Categorie archieven: Sortiment

Betula utilis, al heel lang een nuttige Berk

Op de omslag van de eerste Arbor Vitae uit 2023 staat een Berk waarvan in de oudheid de bast werd gebruikt om op te schrijven. Teksten in het Sanskriet zijn zo bewaard gebleven. In de vorige eeuw heeft Betula utilis een nieuwe rol gekregen met selecties met een fraaie, witte bast. Eén van de meest gekweekte selecties is van de stichter van de NDV,
S.G.A. Doorenbos. Maar het is toch de vraag of de soortechtheid wel klopt en
dat geldt niet alleen voor die selectie.

In de huidige opvatting over B. utilis, zoals onderscheiden door Hugh McAllister in zijn bibliografie The Genus Betula (2013), telt de soort vier ondersoorten: albosinensis, jacquemontii, occidentalis en utilis. Tot voor 1985 waren het nog zelfstandige soorten. In cultuur gaat het vooral om de selecties van de ondersoort jacquemontii. Het eerste herbariummateriaal werd in 1831 verzameld door Jacquemont in Kashmir. De Royal Botanic Gardens in Kew ontvingen zaden van de botanische tuin in Sint Petersburg, maar de planten overleefden niet. Aan het eind van de 19e eeuw waren in cultuur maar twee bomen bekend, waarschijnlijk gekweekt van zaden verzameld door Sir Joseph Hooker. Eén ervan stond bij het Trinity College in Dublin, de tweede in de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Zij kregen respectievelijk de cultivarnamen ‘Trinity College’ en ‘Inverleith’. De laatstgenoemde had op hoge leeftijd nog steeds een fraaie witte bast. Nadat Hillier’s Nursery met van Edinburgh verkregen materiaal de selectie ‘Silver Shadow’ op de markt had gebracht, bleek dat er mogelijk verwisseling had plaatsgevonden met de selectie ‘Inverleith’. Het probleem was dat de originele bomen er niet meer waren. In The Genus Betula is er ook twijfel over de soortechtheid van ‘Inverleith’ en dat geldt ook voor de door Hillier in de handel gebrachte selectie ‘Jermyns’. De bast van ‘Jermyns’ is sneeuwwit, maar jonge twijgen zijn dat aanvankelijk niet zo uitgesproken als bij enkele andere selecties. Geen twijfels zijn er over de fraaie selectie ‘Grayswood Ghost’ van het landgoed Grayswood Hill. Tony Shilling wist de boom, vlak voor hij bezweek, in Wakehurst Place te vermeerderen. In 1985 werd de selectie door hem en Kenneth Asshburner van een naam voorzien.

Betula utilis subsp. jacquemontii ‘Silver Shadow’
Foto: Gert Fortgens

Het raadsel Betula utilis ‘Doorenbos’
De bekende dendroloog S.G.A. Doorenbos kreeg in de dertiger jaren een zaadmonster uit Japan met de naam B. ermanii. De bomen die hij verkreeg, werden geïdentificeerd als B. utilis en één ervan kwam onder die naam in de handel. De fraaie witte bast werd toch de aanleiding om deze naam te wijzigen in B. jacquemontii (Dendroflora 10, 1973). De Berk werd snel populair en dat was voor mij de reden om in Dendroflora 23 (1986) de cultivarnaam ‘Doorenbos’ voor te stellen. Maar in de beschrijving werd al opgemerkt dat er twijfel was over de soortechtheid. Het blad verschilde, door het kleine aantal nerven en de bladrand, duidelijk van al het in Nepal verzamelde herbariummateriaal. Het leek te gaan om een hybride. Ook in de beschrijving van de Berkencultivars in de appendix van The Genus Betula gaat het volgens auteur Paul Bartlett waarschijnlijk om een hybride van B. ermanii en B. utilis subsp. jacquemontii, o.a. omdat de mannelijke katjes niet knobbelig zijn en de vruchtkatjes evenals bij B. ermanii soms rechtop staan. Het kleine aantal nerven, kleiner dan die van de mogelijke laatstgenoemde ouders, houdt voor mij ook de mogelijkheid open voor een hybride van B. ermanii en B. pendula subsp. mandshurica (syn. B. platyphyllos).

