Alle berichten van Redactie

The Bench Grafter’s handbook: Principles & Practice

Door: Gert Fortgens, Koos Slob

De auteur van dit Engelstalige boek beschrijft in de inleiding duidelijk waar dit boek over gaat: ‘Het samenkomen van de vaardigheid en de kennis die nodig zijn voor het enten van houtige gewassen geschikt voor de gematigde klimaatzone.’ (vertaling GF) In dit geval specifiek voor de techniek van het enten uit de hand of handveredelen. Een vermeerderingsmethode waarbij op onderstammen wordt geënt. Dat gebeurt in de schuur of in de werkplaats aan een werkbank (in het Engels bench). Buiten beschouwing gelaten zijn de enttechnieken die buiten (overveld) kunnen worden toegepast.
De auteur van het boek is Brian Humphrey. Hij begon zijn werkzame leven in 1954 en heeft in de jaren erna gewerkt voor bekende Engelse kwekerijen als Hillier Nurseries en Notcutts Nurseries. Sinds enkele jaren is Brian met pensioen en hij heeft zijn levenslange ervaring over alle facetten van het enten van bomen en struiken samengebracht in een 638 pagina’s dik boek. Voor de tuinbouwscholier en de beginnende kweker is het een geweldig studieboek, maar ook is het een fantastisch naslagwerk voor een ieder die meer wil weten over de techniek en mogelijkheden van het enten.
Het is een omvangrijk (dik) boek met een zachte omslag waardoor het gemakkelijk in de hand ligt, gemakkelijk is open te slaan en gemakkelijk blijft open liggen op de werkbank (bijvoorbeeld).
De Engelse tekst is over het algemeen goed te lezen al moet je soms wel nadenken hoe bepaalde termen die zijn gebruikt in het Nederlands heten. Verschillende online vertaalsites bieden dan uitkomst.
Het boek is verdeeld in acht delen met 56 hoofdstukken waarin steeds een ander facet van het enten wordt behandeld. Dit gaat van achtergrondinformatie (‘Waarom enten’) tot een zeer bruikbare naslaglijst met specifieke informatie over 200 plantengeslachten bestaande uit informatie over 2000 soorten (species), variëteiten en cultivars.
In deel drie (‘Succesvolle vergroeiing’, Achieving the Union), beslaat hoofdstuk 12 de ‘Verenigbaarheid’ (Compatibilty). De auteur gaat hier niet voorbij het soms voorkomende nadeel van enten: de uitgestelde onverenigbaarheid (pas jaren na het schijnbaar succesvol vergroeien van ent en onderstam gaat de boom toch dood, of breekt van de entplaats af). Een verschijnsel dat nog wel eens wil gebeuren bij eiken die zijn geënt. Behandeld worden het herkennen van onverenigbaarheid, met de oorzaken, het mogelijke voorspellen, en manieren om zo goed mogelijk onverenigbaarheid te voorkomen. Tevens worden in dit hoofdstuk gedachten en ideeën aangedragen over hoe verder onderzoek in de toekomst het mysterie van dit probleem zou kunnen helpen ontrafelen. Ook biedt de auteur een inkijkje in minder bekende of niet-gebruikelijke technieken zoals het gebruiken van bewust gemaakte hybride zaailingen als onderstam. Daarnaast wordt de techniek behandeld van de tussenstam (double-working) als serieuze optie voor het enten van moeilijke eiken.
Niet alleen voor commerciële doelen kan het enten van bomen of struiken een oplossing zijn voor een snelle vermeerdering. Ook kan er een rol voor zijn weggelegd in het kader van de bescherming van met uitsterven bedreigde houtige plantensoorten. Als voorbeeld wordt gegeven de vermeerdering van Magnolia omeiensis waarbij verschillende genotypen zijn verzameld in het bedreigde natuurlijke verspreidingsgebied (de berg Omei, China). Deze zijn in aantallen vermeerderd door te enten met de bedoeling ze vervolgens weer terug te planten op die berg.
Deel zeven van het boek is het meest uitgebreid. Hier worden 35 plantengeslachten of plantengroepen behandeld. Rhododendron, Acer en Quercus hebben hier de meeste pagina’s nodig, respectievelijk 18, 16 en 11, maar bijvoorbeeld Amelanchier beslaat maar twee pagina’s. Telkens worden per plantgeslacht en soorten daarvan aanbevelingen gedaan voor een onderstam, welk seizoen, welke entmethode, wat voor ent en welke omstandigheden et cetera nodig zijn.
Het hele boek is rijk voorzien van foto’s tekeningen en tabellen. Een index op plantennamen, een index op onderwerpen en een uitgebreide literatuurlijst sluiten het boek af.
Ik heb het boek met veel plezier doorgenomen en echt niet alles achter elkaar gelezen. Maar dat hoeft ook niet. Het is vooral een naslagwerk en naar mijn inschatting zal het nog heel wat jaren een waardevol handboek zijn voor kwekers en geïnteresseerden die hier meer van willen weten en/of ook wel eens willen proberen bomen of struiken te vermeerderen door te enten. (GF)

Brian E. Humphrey (2019) The Bench Grafter’s Handbook: Principles & Practice. CRC Press, Taylor & Francis Group, Boca Raton. £ 69,99 ISBN 9781138046221.

