Alle berichten van Johan Mullenders

De Rode beuk*

In dit artikel ga ik het hebben over een ontmoeting met een van de mooiste bomen – en in mijn beleving de meest waardevolle boom – op mijn geweldige werkplek, het arboretum van De Nieuwe Ooster in Amsterdam.

Een Beuk als vriend
Het gaat hier om de opmerkelijke Fagus sylvatica ‘Atropunicea’. Bijna 30 jaar geleden begon mijn loopbaan op onze prachtige begraafplaats in Amsterdam. Buiten mijn dagelijkse werkzaamheden als hovenier ging mijn aandacht uit naar al die verschillende soorten bomen in het park. Al vlug ontdekte ik die majestueuze boom op grafvak 20. Een geweldige paraplu van armen met paarsrode bladeren die de onderliggende graven bescherming gaven. Alsof de boom wilde zeggen: ‘Zolang ik hier sta, waak ik over jullie.’ Ik kon (en kan nog steeds) bijna niet langs dit mooie wonder lopen zonder deze aan te raken, contact te maken. Destijds natuurlijk als niemand in de buurt was, want wat zouden mijn collega’s of grafbezoekers daarvan denken?

De Rode beuk staat hoog op zijn wortels
Foto: Johan Mullenders

Wat vrij algemeen is bij Beuken is dat ze redelijk hoog op hun wortels staan, zo ook bij deze. Tussen de wortels, tegen de stam, zijn door de tijd en groeiwijze holtes ontstaan waar blad en regenwater in blijft staan. Met mijn blote hand en opgerolde mouwen wilde ik zo’n holte onderzoeken. Tussen de rotte bladeren voelde ik iets hards en dat bracht ik aan de oppervlakte. Verbaasd keek ik naar een prachtige, grote rozenkwarts. Ik staarde afwisselend naar de steen en de boom. Noem het onzin, noem het (rozen)quatsch, noem het ‘vreemd’ maar ik voelde connectie. Ik had er een vriend bij. Niet onbelangrijk te melden: rozenkwarts staat voor liefde en vrede en heeft een zachte, liefdevolle energie.
Ik heb dit tot nu toe maar tegen een paar mensen durven zeggen, maar die tijd ligt achter me; de Rode beuk en ik hebben een band met elkaar.
Samenleven met een reuzenzwam
De boom in kwestie wordt bij ons ook wel een ‘Springerboom’ genoemd. Hij is in 1892 geplant tijdens de aanleg van het park door Leonard Anthony Springer, de bekende landschapsarchitect die door het hele land vele parken, begraafplaatsen en particuliere tuinen heeft ontworpen en aangelegd. Deze beuk is nu meer dan 130 jaar oud wat voor een Beuk betekent dat hij qua leeftijd ongeveer op de helft is.
De schrik was groot toen ik in de zomer van 2019 aan een zijde van de stam de vruchtlichamen van de reuzenzwam ontdekte. Een parasitaire schimmel die het levende hout van met name wortels en stamvoet aantast waardoor de boom zijn standvastigheid verliest. In de ijdele hoop dat ik mij zou kunnen vergissen heb ik aan een aantal bomenkenners bevestiging gevraagd. Zowel Simen Brumia als Huib Sneep konden niets anders doen dan mijn bevinding staven. Hoe graag had ik dit anders gezien. Wat nu, hoe kunnen we in hemelsnaam dit onomkeerbare proces een halt toe roepen? Een gevoel van machteloosheid bekroop me. Er zijn wat pogingen ondernomen (tegen beter weten in): verse, voedzame beukengrond is rondom de stam aangebracht en de kroon is door middel van snoei wat gedund. Helaas ontdekte ik in de zomer van 2021 dat de schimmel welig tiert en dat de vruchtlichamen zich praktisch rondom de gehele stam lieten zien.
Ik gooide het over een andere boeg. Als het in de medische wereld kan, waarom dan bij bomen niet. Wonderen bestaan!