Stam van Betula utilis subsp. albosinensis
Foto: Ben van Schijndel

De overige ondersoorten
Het areaal van B. utilis subsp. occidentalis strekt zich uit van west Kashmir en Pakistan tot in Afghanistan en mogelijk tot in het Pamir gebergte. De ondersoort groeit tot de boomgrens en blijft kleiner dan B. utilis subsp. jacquemontii. Een verschil is het kleine aantal nerven en de wrattige jonge twijgen. In cultuur speelt ze geen rol, o.a vanwege de gevoeligheid voor roest.
Tot 2013 was B. albosinensis een aparte soort, tot McAllister de soort als ondersoort onder B. utilis plaatste. Het areaal omvat West en Centraal China. Hoewel de soortnaam ‘witte Chinees’ betekent, zijn de planten in cultuur toch vooral geliefd om hun donkere bast. McAllister vond dat er eigenlijk geen echt verschil is met de ondersoort utilis en beschouwde albosinensis louter als een geografische variant. De ooit onderscheiden var. septentrionalis vond hij overbodig. Van deze ondersoort zijn intussen diverse selecties in cultuur, o.a. ‘China Ruby’, ‘Kenneth Ashburner’ en ‘Pink Champagne’. Een in ons land veel gekweekte en benaamde selectie is ‘Fascination’. De originele boom stond bij de Fa. C. Esveld in Boskoop en daar worden nog nakomelingen van gekweekt, maar wat op dit moment met de naam ‘Fascination’ in de handel is, wijkt vaak af van het originele exemplaar.
Het areaal van de ondersoort utilis strekt zich uit in de oostelijke Himalaya van Centraal Nepal tot en met India en het zuiden van China. De kleur van de bast vertoont grote variaties van bijna wit tot zeer donkerbruin. Er zijn diverse benaamde selecties, onder andere ‘Forest Blush’, ‘Nepalese Orange’ en ‘Sichuan Red’, maar een aantal zullen in ons klimaat niet echt winterhard zijn.

Betula utilis subsp. albosinensis
Foto: Ben van Schijndel

Betula ‘Edinburgh’
Deze fraaie, slanke Berk werd indertijd door mij aangetroffen in een randbeplanting in de kwekerij van de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Omdat het mogelijk om een hybride ging, werd ze aldaar niet in de collectie opgenomen, maar de tuinlieden hebben haar gered. De Betula utilis ondersoorten albosinensis en utilis worden wel als ouders genoemd, met als consequentie dat de correcte naam B. utilis ‘Edinburgh’ zou zijn. Maar ik sluit me liever aan bij de opvatting van Brian Humphrey bij de cultivarbeschrijving in The Genus Betula waarin wordt gesproken over een kruising van B. utilis subsp. albosinesis en B. ermanii. In enkele arboreta staan mooie exemplaren, maar verder is het kweken in ons land niet op gang gekomen.

Stam van Betula utilis subsp. utilis
Foto: Gert Fortgens

Taxus baccata, een boom­soort met namen die suizen

Yew noemen de Britten deze boom, waarvan de wetenschappelijke naam Taxus baccata is. ‘Eibe’ zeggen de Duitsers, ‘If’ de Fransen en een oud-Nederlandse naam voor de Taxus is ‘IJf’. De tegenwoordige Nederlandse benaming van deze boom is naast Taxus ook wel Venijnboom (een verwijzing naar giftigheid). Dat een boomsoort dergelijke korte benamingen kent in genoemde landen zegt iets over de oorspronkelijkheid aldaar van deze boom. De Taxus baccata hoort dan ook van nature – al sinds de periode vóór de laatste ijstijden – in Noordwest-Europa thuis.

Herfstbeeld in oktober 2022
Foto: Eduard Groen

Vrijwel dagelijks passeer ik een vrijstaande Venijnboom in een park bij mij in de buurt. Deze groeit in een gebied waar in 1807 een hele woonwijk de lucht inging als gevolg van de Leidse buskruitramp. Het ruïnegebied bleef in de negentiende eeuw tientallen jaren in gebruik als militair exercitieterrein, totdat hier in 1886 volgens een ontwerp van stadsarchitect Daniel Knuttel en landschapsarchitect Hendrik Copijn een stadspark werd aangelegd. Het middelpunt van dat park was het standbeeld van de befaamde burgemeester Van der Werf, als symbool van het Leids Ontzet.

