleek dat het aanvankelijk vermoeden, een C. songarica, in bladvorm en andere eigenschappen (bijvoorbeeld drie zaden) zo veel afweek van de waarnemingen dat het deze soort niet kon zijn.

De Haagse meidoorn telt één zaad per vrucht
Foto: Joost Gieskes

Zoektocht naar de naam
Bij de zoektocht dook ook de naam op van de Belgische kwekerij Van Nieuwenhuyse, die specialist is in meidoorns (www.boomkwekerijvannieuwenhuyse.weebly.com). Met de eigenaar Kurt van Nieuwenhuyse werd contact opgenomen en de gegevens toegezonden. Kurt concludeerde dat het vermoedelijk een Crataegus dsungarica betreft. De vruchten zouden echter circa drie zaden moeten bevatten. C. dsungarica is een kruising tussen C. songarica en C. wattiana. Hij vindt het een prachtig exemplaar met een uitzonderlijke vorm. Op zijn verzoek werden hem enkele griffels toegezonden om te enten.
Ik had Ronnie Nijboer van Noord-plant om advies gevraagd over de selectie van griffels. Kurt Anniek nam het initiatief om, in overleg met kwekerij Deerlijk (www.pavia.be), aan Peter A. Schmidt in Duitsland om nader advies te vragen. Dr. Schmidt was onder andere voorzitter van de Duitse Dendrologische Vereniging. Toen ik de hem benaderde was hij direct enthousiast. Hij schreef, na bestudering van de verstrekte gegevens, het volgende:
‘Het is een buitengewoon interessante boom! Ik ben er niet zeker van of het een C. dsungarica is, maar hij lijkt er erg op. Het is vermoedelijk een hybride van C. songarica of C. pentagyna. Ik heb meer materiaal nodig om het zeker te weten. Dit is een van de weinige zwart/purperen vruchten die begin vorige eeuw werden verspreid, bijvoorbeeld door Späth nursery of Berlin.’
Nu heeft Ronnie Nijboer een reeks Jaarboeken van de NDV in zijn bezit, waaronder dat van 1939. Ronnie zond mij, heel vriendelijk, informatie toe over Crataegus. Daarbij was onder andere een verslag van de ‘Werkzaamheden van de Crataeguscommissie over het jaar 1938’, door auteur H.J. Venema.

De prachtige vruchten van Crataegus dsungarica
Foto: Joost Gieskes

Citaat uit dat verslag:

Ook Doorenbos was kennelijk goed bekend met de firma Späth. Elders in het Jaarboek 1939 staat:

Crataegus dsungarica was dus geen vreemde in Den Haag. Op meerdere plaatsen in Den Haag heeft Doorenbos meidoorns geplant. Uit het verslag blijkt ook dat de kwekerij in Den Haag rechtstreeks meidoorns betrok van Späth, maar ook van het Arnold Arboretum in Boston (USA) en van Kew Gardens in Londen. Er was duidelijk sprake van internationale kruisbestuiving.

Conclusie
Het onderzoek was intensief en op internationaal niveau, te weten België en Duitsland. Een verzoek tot onderzoek werd tevens verzonden naar Engeland (Thurman Consultancy). De observaties van de geraadpleegde specialisten wijzen op een Crataegus dsungarica. Uit het Jaarrapport 1938/39 van de NDV blijkt dat de C. dsungarica geen onbekende was in Den Haag. Het lijkt gerechtvaardigd om althans voorlopig deze naamgeving te voeren. In het voorjaar wordt meer plantenmateriaal naar professor Schmidt verzonden; hopelijk is hij in staat tot een juiste determinatie. Of de boom zijn geheim prijs geeft, wordt afwachten.