De Rode beuk in arboretum De Nieuwe Ooster in Amsterdam
Foto: Johan Mullenders

Een wonder van een boom
De Rode beuk kreeg een eigen e-mailadres en deed via onze website een oproep aan iedereen om hem te schrijven met steunende woorden. Hierop volgden vele e-mails met ontroerende, warme, liefdevolle woorden en gedichten.
· Lieve rode beuk, ….mocht je onverhoopt toch gaan, dan kan je terugkijken op een mooi en waardevol leven in een prachtige omgeving.
· …ik heb ontzettend van je genoten van je schaduw, van je zachtdonkere blad, van de rust die je uitstraalde en de gevoeligheid voor elkaars verhaal die werd opgeroepen in jouw sfeer.
· Mooie rode beuk, ….. je bent een anker voor velen, ik neem je weer even mee naar huis.
De Beuk (hij staat er nog en loopt weer prachtig uit) heeft mij veel inzichten gegeven. Hoewel de boom nog heel graag in ons midden wil staan om te geven waar wij zo van genieten is het voor de Beuk zelf oké. Er is geen pijn, geen verdriet, geen angst. Deze emoties zijn bij ons tweevoeters gewoon, maar voor een boom gelden andere normen. Ook de reuzenzwam moet leven en doet wat hij moet doen. Mocht de Beuk er straks toch niet meer zijn dan is hij opgegaan in een andere materie en dient hij het leven in andere gedaantes.

Beste lezer, ondanks dat de Rode beuk berust in zijn lot ontvangt hij graag steunende post. E-mail de Beuk, het is echt niet vreemd, en wie weet krijgt u antwoord uit Hospice De Nieuwe Ooster: rodebeuk@denieuweoosterbomenpark.nl

* De standaard Nederlandse naam is Bruine beuk. Maar de redactie kan in dit geval leven met de voor velen nog vertrouwd aanvoelende naam: Rode beuk.

Hoe kan je aandacht niet naar deze majestueuze Beuk gaan
Foto: Johan Mullenders

 

Huidmondjes en determinatie bij Coniferen

Mossen determineer je gewoonlijk met een microscoop, maar ook bij het grote werk, bomen, zijn kleine details van belang. Het bestuderen van huidmondjes hoort bij deze details en kan soms zelfs de doorslag geven voor het bepalen van de identiteit. Ook bij Coniferen.

Huidmondjes zijn te zien als kleine witte stipjes op het blad/naald op de boven en/of de onderkant. Soms zijn ze gegroepeerd in banden, soms zijn ze verspreid over het blad. De kleur varieert van spierwit tot groenachtig. In het veld is een loep van tenminste 20x nodig om iets te kunnen zien. Beter is het nog om thuis het blad of de naald te bekijken met een prepareermicroscoop en 20x en 40x vergroting.

Noordelijke Coniferen
Ik geef een paar voorbeelden van soorten die alle lezers waarschijnlijk wel kennen, maar waarvan misschien niet bij iedereen de microscopische details bekend zijn.

Pinus
En daar stonden we dan met zijn allen tijdens het bezoek van de NDV aan Pinetum De Belten in Vorden. Destijds, in oktober 2019, werd daar een Den met het label Pinus ayacahuite (collectienummer 997) vanwege de zeer grote, lange kegels door NDV-leden als Pinus lambertiana benoemd. Dat leek toen heel logisch, maar … huidmondjes blijken bij deze nr. 997 niet aan alle zijden van de naalden aanwezig te zijn en dit sluit Pinus lambertiana nu juist uit. Deze soort heeft naalden met huidmondjes aan alle zijden van de naalden. De Den met nr. 997 blijkt toch een echte Pinus ayacahuite te zijn. Bij Dennen van de soort P. strobus moet altijd gekeken worden naar de plek waar de huidmondjes wel en niet zitten.

Pinus ayacahuite (De Belten), nr. 997, met een naaldkant zonder huidmondjes
Foto: Rob Kruijt

Abies
Bij de Spaanse zilverspar, Abies pinsapo, worden er twee (Farjon 2017) of drie (Eckenwalder 2009) variëteiten onderscheiden. A. pinsapo var. pinsapo heeft continue, doorlopende lijnen huidmondjes op de bovenzijde van het blad. Bij de andere variëteiten, A. pinsapo var. marocana en var. tazaotana, zijn ze onderbroken. De var. tazaotana heeft iets meer rijen huidmondjes dan de var. marocana.