Deze Venijnboom, een mannelijk exemplaar, ken ik al jaren, maar hij viel mij niet bijzonder op totdat ik deze ging opmeten voor het vrijwilligersinitiatief OpenBomenKaart.org en ik wilde weten hoe oud deze boom zou kunnen zijn.
De groenblijvende naaldboom Taxus baccata is als boomsoort een langzame groeier. Op 3 oktober 2022 heb ik de stamomvang opnieuw opgemeten om op basis daarvan de ouderdom te kunnen inschatten. Het betreft een solitaire boom met een stamomtrek van 201 centimeter, dus een diameter van 64 centimeter, opgemeten op 1,3 meter hoogte. Om de verdere maatvoering van deze boom te duiden: de hoogte van maaiveld tot de top van de kroon is bijna tien meter en de diameter van de kroonprojectie dertien meter.

Om de ouderdom van deze boom in te kunnen schatten, maak ik gebruik van de website http://bomenwerk.com/bomenonderzoek/boomleeftijdsbepaling.html en vul in: Venijnboom, vrijstaand, gewone boom, omvang 201 cm, plantschatting op 25 jaar nauwkeurig. Op grond van een vergelijking met 28 andere bomen van die omvang wordt een leeftijd van 139 jaar gegeven. Vul ik in: plantdatum op 10 jaar nauwkeurig, dan geeft deze database op grond van een vergelijking met 24 andere bomen een leeftijd van 121 jaar. Voorlopig noteer ik: deze venijnboom is 120 tot 140 jaar oud.

Die ouderdom van 120 tot 140 jaar zou heel goed kunnen kloppen met de ouderdom van het park, aangelegd in 1886, 136 jaar geleden en gedeeltelijk op de schop genomen circa 120 jaar geleden. Wel heb ik behoefte om een andere bron te raadplegen opdat ik deze ouderdom kan verifiëren. Op de website https://www.ancient-yew.org staat een interessante studie van Toby Hindson (2000, revisie 2007) over de groeisnelheid van taxusbomen. Uit deze studie van Hindson blijkt dat bomen met een stamomtrek van gemiddeld 186 centimeter een ouderdom hebben van 140-169 jaar. Dan zou de taxusboom in het Van der Werfpark eerder ouder dan jonger zijn dan 139 jaar.

Samen met bioloog Hans van Daalen heb ik van de 31 taxusbomen in het Van der Werfpark de hoogte en de stamomvang opgemeten en die gegevens in OpenStreetMap gezet. Informatiespecialisten Erik Zachte en Sjaan van Agtmaal hebben daar vervolgens een OpenBomenKaart van gemaakt: https://openbomenkaart.org (klik in die website op de foto van het Van der Werfpark om in de kaart te komen). Als in die legenda op een boomsoort wordt geklikt, gaan alle bomen die tot die soort behoren in de kaart knipperen.

OpenBomenKaart Van der Werfpark met Taxus baccata

De Taxus is met 31 exemplaren de meest voorkomende boomsoort in het Van der Werfpark. Een achttal meerstammige exemplaren van die boomsoort staan prominent in een halve cirkel dicht tegen het standbeeld van burgemeester Van der Werf aan. Drieëntwintig andere Venijnbomen staan verspreid in het park. De taxusboom die als hoofdfiguur van dit artikel figureert, is in de kaart aangegeven bij de T van Taxus 4009307. Dat is het boom­identificatienummer zoals opgenomen in het bomenbeheerbestand van de gemeente Leiden. Als aanplantjaar staat daar vermeld 1952. Dat kan niet kloppen. Er zal vast een andere reden zijn waarom dat jaar als aanplantjaar is ingevoerd. Datzelfde jaar is ook ingevoerd bij enkele andere wat grotere Taxussen in het park.

Op een gemeentekaart van het park uit 1898, toen het overigens een grotere omvang had dan tegenwoordig, is op de plek van deze boom een conifeer ingetekend. Zo ook op een kaart uit 1932.
Het blijft mij intrigeren wanneer deze boom precies is aangeplant. Mogelijk dat verder spitten in het gemeentearchief uitsluitsel kan geven. Een andere hoop die ik koester is dat in het archief van de erven Copijn wellicht nog een lijst bewaard is gebleven met de bomen die in 1886 in het Van der Werfpark zijn aangeplant. In het boek ‘Met levend materiaal Copijn 1763-2013 is het ‘Van der Werfpark/Park op de Ruïne’ opgenomen in een bijlage met de uitgevoerde werken in 1885/1886. Zo blijft de ontmoeting met deze boom mij vast nog wel enige tijd bezighouden.

