Jaren geleden tijdens een NDV cursusavond over coniferen vertelde Koos Slob enthousiast over deze, voor mij toen onbekende, boom: Pinus longaeva. Recent kon ik de boom met eigen ogen aanschouwen en het viel niet tegen! Ik zag hem op 3000 m hoogte onder de Wheeler Peak (4000 m) in het nationale park Great Basin te Nevada. Ongeveer op dezelfde plek waar in 1964 een boom genaamd ‘Prometheus’ was omgezaagd voor onderzoek. Die toen nog levende boom toonde meer dan 5000 jaarringen. De naam zegt al meer dan genoeg: longaeva, een mooie verwijzing naar een lang levende boom.
Dit is een typische P. longaeva die tegelijkertijd levend en dood hout laat zien. Bast en cambium ontbreken min of meer, dat is ‘weggezandstraald’ door bergwinden behalve een paar kleine streepjes naar de nog levende takken. Hij staat stevig op onherbergzame grond, zo droog dat er geen competitie is en geen brandstof voor het bevorderen van een natuurbrand. Ook te droog voor schimmels zodat dode bomen van 7000 jaar kunnen blijven staan tussen nog levende bomen van een paar duizend jaar oud. Extreme ouderdom komt ook voor, zoals de ‘Methusalah’ van 4845 jaar oud en volgens de Oldlist website (www.rmtrr.org/oldlist) het oudste nog levende, niet clonale organisme op aarde. Deze staat in de Inyo National Forest in de White Mountains van Oost-California. Meer gebruikelijk is een levensduur van 2000 jaar oud op de noordelijke hellingen en 1000 jaar oud op de zuidelijke. P. longaeva heeft naalden in bundels van vijf met een witte streep van stomata aan de onderkant. De naalden kunnen heel lang leven en worden soms 45 jaar oud. Terwijl wij aan het fotograferen waren, kwam er een heel zacht geluid van een fluit met de wind naar ons toegewaaid. Het verhaal gaat dat een native Indiaanse fluitist het leuk vindt om Wheeler Peak te beklimmen en daar zijn kunstje te oefenen. Het gaf een sprookjesachtig, spiritueel geluid.
Bij de kegels van de Pinus zijn de korte scherpe ‘bristles’ (borstels) goed zichtbaar. Hij verdient echt de naam ‘bristlecone pine’. Er is een notenkraker die de zaden eet, maar ook soms in de grond stopt. Vroeger stond deze boom op de rode lijst maar vandaag de dag wordt hij niet gezien als een bedreigde soort.
Waarom zo langlevend?
Laten we eerst een bekende, kort levende boom bekijken, de berk, die ongeveer zo oud wordt als de mens. Die volgt een beleid van ‘snel leven, vroeg doodgaan en heel veel nakomelingen achterlaten’. Berken groeien waar veel vocht en schimmels zijn. Pinus longaeva kan zo lang leven dat hij hele beschavingen achterlaat. Een nu levend exemplaar kan 5000 jaar terug hebben meegemaakt dat de mensen piramides aan het bouwen waren. De droge en arme gronden waar ze staan, zorgt voor open bossen waar veel licht op de bomen valt. Ze zijn breed en kort gebouwd en worden zelden door de bliksem getroffen. Als er één wordt getroffen dan brandt hij af, zonder anderen aan te steken.
Bomen die zich comfortabel voelen en alles hebben wat ze nodig hebben kunnen snel groeien. Maar dat is geen garantie voor een lang leven. Een goede kwaliteit van leven weliswaar, maar niet bevorderend voor de levensduur. Moeilijke omstandigheden bieden minder kwaliteit van leven, maar wel een behoorlijke lengte van dat leven. Het heeft er niet direct mee te maken, maar muizen die chronisch ondervoed zijn leven langer dan hun collega’s die normale hoeveelheden voedsel tot hun beschikking hebben. De sprong van een boom naar een muis is wel heel groot, maar toch, ze stammen beide af van LUCA, de ‘last universal common ancestor’ van al het leven op aarde.
