Lagarostrobos: tijdreis in Blijdenstein

Het is moeilijk voor te stellen dat er ooit Coniferen groeiden op Antarctica. Maar tot in het latere deel van het Neogeen (17,5-2,5 miljoen jaar geleden) was dit nog het geval (Rees-Owen, 2018). Enkele soorten die indertijd op Antarctica groeiden, hebben kunnen overleven in noordelijker gelegen streken zoals Tasmanië.

Lagarostrobos franklinii is een van die soorten. Deze Conifeer hoort bij de Podocarpaceae. De geslachtsnaam is afgeleid van de relatief
smalle (Grieks: lagaros) zaadkegels (Grieks: strobilos). Met de soortnaam wordt sir John Franklin vernoemd, hij was van 1837 tot 1843 ‘Lieutenant-Governor’ van wat toen nog ‘Van Diemen’s Land’ heette en nu Tasmanië. De gangbare naam voor Lagarostrobos in Tasmanië is ‘Huon-Pine’.

Kenmerken
De bladeren zijn schubvormig. De stomata zijn willekeurig over het blad verdeeld en liggen niet in rijen. De zaadkegel is klein. De structuur van deze kleine kegel is niet karakteristiek voor Podocarpaceae: er zijn meerdere eicellen per kegel. Dit wordt beschouwd als een primitief kenmerk (de afgeleide vorm is 1 eicel per kegel), daarom staat Lagarostrobos bijna onderaan in de evolutionaire boom van de Podocarpaceae (Knopf, 2012). Kenmerkend voor kegels van de Podocarpaceae is de aanwezigheid van het epimatium (een soort envelopje voor de eicel). Op de afbeelding (pagina 8 bovenaan, bij de pijl) is het epimatium zichtbaar. De zaden en kiemplanten zijn zeer klein. De pollenkegels rijpen in het voorjaar, ze zijn eerst rood, daarna bruinrood. De pollenkorrel van Lagarostrobos is uniek onder levende coniferen: aan de basis van de luchtzakken bevindt zich een tuberculum (Eckenwalder, 2009). In fossiele afzettingen is deze soort daarom goed herkenbaar.

De zaadkegels zijn klein. Bij de rode pijl is het epimatium goed zichtbaar.
Foto: Rob Kruijt

Habitats
Lagarostrobos kent op Tasmanië twee habitats. In de eerste plaats langs rivieren in het westen. De zaden vallen in de rivier, blijven lang in het water liggen en ontkiemen pas als ze op een stuk grond houvast vinden.
In de tweede plaats in de bergen. Deze groeiplaatsen worden beschouwd als een glaciaal refugium (Gibson, 1988). Verspreiding vanuit de rivieren in het westen van Tasmanië naar de bergen is onwaarschijnlijk.

Lagarostrobos: een lang levende soort
De maximale leeftijd van exemplaren van deze soort wordt geschat op circa 2000 jaar (Francey, 1984). Het verhaal dat er één boom bestaat die 10.000 jaar oud is, is incorrect. Wel is in 1980 een zeer oude kloon van mannelijke
exemplaren ontdekt op Mountain Read, nabij Lake Johnston. Daar staat een bos (circa 1 hectare) van genetisch geheel identieke bomen (zie RTBG, 2012). Deze bomen zijn ontstaan door het wortelen van afhangende takken en uitgroeisels van omgevallen stammen. Pollenonderzoek en jaarringen tellen tonen dat de plant op die locatie al meer dan 10.000 jaar voorkomt. De huidige bomen daar zijn eigenlijk stekken van stekken (et cetera) van de oorspronkelijke boom. Hoe bijzonder: in Nederland is deze oude kloon te bewonderen in Pinetum Blijdenstein, Hilversum. Daar staat een stek van deze bijzondere plant, met Acc.Nr. 950044.