The Bench Grafter’s handbook: Principles & Practice

Oude linde is eerste veteraan boom

Den Haag heeft als eerste gemeente in Nederland een veteraan boom. Het gaat om een eeuwenoude linde (Tilia ×europaea) op landgoed Clingendael. Initiatief hiertoe was genomen door de Adviesraad Monumentale Bomen. Het fenomeen stamt uit Engeland, waar grote, oude en knoestige bomen als natuurlijke monumenten in het landschap staan. Ze worden afgeschermd en krijgen de rust, ruimte en verzorging om hun laatste levensfase waardig af te ronden. Afgelopen 4 oktober werd de boom ingewijd, waarbij ik als lid van de Adviesraad en initiator van deze benoeming onderstaande tekst heb uitgesproken.

De plechtige inhuldiging van de veteraan boom
Foto: Simone van Bottenburg

In 1670 werd door Philips Doublet III de befaamde formele tuin van Clingendael aangelegd. In een classicistische stijl. Een prachtig ontwerp maar intensief en duur in onderhoud. In 1730 werden de tuinen vereenvoudigd door de toenmalige eigenaar Wigbolt Slicher, in de stijl van die tijd. Over de hele breedte van de tuin werd een slangenmuur gebouwd, met daarnaast een rij leilinden. Daarvan bestaat een tekening uit 1733. Van deze rij bestaat nog slechts één linde.
Aan het einde van de tuin bevindt zich nog steeds een heel bijzondere oude linde. De in het vak doorknede hovenier Piet Molenaar vertelde in 1985 dat deze boom door zijn bijzondere vorm ook een leilinde moet zijn geweest. Vrijwel zeker heeft daar ook een rij gestaan, en ook hier resteert nog slecht één linde. Opvallend door zijn vorm en met een grillig verlopend takkenstelsel. De boom waar wij nu staan!
De Adviesraad Monumentale Bomen maakte in 2015 een voorstel tot aanwijzing van deze Hollandse linde tot veteraan boom. De boom wordt geschat op circa 290 jaar, heeft een uitzonderlijke vorm, maar is vitaal genoeg om nog veel ouder te worden mits de omstandigheden optimaal zijn. Vandaar onder andere het hek er omheen.
Ambtelijke molens draaien traag maar grondig. En vandaag, 4 oktober 2019, is de gemeente Den Haag zo vriendelijk om akkoord te gaan met het voorstel om deze Hollandse linde tot veteraan boom te verklaren. Een verheugend besluit van de gemeente Den Haag.

En misschien heeft u het niet goed gehoord, maar deze oude boom fluisterde mij toe dat hij in zijn nopjes is. Want het draait uiteindelijk niet om ons maar om deze trouwe vriend, die wij nog een heel lang leven toewensen.

Tilia x europaea is een echt monument op het landgoed
Foto: Jurriaan Brobbel

Wat is een veteraan boom?
Om tot de categorie ‘veteraan boom’ te kunnen worden gerekend worden criteria gesteld. Een welomschreven definitie is niet mogelijk. Dat laatste heeft als reden de grote gevarieerdheid van boomsoorten, de vormen en structuren, het leeftijdverloop, de zeldzaamheid, de relatie tot de omgeving, en vele andere factoren.
Een veteraan boom heeft het volgroeid stadium bereikt en zal altijd oud zijn, tot zelfs het einde van zijn levensfase blijft het een veteraan (of zelfs een ancient tree). Oud is een betrekkelijk begrip, het kan per soort verschillen. Een boom kan aanzienlijk ouder dan zijn soortgenoten in een bepaalde omgeving.
De boom moet van waarde worden geacht wegens zijn biologische waarde; esthetische waarde individueel alsook in relatie tot het landschap; belevingswaarde; cultuurhistorische waarde; bijzondere karakteristieken; zeldzaamheid; bijzondere persoon of gebeurtenis.
Meestal zullen het bomen zijn van enige omvang; een ‘dikke boom’. Ook ‘dik’ is een betrekkelijk begrip als het om ouderdom gaat zoals boomdeskundigen weten.