Tot slot kom ik nog even terug op de naamgeving van de boom. Ik meen een relatie waar te nemen tussen die korte naamgeving in Noordwest-Europese talen en het gebruik van taxushout voor boogschieten. Wie de woorden hardop uitspreekt – het Engelse Yew, het Franse If of het Nederlandse IIf, – hoort een lange boog met een zoevend geluid ontspannen, terwijl de pijl naar een doel suist.

De stam in oktober 2022
Foto: Eduard Groen

Literatuur
Clark, J.G.D. (1963). Neolithic bows from Somerset, England, and the prehistory of archery in north-western Europe. Proceedings of the Prehistoric Society, 29, 50-98.
Hindson, T. (2000). The growth rate of Taxus baccata: an empirically generated growth curve. The Alan Michell Memory Lecture 2000.
Kamphuis, M. (2013). Met levend materiaal Copijn 1763-2013, Tweehonderdvijftig jaar tuinlieden, boomkwekers, boomverzorgers, tuin- en landschapsarchitecten. Uitgeverij De Hef, Rotterdam.
Thomas, P.A. (2003). Taxus baccata. Journal of Ecology. 91, 3, 489-524.
Vercoullie, J. (1898). Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal. Drukkerij van Victor van Doosselaere, Gent.

Locatie van de boom op 3 m nauwkeurig
https://what3words.com/tailing.this.month

Hernieuwde belangstelling voor Zilversparren (Abies)

Niet alleen vanwege hun statig voorkomen, wit gestreepte naalden en prachtige kegels verdienen Zilversparren meer aandacht. Europese en Mediterrane Zilversparren blijken goed bestand tegen langdurige droogteperiodes5. Daardoor zijn ze wellicht goede alternatieven voor de op grote schaal afstervende Picea– en Abies grandis bestanden en kwijnende Larixen in bossen en parken. Ook in botanische collecties leggen veel volwassen bomen van de meeste Picea-soorten en Noord-Amerikaanse Abies-soorten het loodje.

Binnen het onderzoek Klimaatslim Bosbeheer1 zijn vergelijkende proeven opgezet met droogte verdragende boomsoorten, waaronder verschillende Europese Abies-soorten en herkomsten.

Kegels van Abies equi-trojani
Foto: Leo Goudzwaard

Abies
De systematiek en taxonomie binnen het genus Abies is complex, want er bestaat een aantal intra-specifieke soorten waarover nog weinig bekend is. Momenteel onderscheidt men 48 species wereldwijd, waarvan zes in Europa2,3. Sommigen onderscheiden 67 species6.
Zo kennen Aziatische en Mexicaanse soorten taxonomische onduidelijkheden en zijn recentelijk nog nieuwe soorten beschreven. Ook sommige Mediterrane taxa stellen taxonomen voor raadsels. Zilversparsoorten kunnen kruisen als hun habitat overlapt, vaak is dan onduidelijk of dit hybriden, subspecies of variëteiten genoemd kunnen worden.
Bij onderzoek naar droogteresistentie bij Europese Abies soorten en lokale herkomsten, bleek Abies nordmanniana de hoogste weerstand te hebben tijdens een droog jaar. Abies alba en Abies cephalonica vertoonden het beste herstel na een droog jaar. Tussen verschillende Abies alba-herkomsten bleken groeiverschillen in jaarringbreedtes te bestaan4. Abies alba bleek in gemengde bossen minder last van droogte te hebben dan in pure bestanden21,/sup>.

Hiernavolgende beschrijvingen betreffen in schaduw groeiende vegetatieve eenjarige secundair-plagiotrope twijgen.

Abies nordmanniana
De Kaukasische zilverspar of Nordmann groeit in de Kaukasus en Noord-Turkije. In Nederland is deze regelmatig als solitair of als groep geplant in bossen, parken, arboreta en tuinen, maar als bosopstand alleen bekend in Ruinen5. De droogte-resistentie is hoog; tijdens en na de droge jaren van 2018 en 2022 en tussenliggende warme perioden, vertoonden volwassen bomen geen verminderde vitaliteit en jonge bomen ontwikkelden een normale tot grote topscheut5.