Tsuga
Bij Tsuga kennen we allemaal het verschil tussen de rijen huidmondjes op de bladonderkanten van T. canadensis (smalle rijen) en T. heterophylla (brede rijen). Ook bij andere soorten Tsuga kunnen huidmondjes het verschil maken: in het Nationaal Bomenmuseum Gimborn in Doorn staat een groot aantal exemplaren van Tsuga jeffreyi. Deze soort is van T. mertensiana te onderscheiden doordat de laatste evenveel huidmondjes op alle naaldkanten heeft, terwijl T. jeffreyi aan één kant alleen aan de top van de naald enkele huidmondjes heeft. Ook de dwarsdoorsneden van de naald zijn duidelijk verschillend.

Tsuga mertensiana (VGA F05A-01) en Tsuga jeffreyi
(VGA F02B-45)
Foto: Rob Kruijt

Zuidelijke Coniferen
Niet alleen bij de Coniferen uit onze streken, ook bij zuidelijke Coniferen kan het bestuderen van huidmondjes uitsluitsel brengen.

Athrotaxis
Dit Tasmaanse genus bevat drie soorten. Een onderscheid is de verdeling van de huidmondjes over de buitenzijde (abaxiale zijde) van het blad. Athrotaxis selaginoides heeft huidmondjes in twee losse banden, maar deze soort is ook duidelijk te onderscheiden van de twee andere soorten door het sparrige uiterlijk. Bij A. cupressoides zijn de huidmondjes verspreid, niet in duidelijke stroken. Bij A. laxifolia zitten de huidmondjes in twee losse banden, dichter bij elkaar dan bij A. cupressoides. Omdat A. laxifolia een natuurlijke hybride is van de twee andere soorten met diverse mate van terugkruising (Worth et al. 2016), lijkt het alsof de verdeling van de huidmondjes ‘ertussenin zit’ ten opzichte van de twee andere soorten. Dit kenmerk is handig bij het onderscheiden van A. cupressoides en A. laxifolia.

Pinus ayacahuite (De Belten), nr. 997, met een naaldkant zonder huidmondjes
Foto: Rob Kruijt

Diselma (Cupressaceae) vs. Microcachrys (Podocarpaceae)
Deze twee Tasmaanse soorten zijn lastig uit elkaar te houden zonder zaadkegel. Het determineren gaat bij de aanbieders daarom wel eens mis. Ook hier brengen huidmondjes duidelijkheid: Microcachrys tetragona heeft géén huidmondjes aan de abaxiale zijde van het blad, Diselma archeri heeft dat wel.

Voor de echte veldmensen van de NDV is dat gepruts onder een microscoop misschien saai. Maar u ziet: de plek, de aantallen en het voorkomen of de afwezigheid van huidmondjes op een plant kunnen een doorslaggevend soort- of soms zelfs genuskenmerk zijn. Los van the devil is in the detail, is het ook gewoon mooi om de microscopische details te zien: er opent zich, letterlijk, een nieuwe wereld.

Literatuur
J. Eckenwalder (2009). Conifers of the World. Timber Press. London.
A. Farjon (2017). A Handbook of the World’s Conifers, Brill.
J.R.P. Worth, M.J. Larcombe, S. Sakaguchi, J.R. Marthick, D.M.J.S. Bowman, M. Ito & G.J. Jordan (2016). Transient hybridization, not homoploid hybrid speciation, between ancient and deeply divergent conifers, Am. J. Bot. 1 03 (2): 246-259.

*Rob Kruijt is Wetenschappelijk Collectiebeheerder Pinetum Blijdenstein, Hilversum (PBH)

Calocedrus decurrens ‘Aureovariegata’ uit 1935 geveld door storm

Op 18 februari 2022 aan het eind van de middag kregen we bij Trompenburg in Rotterdam de volle laag van de storm Eunice. Het had de hele middag al flink hard gewaaid. Tegen kwart voor vijf woeien er in één enorme windvlaag uit het zuidwesten enkele bomen compleet om, andere bleven scheef staan, zware takken waaiden uit boomkronen en zelfs enkele flinke rododendrons gingen plat. Niet alleen bij ons dus want er kwamen
uit het hele land meldingen uit collega-tuinen dat de wind er behoorlijk had huisgehouden.