De meeste leden van de NDV zullen het Von Gimborn Arboretum al eens bezocht hebben. En de meesten zullen weten wat het woord arboretum betekent. Maar wil je als organisatie mensen die géén lid van de NDV zijn en nog nooit een bezoek aan je locatie hebben gebracht, naar je arboretum lokken, dan wordt het andere koek.
Toen het eigendom van het Von Gimborn Arboretum in 2009 overging van de Utrecht Universiteit naar de private Stichting Von Gimborn Arboretum, werd niet nagedacht over de naam van het arboretum. De eerste jaren waren vooral gericht op overleven en op het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. Een aantal sterk dichtgegroeide plekken werd transparanter gemaakt en boventallige bomen werden verwijderd. Tegelijkertijd moest geïnvesteerd worden in het versterken van de maatschappelijke functie van het arboretum. Het gevolg was al vrij snel een oplopend bezoekersaantal. Toen bleek ook dat het woord arboretum een snel begrip van de aard van de locatie in de weg stond. En dat is lastig als je in de media – met vaak weinig tekstruimte – de aandacht op je wilt vestigen.
De oplossing kwam in beeld tijdens de procedure om ‘Geregistreerd Museum’ te worden. Aanvankelijk collectiegericht, maar gaande de procedure bleek dat het begrip museum een sterk ‘merk’ is geworden. De voormalige stoffige uitstraling is door een aantal grote en kleine musea effectief weggeveegd en musea zijn ‘hip’. Er werd besloten op deze golf mee te surfen en omdat we nu eenmaal een museale collectie van bomen hebben, was de term bomenmuseum snel gevonden. Al eerder was het begrip Nationaal Arboretum gevallen (net als bij de KNBV) en de combinatie Nationaal Bomenmuseum was geboren. Om de naam van onze grondlegger eer aan te doen is de naam verlengd tot Nationaal Bomenmuseum Gimborn (hierna NB).
Zij die net gewend waren aan het begrip Von Gimborn Arboretum moesten even slikken, maar in meerderheid is begrepen dat dit een zeer effectieve naamverandering is. Veel nieuwe bezoekers zeggen dat men geïntrigeerd raakte door de combinatie van de woorden bomen en museum en ‘dat wel eens even wil bekijken’. Dat is precies het sentiment dat we misten toen we de term arboretum gebruikten. Het feit dat de status ‘Geregistreerd Museum’ is binnengehaald, onderstreept het museale karakter.
Korte geschiedenis
Het arboretumgedeelte van het NB is door zijn naamgever, inktfabrikant Max von Gimborn, in 1924 gesticht als privélandgoed. Hij was liefhebber van naaldbomen en wintergroene struiken. In 1924 kocht Von Gimborn aan de Vossensteinsesteeg in Doorn op de rand van de zandige Utrechtse Heuvelrug een geschikt terrein van in totaal 47 ha. Tuinarchitect Gerard Bleeker kreeg de opdracht een ‘park tevens arboretum’ in Engelse landschapsstijl te ontwerpen met een landhuis, grasvelden, vijvers, doorkijkjes en slingerende paden. In 1929 verloor Von Gimborn veel geld in de Wall Street Crash en verpachtte land, zodat er 23 hectare overbleef. Er kwam geen landhuis, maar hij plantte wel een enorme collectie bomen en struiken aan. In 1966, twee jaar na het overlijden van Von Gimborn op 92-jarige leeftijd, verkocht zijn weduwe het arboretum aan de Universiteit Utrecht met de voorwaarde, dat het als ‘Arboretum met een zeer speciaal karakter’ in stand zou worden gehouden onder de naam Von Gimborn Arboretum.
Direct na de verwerving is de bomencollectie door de universiteit met loofhoutsoorten uitgebreid. In 1971 werd een aangrenzend terrein van 4 ha in eigendom verworven, waarop zich nu de kwekerij bevindt. Sedert 1977 wordt op wetenschappelijke basis gewerkt aan de invulling van de onderdelen van de Nationale Planten Collectie waardoor een wezenlijke bijdrage wordt geleverd aan de instandhouding van bedreigde soorten.