De meest voorkomende vorm van Kaukasische zilverspar (typesoort) heeft grote bruine eivormige, harsvrije knoppen, stompe en ingedeukte naaldtoppen aan behaarde twijgen, met schuin naar voren gebogen naalden. De naalden zijn vrij zacht tot stug en de naaldbezetting is variabel. De twijgen kunnen volledig bedekt zijn door dakpansgewijs liggende naalden (zoals bij de ideale kerstboom, waar jonge bomen vaak voor worden gebruikt). De naalden kunnen ook meer opzij gericht zijn, dan is de twijg goed zichtbaar tussen de naalden. De kegels hebben ver uitstekende en omgebogen dekschubben.

Abies nordmanniana Schovenhorst
Foto: Leo Goudzwaard

Abies nordmanniana subsp. equi-trojani – Turkse zilverspar (synoniem In het westen van het verbreidingsgebied groeien zowel de typesoort als de subspecies equi-trojani. Soms worden de taxa equi-trojani en bornmuelleriana voor aparte soorten gehouden6,7,8.
Subspecies equi-trojani heeft kale twijgen, harde afgeronde tot scherpe naalden en meestal beharste knoppen.
Volgens Vidakovic komt in de Kaukasus slechts één soort voor en is de populatievariatie clinaal9 (aan de uiteinden van het verspreidingsgebied zijn gemiddelde individuen duidelijk van elkaar te onderscheiden, de overgang daartussen verloopt geleidelijk). Subsp. equi-trojani is bij de Zwarte Zee veel geplant voor zijn lichte en harsvrije hout, snelle groei en hogere tolerantie voor droogte8.
Op sommige plaatsen groeien bomen die qua kenmerken voldoen aan subsp. equi-trojani, tussen of naast nordmanniana groepen of individuen, met name in Arboretum Oostereng, Treekerbos en Schovenhorst5. Natuurlijke verjonging hiervan is variabel en vertoont dezelfde variatie zoals die genoemd wordt in het verbreidingsgebied9. Subspecies equi-trojani is zeer variabel zowel in het verbreidingsgebied6 als in cultuur5 en is mogelijk van oorsprong een natuurlijke hybride tussen A. nordmanniana en A. cephalonica2,6.
Individuen met scherpe naalden zijn lastig te onderscheiden van Abies cephalonica. Maar Griekse Zilversparren hebben nog scherpere naalden en een dunnere naaldbezetting op de twijgen.

Abies alba
De Gewone zilverspar bezet een groot natuurlijk groeigebied in de Alpen en andere gebergten in midden Europa. Ze bezetten verschillende ecotopen, resulterend in onderscheidende ecotypen en soms natuurlijke hybriden, en daardoor ook in variabele kenmerken. De bruine knoppen zijn meestal harsvrij, maar soms ook licht beharst, de naaldtop meestal gespleten en vaak iets puntig tot ongespleten of zelfs scherp in de jeugdfase7. De kegels hebben zaadschubben die buiten de kegel uit steken.
Opvallend zijn de lichtgrijs gekleurde twijgen en schuin zijwaarts gerichte, plat liggende naalden in schijnbaar twee kamvormig geplaatste rijen. Op hoge plaatsen vaak als pure bestanden, in lager gelegen gebieden in menging met Beuk en soms Fijnspar.
Het is een belangrijke houtproducent in zijn natuurlijk verbreidingsareaal en in een gebied daaromheen. In Nederland is deze weinig geplant, plaatselijk in verzamelingen, soms groepsgewijs in bos en in een klein aantal bosbestanden op zandgronden. Gewone zilverspar staat volop in hernieuwde belangstelling op Europees niveau, als mogelijke vervanger voor Fijnspar en Sitkaspar als houtproducent vanwege de hoge droogteresistentie en harsvrij hout. Meerdere herkomsten uit Duitse en Nederlandse bosbestanden worden in proefterreinen getoetst op geschiktheid voor aanplant in Nederland.