Bord en hek maken duidelijk dat het hier om een bijzondere boom gaat
Foto: Joost Gieskes

Geschreven door: Joost S.H. Gieskes

Akebia quinata, een bijzondere klimplant

Bij Akebia quinata zijn de bladeren meestal uit vijf blaadjes samengesteld
Foto: Ineke Vink

Op de omslag van de in mei van 2017 verschenen Arbor Vitae staat een bijzondere klimplant in volle bloei. Opvallend zijn de volkomen verschillende mannelijke en vrouwelijke bloemen aan dezelfde bloeiwijzen.

De geslachtsnaam Akebia is afgeleid van het laatste deel van de Japanse volksnaam fagikadsuri-akebi. Het geslacht Akebia is echter vooral in China inheems. Van het viertal soorten komen er daar drie voor. A. quinata komt, behalve in Japan, in China voor in de noordoostelijke tien provincies en verder nog in Korea. Het grootste areaal heeft A. trifoliata. Deze soort is over heel China verbreid en verder in Japan en Taiwan. In China heeft ze drie ondersoorten, waarvan de ondersoort australis het grootste areaal heeft.

De eerste wetenschappelijke beschrijving van een soort van het geslacht gebeurde door de Amsterdamse bioloog Maarten Houttuyn in 1779. Hij beschreef Rajania quinata. Enkele jaren later, in 1794, beschreef de Zweedse botanicus Carl Peter Thunberg een tweede Japanse soort als Clematis trifoliata. Het geslacht Akebia met de soorten A. lobata en A. quinata werd in 1839 beschreven door de Franse botanicus Joseph Decaisne. De Japanse botanicus Genichi Koidzumi ontdekte dat eerstgenoemde naam een synoniem was en bracht in 1925 de soortnaam trifoliata van Clematis over in Akebia.

Akebia quinata kan snel hele pergola’s overdekken
Foto: Ineke Vink

Kenmerken Akebia
Akebia behoort tot de familie van Lardizabalaceae, een familie met een negental geslachten in Noord-Oost Azië. Het meest bekend zijn verder Decaisnea, Holboellia, Sinofranchetia en Stauntonia. Het zijn bladverliezende of half wintergroene klimplanten met een afwisselende bladstand. De bladeren zijn handvormig samengesteld en tellen 3-7 gaafrandige blaadjes. Bij A. quinata zijn het er doorgaans 5, wat ook is weergeven in de soortnaam. Bijzonder zijn de bloeiwijzen met heel verschillende mannelijke en vrouwelijke bloemen. De 4-8 (-11) mannelijke bloemen zijn veel kleiner dan de vrouwelijke. Ze hebben meestal 3 bleekroze kelkbladen en 6 kortgesteelde meeldraden met purperen helmhokjes. De 3 kelkbladen van de vrouwelijke bloemen zijn dieppurperkleurig en veel groter dan die van de mannelijke bloemen. Van de meeldraden resten steriele overblijfsels. De 6-9 vruchtbeginsels zijn eveneens diep purperkleurig. De ellipsvormige tot 8 cm lange vruchten worden zelden gevormd. Ze lijken op die van Decaisnea, maar zijn lichter van kleur. Het eetbare witte vruchtvlees bevat een groot aantal zwartgekleurde zaden.

De in ons klimaat geringe om niet te zeggen zeldzame vruchtdracht heeft onverlaten er toch niet van weerhouden om als Nederlandse naam ‘schijnaugurk’ te bedenken dan wel te gebruiken. De Nederlandse naam klimbes slaat ook nergens op. Gelukkig zijn er daarnaast nog enige die toepasselijker zijn, bijvoorbeeld chocoladerank, naar de kleur van het blad.

Akebia quinata, een flinke klimmer
Foto: Ineke Vink

Akebia quinata is een bijzondere, maar ook onstuimige klimmer die snel hele pergola’s kan overdekken. Met een flinke snoei na de bloei is de struik goed in toom te houden. Voor mogelijke vruchtzetting zijn meerdere planten wenselijk. A. trifoliata heeft drietallig blad, waarvan de blaadjes wat groter zijn dan die van A. quinata. De kleur van de bloemen verschilt niet, maar de aantallen per bloeiwijze zijn flink hoger. De groei is minder onstuimig. In het oosten van China en in Taiwan hoort A. longeracemosa thuis. Deze half wintergroene heester produceert bloemtrossen met tot 45 bloemen, maar lijkt in ons klimaat niet winterhard. Dat geldt waarschijnlijk ook voor de vierde soort A. chingshuiensis, die thuishoort in de bergen van Taiwan.