Omwaaien gebeurt van tijd tot tijd
We weten allemaal dat omwaaien niet uniek is. Eens in de zoveel tijd waaien er nu eenmaal bomen om. In Trompenburg heb ik dat in de afgelopen decennia meerdere malen meegemaakt. Wij wijten dat aan onze venige toplaag en de dunne bewortelbare laag grond door de hoge grondwaterstand. Wat ook een rol speelt is de leeftijd van de boom, hoe ouder en omvangrijker des te gemakkelijker hij een prooi wordt bij hele harde wind.
Deze keer was enkele weken tevoren ook al hele harde wind (een storm dus) én een hele regenrijke periode geweest. De bodem was doorweekt en de bomen hadden de weken tevoren al staan schudden. Ze stonden daardoor niet meer zo stevig verankerd. Op die 18e februari woeien er in Trompenburg dus weer eens een paar bomen om waaronder onze in 1935 geplante Calocedrus decurrens ‘Aureovariegata’. En dat nou juist díe omwoei vond (en vind) ik erg jammer. Vorig jaar heb ik nog staan genieten van de boom en foto’s gemaakt. De aanleiding daarvoor was een post op Instagram over een hele grote Calocedrus decurrens ‘Aureovariegata’ in Engeland. Mijn indruk was dat wij een grotere hadden! Dat ‘hadden’ is nu dus realiteit.

Calocedrus decurrens ‘Aureovariegata’ in september 2021
Foto: Gert Fortgens

Geurend potlood
De cultivar ‘Aureovariegata’ wordt naar het schijnt voor het eerst genoemd door Beissner in 1896 in zijn artikel ‘Neues und Interessantes auf dem Gebiete der Nadelholzkunde’. Dit artikel verscheen in Mitteilungen der Deutschen Dendrologischen Gesellschaft. Sindsdien is de cultivar opgenomen in het sortiment van coniferenkwekers en gelukkig nog steeds te koop. Wij hebben inmiddels weer een kleintje opgeplant staan.
Het opruimen van de boom was veel zaagwerk. En met dat zagen komt de heerlijke geur vrij van het hout. In het Nederlands heet hij de Wierookceder, maar ik associeer de geur met het hout van een vers geslepen potlood. Voor mijzelf noem ik hem daarom Potloodceder. Maar dat is eigenlijk de Nederlandse naam voor Juniperus virginiana. En dat hout vind ik dan weer helemaal niet naar potlood geuren. Beide houtsoorten, en vooral Calocedrus, worden overigens wel gebruikt voor potloden.

De Calocedrus decurrens ‘Variegata’ uit 1935, omgewaaid in 2022
Foto: Gert Fortgens

Eerdere stormslachtoffers
Een eerdere Calocedrus die stormslachtoffer bij ons werd was de cultivar ‘Pillar’. Een strak opgaande Conifeer die bij de kwekerij Konijn in begin jaren 1960 is gevonden in een zaaisel. Wij hebben hem in 1966 geplant maar bij een storm in 2012 is hij omver geblazen. Al eerder in 2007 was er, ook bij harde wind, een flink stuk uit de kroon gewaaid. Het bleek een lange opgaande tak die met een plakoksel vast zat aan de hoofdstam. Door de dichte opgaande vertakking was die plakoksel niet eerder opgevallen. Bij andere gevallen van stormschade in oude coniferen zie ik wel vaker dat dikke takken met een plakoksel uitbreken. In onze Thuja plicata uit 1870 is zo’n wond nog steeds goed zichtbaar. En een recente (ook van 18 februari) grote wond is ontstaan in de Cedrus deodara uit 1930. Op ongeveer 10 meter hoog is een van drie hoofdtakken (eigenlijk meer drie stammen) uitgebroken. Het was ons nog niet eerder opgevallen maar ze zaten op één hoogte voor een flink stuk tegen elkaar aan. Nu een van de drie is uitgebroken zie je heel goed (beter met een telelens of verrekijker) dat in de ruimte tussen de takken iets moet zijn gaan wortelen. Een draderige massa kleeft nog aan de overgebleven stam. Geen idee wat dat geweest kan zijn. Het is vrijwel zeker weggewaaid maar gevonden hebben we het niet. Even dacht ik toen ik het weefsel zag zitten op de stam dat de Ceder adventief wortels had gemaakt in de oksel. Dat zou pas een interessante vondst zijn geweest!