Het Nationaal Bomenmuseum Gimborn
Toen de universiteit het arboretum wilde afstoten, werd als particulier initiatief de Stichting Von Gimborn Arboretum opgericht met als doel het arboretum te verwerven en de huidige samenstelling te continueren en verbeteren. Met de financiële hulp van provincie, universiteit en twee particuliere fondsen nam de stichting in 2009 het arboretum over. De stichting had de taak om het arboretum verder te ontwikkelen in de zin van de grondlegger Von Gimborn (verzameling unieke exotische bomen en struiken), de universiteit (wetenschappelijke taak) en de maatschappij in bredere zin (biodiversiteit- en evolutie-educatie voor jeugd en volwassenen, beleving, ontspanning en verwondering). Het museum heeft twee educatieve speurtochten voor kinderen uitgezet en een kennisroute voor de volwassenen. Er wordt veel gedaan aan biodiversiteitsbehoud op de locatie zelf. De 27 hectare afwisseling van biotopen is een verrijking van de locatie. Het arboretumgedeelte is hierdoor simpelweg een heerlijke plek om rustig te wandelen en te genieten van een ongekende diversiteit aan vormen, kleuren en geuren.
De komende jaren zoeken we financiering voor de bouw van een infocentrum over het grensvlak tussen de ‘wilde’ natuur en de menselijk beïnvloede omgeving (zoals de groene stad) en de rol van domesticatie in dit grensgebied (denk aan de honingbij). Ook komt er een museale ruimte in het bezoekersgebouw. Bij de uitwerking van de thema’s is ‘de boom’ het centrale object.
De collectie
De collectie omvat ongeveer 1400 botanische soorten en 1800 cultivars. Het aantal individuele bomen en struiken (de feitelijke ‘museumstukken’) bedraagt circa 10.000. Belangrijke collectie-onderdelen zijn: Aceraceae, Betulaceae, Ericaceae (specialisatie Rhododendron), Oleaceae, Euonymus, Laburnum en naaldbomen in brede zin. Als erkenning van de grote waarde van de collectie werd zij in 1991 onderscheiden met een plaquette van de Internationale Dendrologische Vereniging.
Bomendatabase door samenwerking
Voor de dendrologisch geïnteresseerde is er een internetdatabase met inzage in de samenstelling van de collectie (collectie.gimbornarboretum.nl/Publiek/). De database is een samenwerking met Pinetum De Dennenhorst (Lunteren) en binnenkort ook met Trompenburg Tuinen en Arboretum. Deze collecties kunnen geconsulteerd worden. De content is deels nog in ontwikkeling, vooral op het gebied van afbeeldingen. Wat staat ons voor ogen bij deze samenwerking en database?
• Het inzichtelijk maken van de diversiteit van exotische bomen in Nederland voor de buitenwacht onder de naam ‘Nederlandse Exotische Bomencollectie’. Hiermee krijgen geïnteresseerden zicht op de diversiteit aan exotische (en inheemse) bomen op de verschillende locaties. Dit is van waarde voor bijvoorbeeld wetenschappelijk onderzoek, gebruikswaardeonderzoek of voor organisaties met interesse in bomen en bomenliefhebbers in brede zin.
• Onderlinge samenwerking van houders van bomencollecties.
• Helderheid over de waarde van de diverse deelnemende collecties, wat bijvoorbeeld van belang is als er vragen ontstaan over het voortbestaan van een collectie. Veel collecties zijn in privéhanden, maar kunnen bomen van grote waarde bevatten.
• Kennis over de genetische samenstelling van de collecties. Het is bekend dat van boomsoorten soms klonen aanwezig zijn op meerdere locaties. Als op het niveau van genetische samenstelling bekend is hoe deze variatie is verdeeld over de verschillende collecties, kan het belang van collecties beter worden ingeschat voor de toekomst.