In het voorjaar zichtbare pollenkegels, rijpend van rood naar bruinrood
Foto: Rob Kruijt

Evolutie: de geschiedenis
Pollen van Lagarostrobos zijn gevonden op Antarctica, Australië (continent), Tasmanië, Nieuw-Zeeland en het zuiden van Zuid-Amerika: een typische Gondwanaland verspreiding. Gondwanaland was een zuidelijk supercontinent, dat bestond uit gebieden die in de huidige tijd grotendeels op het zuidelijk halfrond liggen. Waarschijnlijk is Lagarostrobos niet in Tasmanië, maar ergens anders ontstaan: misschien op wat nu Antarctica is. Na het uiteendrijven van de zuidelijke continenten en de inzet van de afkoeling van Antarctica heeft de soort zich als een relict in Tasmanië kunnen handhaven.

Kweek
In cultuur is deze soort winterhard gebleken: in Pinetum Blijdenstein staat deze soort al sinds 1998 buiten. De soort groeit zeer langzaam maar is vanaf het begin een prachtige struik. Vermeerderen via zaden is lastig (Shapcott, 1991), maar het is mij gelukt om circa veertig zaden te laten kiemen, nadat ze negen maanden in een bakje vochtig zand zijn bewaard en in het voorjaar aan veel zon en warmte zijn blootgesteld. Via stekken is deze soort ook te vermeerderen. De plant vraagt vochtige, goed doorlatende grond en wil graag veel zon.

Drie weken oude kiemplantjes van Lagarostrobos, nog geen 1 cm lang
Foto: Rob Kruijt

Afsluiting
Van Lagarostrobos franklinii bestaat een 10.000 jaar oude kloon. In Pinetum Blijdenstein is er van deze plant een stek en daar kijkt men dus naar een organisme dat 10.000 jaar geleden zijn leven begon na het ontkiemen van een piepklein zaadje. Te midden van de andere planten in de Tasmaanse hoek in het pinetum kan men beleven hoe de flora van een deel van Antarctica er ooit bij benadering uitzag. Een klein beetje tijdreizen: het is mogelijk in Pinetum Blijdenstein.

Een uitgegroeide stek van een 10.000 jaar oude kloon van Lagarostrobos in Pinetum Blijdenstein
Foto: Rob Kruijt

Literatuur
J. Eckenwalder (2009). Conifers of the World. Timber Press. London.
R. Francey et al (1984). Isotopes in Tree Rings. Aust. Div. Atmos. Res. Techn. Pap. 4: 1-86.
N. Gibson (1988). A description of the Huon pine (Lagarostrobos franklinii (Hook.f.) C. J. Quinn) forests of the Prince of Wales and King Billy Ranges. Pap. Proc. R. Soc. Tasm. 122, 127-133.
P. Knopf et al (2012). Relationships within Podocarpaceae based on DNA sequence, anatomical, morphological,
and biogeographical data. Cladistics 28: 271-299.
R. Rees-Owen et al (2018). The last forests on Antarctica: Reconstructing flora and temperature from the
Neogene Sirius Group, Transantarctic Mountains. Organic Geochemistry 118: 4-14.
RTBG 2012. Royal Tasmanian Botanical Gardens. https://gardens.rtbg.tas.gov.au/collections/huon-pine/ (gelezen mei 2020).
A. Shapcott (1991). Dispersal and Establishment of Huon Pine (Lagarostrobos franklinii). Pap. Proc. R. Soc. Tasm. 125: 17-26.

*Rob Kruijt is Wetenschappelijk Collectiebeheerder Pinetum Blijdenstein

Toon Ebben, een leven met bomen

Ik ben Toon Ebben, 57 jaar. Vader van drie zoons Joris, Dirk en Thom en een dochter Sofie. De eerste twee werken mee in het bedrijf. Na een groene opleiding aan de Hogere Tuinbouwschool trad ik in 1987 in de voetsporen van mijn vader. Helaas moest hij binnen een half jaar – direct na de viering van het 125-jarig bestaan – het werk neerleggen wegens gezondheidsproblemen. Ik nam de volledige leiding van het bedrijf over en leerde in de praktijk alles wat nodig was om een groene toekomst voor het bedrijf te kunnen garanderen. Bij ons gaan teelttechniek en landschapsarchitectuur hand in hand.