Abies pinsapo
Spaanse zilversparren groeien slechts in kleine enclaves in drie Spaanse sierras. In Marokko groeien zeer plaatselijk goed ontwikkelde bestanden van de variëteiten marocana en tazaotana, hoewel sterk door brand aangetast en bedreigd11. Pinsapo bossen zijn eeuwenlang sterk bedreigd door kap en overbegrazing, maar zijn nu wettelijk beschermd, terwijl hun groeigebied wordt uitgebreid. De soort verdraagt droogte en hitte uitstekend, maar klimaatverandering en bosbranden bedreigen de restpopulaties. De groeiplaatsomstandigheden zijn zeer variabel, van beschaduwde regenrijke flanken tot nauwelijks ontwikkelde rotsbodems in volle zon11,12.
Van nature is de naaldkleur variabel, van groen tot grijs, en de opgaande selecties ‘Glauca’ en ‘Kelleriis’ met grijze naalden zijn populair in parken en tuinen. Naalden zijn erg variabel, jonge bomen hebben scherp gepunte naalden en oudere bomen harde afgeronde naalden. Zowel de onderzijde als de bovenzijde van de naalden zijn bezet met rijen huidmondjes, vaak tot aan de naaldbasis toe. De knoppen zijn afgerond en met veel hars bedekt, de kegels hebben ingesloten zaadschubben.
Arboretum Tervuren bezit een fraaie groep waaronder natuurlijke verjonging opgroeit.

Abies pinsapo
Foto: Leo Goudzwaard

Abies nebrodensis
De Siciliaanse zilverspar is een kritisch bedreigde soort, waarvan nog maar 30 bomen in het verbreidingsgebied voorkomen7. Via internationale projecten is de soort beschermd in Madonie National Park (Sicilië), maar nog steeds bedreigen brand en geïntroduceerde herbivoren de restpopulatie en verhindert begrazing natuurlijke verjonging en recente aanplant. De soort verdraagt van nature langdurige droogte goed, maar extreme temperaturen tasten de vitaliteit wel aan. Zaden hebben een zeer laag kiemingspercentage, vanwege een groot aantal loze zaden. Enkele duizenden exemplaren zijn ex-situ in botanische tuinen geplant, om het voortbestaan van de soort te waarborgen13,14.
Kenmerkend zijn de naalden met afgeronde en ingedeukte naaldpunt en slechts weinig huidmondjes bovenop, behaarde twijgen en licht beharste knoppen. De kegels vertonen uitstekende dekschubben.

Abies x borisii-regis
De Bulgaarse zilverspar is van hybride oorsprong15,20, lang geleden ontstaan door introgressie tussen Abies alba en Abies cephalonica, waarschijnlijk al tijdens soortmigraties in het Pleistoceen. In zijn areaal op de Balkan groeien natuurlijk verjongende (hybride) populaties, waardoor hij ook als echte species kan worden aangemerkt20. Hij groeit van nature behalve in Bulgarije, ook in Albanië, Noord-Macedonië en het noorden van Griekenland. In cultuur zeldzaam in collecties voorkomend. De grootste bomen met omtrek van 4 tot 5,5 meter zijn geregistreerd in Schotland, Bulgarije en zuid Engeland18.
De naalden lijken op die van Abies alba, maar verschillen in de aanwezigheid van huidmondjes op de punt van de bovenkant van de naalden, en hardere scherpgepunte naalden. De knoppen zijn beharst en de dekschubben steken buiten de kegel uit. Ook deze soort is tolerant voor langdurige droogteperiodes8.

Abies x borisii-regis
Foto: Leo Goudzwaard

Abies cilicica
De Syrische zilverspar groeit in Zuidoost-Turkije, Libanon en Syrië en kent een geïsoleerde populatie in de Taurus bergen van Zuid-Turkije: subspecies isaurica.
Kenmerkend zijn de lange, smalle naalden met ingedeukte stompe punt, matig beharste tot harsvrije knoppen, twijgen met verspreide beharing, maar vroeg kaal wordend16, wel lijkend op A. nordmanniana, maar vooral verschillend door de dekschubben die onder de kegelschubben zijn verborgen. De kegels zijn de langste binnen het genus: tot wel 30 cm lang6.
In Arboretum Tervuren groeit een indrukwekkend bestand5,11 en in het Verenigd Koninkrijk zijn proefbestanden en collecties beschreven17.
Hoewel hij nauwelijks bekendheid geniet, is het zeker een interessante soort om in een proefbestand de geschiktheid voor Nederlands bos te toetsen. Solitaire volwassen bomen zijn te vinden in o.a. Pinetum Blijdenstein, Gimborn Arboretum en Pinetum Schovenhorst18.
Subspecies isaurica verschilt maar weinig van de typesoort, heeft bovendien variabele morfologische kenmerken en de onderverdeling is voornamelijk gebaseerd op de geïsoleerde groeiplaats in het Taurusgebergte.