• Voor de introductie van exotische boomsoorten in het stedelijk gebied is de vraag van genetische variatie van het te kiezen uitgangsmateriaal evenzeer relevant. Koppeling van de genetische variatie aan andere gebruikswaarden (klimaatbestendigheid, aanpassingsgedrag aan stedelijke omgeving, et cetera), biedt een basis voor het grootschaliger inzetten van bepaalde boomsoorten en -selecties. Het NB organiseert een pilot waarin van een aantal boomsoorten in collecties de genetische variatie over de verschillende collecties wordt geïnventariseerd. Zulke gegevens komen uiteindelijk in de gezamenlijke database ter beschikking. Een ander effect kan zijn, dat acquisitiebeleid voor een collectie wordt uitgebreid met een criterium over de te onderhouden genetische variatie in een verzameling.
Mocht u als lezer en houder van een ‘arboretumwaardige’ collectie interesse hebben in deelname aan het databaseproject, dan kunt u altijd contact met mij opnemen (info@bomenmuseum.nl). Voor meer informatie over activiteiten, collectie, bezoek, zie: www.bomenmuseum.nl
De Rubiaceae bestaat uit een enorm grote en wijd over de aardbol verspreide familie van zowel houtige als overige geslachten (Heywood, 1978). De naam verwijst naar de roodachtige kleur van de wortel van sommige geslachten, zoals van de meekrap (Rubia tinctoria) (Backer, 1936/2000; Genaust, 1983). In onze streken kennen we voornamelijk meerjarigen, waaronder de net genoemde en bijna verdwenen meekrap die vooral in Zeeland vanwege de winning van de rode verfstof werd gecultiveerd. Nu is ze al sinds lang vervangen door een er op lijkende synthetische kleurstof.
Veel houtige geslachten van de Rubiaceae zijn tropisch, met wellicht als de meest bekende de koffiestruik, Coffea, en de kinineboom, Cinchoa. Bij de weinige houtige geslachten van de familie die bij wijze van uitzondering ook in onze streken te vinden zijn, horen Emmenopterys henryi en Cephalanthus occidentalis. In de nieuwsbrief van de Belgische Dendrologische Vereniging las ik afgelopen zomer dat in Arboretum Kalmthout opnieuw die zeer zeldzame en beeldschone Emmenopterys henryi op uitlopen stond. Of de boom in de Dreyen, Wageningen, ook weer in bloei raakt, is mij niet bekend. De wetenschappelijke naam is volgens Backer afgeleid van het Griekse woord voor ‘volhardende / blijvende vleugel, slaande op kelkbloem apex van sommige trosgewijs bloeiende bloemen dat blijft zitten tot de vruchtvorming’. Cephalanthus zou Grieks zijn voor hoofd- of kogelbloem, verwijzend naar de kogelronde vorm van de bloem. In mijn arboretum valt mij op, en dat is niet terug te lezen in de naslagwerken, dat bij Cephalanthus de bloeiwijzen veelal in trosjes van drie staan. In die gevallen staan de bloemsteeltjes in de regel onder bijna loodrechte hoeken ten opzichte van elkaar.
Fascinerend vind ik al lang het bestaan van families zoals de Rubiaceae waarbinnen zowel houtige als niet-houtige geslachten voorkomen. Op de vragen over het hoe en waarom van zulke dualiteiten heb ik geen antwoord. Hint lijkt dat het ten dele samenhangt met het verspreidingsgebied van zulke families: hoe groter het verspreidingsgebied des te meer kans op deze dualiteit. Het verdient verder onderzoek. Dit zijn dendrologische of biologische vragen waar wellicht een ander NDV-lid of AV-lezer een doeltreffend antwoord aandraagt.
Literatuur:
Backer, C.A. (1936/2000). Verklarend woordenboek van wetenschappelijke plantennamen. Amsterdam/Antwerpen, L.J. Veen.
Genaust, H. (1976/2005). Ethymologisches Wörterbuch der Botanischen Pflanzennamen. Basel, Birkhaüser.
Heywood, V.H. (1993). Flowering plants of the world. Londen, Betsford.