Toon Ebben
Foto: Boomkwekerij Ebben

Leven met en van planten
Mijn betovergrootvader begon als hovenier in een kloostertuin met het kweken van rozen en fruit. De familie ontwikkelde vervolgens een eigen sortiment waarmee de tweede generatie al een goede reputatie opbouwde. Vandaag de dag zijn wij een internationaal gericht bedrijf, gespecialiseerd in het kweken van meerstammige bomen, klimbomen, laan- en parkbomen en solitair heesters in alle vormen en maten. Omdat de bomen minimaal tien jaar op de kwekerij staan is vooruitdenken een must. Biodiversiteit is van groot belang. Tussen de lange rijen bomen zijn bijvoorbeeld bloemstroken ingezaaid waar natuurlijke vijanden van ziekten en plagen zich kunnen ontwikkelen. Dat is niet alleen goed voor de bomen maar ook voor een gezonde leefomgeving. Het complete
sortiment valt onder Milieukeur.

De combinatie van het unieke en diverse sortiment én de kennis over de toepassing ervan maakt het bijna 500 ha grote bedrijf uniek. Wij zoeken naar contrasten tussen het strakke, zakelijke van gebouwen en juist het grillige en onvoorspelbare van de natuur er om heen. Je moet niet alleen een gebouw ontwerpen, maar ook de omgeving waar het in staat. Ik hou van groen in al zijn verschijningsvormen maar de meer bijzondere exemplaren hebben een speciaal plekje in mijn hart. Meerstammige bomen in hun natuurlijke vorm zijn mijn grote passie. In de boomkwekerij is uniformiteit vaak nog de norm en dat kan mooi zijn, maar ik zie in beperkende toepassingen toch ook vaak het gemis van kansen. Voor mij is de natuurlijke verschijningsvorm van bomen en planten interessant, juist omdat de natuur ze gevormd heeft en er dus maar één exemplaar van bestaat. Dat is geweldig.

Voorliefde voor rariteiten
Om de bijzondere bomen een speciaal podium te geven wordt er momenteel een park van 20 ha aangeplant in het Land van Cuijk. De bedoeling is dat daar door ecosysteemdiensten een grote biodiversiteit ontstaat. Particulieren zien nu ook steeds beter het belang in van een groene wereld en zijn bereid daarin te investeren. Ik vind het heerlijk om collecties uit te breiden. Ik kijk niet naar beperkingen, maar altijd naar de mogelijkheden van een plant. Inspiratie en scheppingsdrang zitten in mijn genen. Zo hebben we in het park een levende brug van Metasequoia glyptostroboides (Watercipres) gebouwd, een innovatief project dat we al eerder aan zijn gegaan bij de aanloop naar de toekomstige Floriade in Almere. Ik moedig initiatieven aan die groen anders benaderen. Zo mogen invasieve bomen als Ailanthus altissima (Hemelboom) van mij een plek krijgen. Bij het aanvaarden van het koningschap van Willem-Alexander hebben wij de Tilia henryana var. subglabra mogen promoten als k(r)oningsboom. Een interessante, met oranje blad ontluikende Linde die bloeit van augustus tot september. We zijn altijd op zoek naar mogelijkheden om onze passie voor de natuur in al zijn unieke verschijningsvormen en toepassingen te delen. Zo zijn er verschillende boeken geschreven en hebben we TreeEbb ontwikkeld, een uitgebreide bomenwebsite om de juiste beplanting bij locatie en klimaat te vinden.