Vrouwelijke bloeiwijze van Abies cilicica
Foto: Leo Goudzwaard

Abies cephalonica – Griekse zilverspar
Pieter den Ouden omschreef in 1949 de Griekse Zilverspar als “in ons klimaat tegen alle weersomstandigheden bestand”. Een weinig bekende soort in Nederland. Er zijn in Nederland slechts enkele solitaire bomen van bekend (vaak zonder naametiket) o.a. in Schovenhorst, Smithuyserbos, Dennenhorst, Birkhoven, Landgoed De Gelder15 en Blijdenstijn18.
De naalden zijn sterk zijwaarts gericht, bezitten een scherpe punt, met aan de bovenkant een klein aantal huidmondjes dichtbij de punt. De knoppen zijn beharst en de kegel toont uitstekende dekschubben.
Tervuren bezit een fraai bestand11, met natuurlijke verjonging in de ondergroei. Het is een veelbelovende soort voor toepassing in parken en bossen vanwege gezondheid, snelle groei en goede droogteresistentie.

Kegel van Abies cephalonica
Foto: Leo Goudzwaard

Abies sibirica, de Siberische zilverspar is een grotendeels Aziatische soort met een kleine verbreiding in Europa.
Abies numidica, de Algerijnse zilverspar is een van de zeldzaamste Zilversparren. Ook in cultuur maar weinig bekend, met een fraai bestand in Arboretum Tervuren5,11.
Beide soorten worden hier niet nader beschreven.

Leo Goudzwaard is wetenschappelijk medewerker bij WUR en collectiebeheerder bij Arboretum Oostereng.

Referenties
1. VBNE. www.vbne.nl/thema/klimaatakkoord/project/gereedschapskist-klimaatslim-bos-en-natuurbeheer
2. Earle, C.J. Gymnosperm Database. www.conifers.org
3. Farjon, A. (2017). A Handbook of the World’s Conifers. Brill.
4. George, J. et al. (2015). Inter- and intra-specific variation in drought sensitivity in Abies spec. and its relation to wood density and growth traits. Agricultural and Forest Meteorology 214-215, pp. 430-443.
5. Waarnemingen L. Goudzwaard 2018-2022.
6. Debreczy, Z. & I. Racz (2011). Conifers around the world. DendroPress.
7. Dörken, M. & H. Nimsch (2018). A monograph of leaf characters in genus Abies. Verlag Kessel.
8. European Forest Institute, www.euforgen.org
9. Vidakov (1991) en Nitzelius (1969) in www.conifers.org.
10. Herkomstenproeven in Arboretum Oostereng, Wageningen en Staatsbosbeheerterreinen, 2022.
11. Huvenne, P. et al. (2021). Geografisch Arboretum Tervuren.
12. Esteban et al (2010). Abies pinsapo forests in Spain and Morocco: Threats and conservation. Oryx 44(02).
13. IUCN (2017). The top50 Meditterranean Island Plants: https://top50.iucn-mpsg.org/species/1
14. Scialabba, A. (2019). Seed germination in Abies nebrodensis. Flora Mediterranea 29.
15. Liu Tang-Shui (1971). A Monograph of the Genus Abies. Dept. of Foresty, National Taiwan University
16. Den Ouden, P. (1949). Coniferen. De Sikkel, Antwerpen.
17. Christian, T. (2021). Abies cilicica. https://treesandshrubsonline.org/articles/abies/abies-cilicica/
18. Bekaert, T. www.monumentaltrees.com
19. Bella, E. et al (2014). Genetic insights into the hybrid origin of Abies × borisii-regis. Plant Systematics and Evolution 301, 2, pp. 749-759.
20. Mitsopoulos, D.J., en C.P. Panetsos. 1987. Origin of variation in fir forests of Greece. Silvae Genetica 36, pp 1-15.
21. Lebourgois, F. et al (2013). Mixed stands reduce Abies alba tree-ring sensitivity to summer drought. Forest Ecology and Management 2013, 303, pp. 61-71.