De meerstammige Malus ‘Evereste’
Foto: Boomkwekerij Ebben

Motiveren en inspireren
We hebben als bedrijf een lange geschiedenis, zo oud als onze bomen. We zijn diep geworteld. Ik heb vertrouwen in de toekomst. De afstanden tussen de medewerkers zijn klein, waardoor het lukt om snel te schakelen. Natuurlijk bekijk ik het ondernemen met een zakelijke blik, maar het liefst breng ik mensen in beweging. In het Inspyrium, een groene, duurzame locatie met daktuinen op het bedrijfsterrein, is er ruimte voor het houden van evenementen, congressen, beurzen en workshops. We zien het als een kans om mensen te inspireren meer met planten en bomen te doen. Wij zijn geïnteresseerd in allerlei mogelijkheden van samenwerking. De deur staat open. Sociale, maatschappelijke projecten die verbindingen leggen zoals boomplantdagen, vinden we belangrijk. Kennis van en enthousiasme voor het vak zijn voor mij vanzelfsprekend. Ik heb weinig nagedacht over of ik iets anders had willen doen. Ik beleef plezier in mijn werk. Door te werken met planten creëer je enthousiasme, je bent bezig met iets dat er daadwerkelijk toe doet in deze wereld. En om daar dagelijks mijn (groene) steentje aan te mogen bijdragen, dat is wat mij gelukkig maakt.

Ulmus ‘Dodoens’, meerstammigheid in zijn natuurlijke vorm
Foto: Boomkwekerij Ebben

De universele rechten van de plant

Tja, ik heb het boek uit en blijf een beetje verward achter. Ik was nog in de ban van twee heel positieve boeken van Rutger Bregman (De meeste mensen deugen en Gratis geld voor iedereen) toen ik aan dit boek van de Italiaanse professor Stafano Mancuso begon. Daarin wordt ‘de mens’ nogal negatief afgeschilderd, althans in mijn ogen. Ik bedoel hoe ‘we’ bezig zijn de aarde flink te beschadigen en daarmee onszelf. En tegelijkertijd een warm pleidooi voor de groene plant in het algemeen: de basis van al het dierlijke bestaan. De groene plant die als enig levende wezen uit zonlicht en kooldioxide koolhydraten en zuurstof maakt. En al het dierlijke leven op aarde is daarvan afhankelijk.

De universele rechten van de plant

Wat ik leuk vind aan het boek is het thema dat het in de evolutie niet zozeer gaat om ‘het recht van de sterkste, of de fitste’, maar dat het gaat om effectieve samenwerking. Hij haalt dan Kropotkin uit 1902 aan die ‘… uit voorbeelden uit de geschiedenis van de natuur stelde dat juist samenwerking, dus wederzijdse hulp, en niet concurrentiestrijd de bepalende factor voor het succes van de soort was’ (p. 116). En dan komt hij met aantal interessante voorbeelden. Bijvoorbeeld de theorie dat sommige fundamentele celorganellen, zoals de chloroplast (waar de fotosynthese van planten plaatsvindt) en de mitochondria (waar de ademhaling plaatsvindt) het resultaat zijn van heel oude symbioses. Maar ook korstmossen passen goed in dit plaatje: een organisme dat bestaat uit een alg (die zorgt voor de fotosynthese) en een schimmel (die zorgt voor water en zouten). Nog andere succesvolle symbioses zijn planten met stikstofbacteriën in hun wortelknolletjes. De bacteriën zijn in staat stikstof uit de lucht te binden en de plant krijgt zo de broodnodige stikstof via de stikstofzouten binnen, en de bacteriën krijgen de suikers van de plant. Nog een voorbeeld: de succesvolle samenwerking tussen allerlei bomen en schimmels is de grond, de zogenaamde mycorhizza.

En zo reflecterend ben ik toch blij het boekje gelezen te hebben. En lijkt het me goed te eindigen met de allerlaatste regels van het boek: ‘Samenwerking is de kracht waardoor het leven gedijt, en de Natie van de Planten erkent samenwerking als voornaamste instrument van vooruitgang van gemeenschappen’ (p. 124). En dan ben ik weer een beetje terug bij Rutger Bregman die dat idee voor de mensheid zeker zou onderschrijven …

Stefano Mancuso (2020). De universele rechten van de plant. Uitg. Cossee, Amsterdam. € 17,50.