Categorie archieven: Arbor Vitae

Jaap Smit: ‘Bomen lossen alle problemen op!’

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Jaap Smit, 50 jaar, geboren in Groningen en opgegroeid in Eelde. Getrouwd met Anneke, vader van Aaltje (21) en Hanna (19) en wonend in Pijnacker. Mijn ouders zaten allebei in het onderwijs, mijn vader was directeur van de tuinbouwschool in Eelde. Ik werk bij Cobra adviseurs als senior adviseur Groene Stad en dendroloog. Ik werk aan projecten waarbij bomen, sortiment en klimaat belangrijk zijn. Ik maak op het moment drie arboreta.

Jaap Smit met Broussonetia
Foto: Laura Knoops

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Op de lagere school wilde ik boswachter worden. Na de mavo ging ik op mijn 16e uit huis naar de tuinbouwschool in Frederiksoord, specialisatie boomteelt, wat bloementeelt en fruitteelt. Eerst in een kosthuis en later in een studentenhuisje in Vledder. Het was een leuke tijd en bepalend voor mijn toekomst. Maar hoe verder na vier jaar Frederiksoord? Na gesprekken met mijn oma schreef ik me in voor de Agrarische Lerarenopleiding in Den Bosch, voor inrichting en beheer groene ruimte. Niet om leraar te worden, maar met het idee om als voorlichter Stedelijk Groen aan de slag te gaan. Toen ik van school kwam was de voorlichting weg. Ik heb toen nog een heel nuttig topjaar economie en marketing gedaan aan de Agrarische Hogeschool in Delft.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
De interesse voor het groen komt van mijn opa Talens van moeders kant, maar ook van mijn vader die een verwoed imker is.
In Frederiksoord was Theo Janson een belangrijke docent, ik heb heel veel geleerd van zijn aanschouwelijke onderwijs. In zijn lokaal hing van alles aan de muur: takjes, plantjes enz. en in de schooltuin zie ik nog de plaatsen voor me waar onder andere Ostrya, Catalpa, Metasequoia en Phellodendron stonden. Die tuin is in mijn hoofd nog steeds mijn referentiekader. Theo was mijn grote inspirator, maar ook van Pierre Theunissen, Gidie van Vught en Harrie van de Hatert heb ik veel geleerd. Kennis uitwisselen blijft belangrijk. Ik sluit dan ook graag aan bij Dendrologica in Boskoop, een enthousiaste club boomkwekers en sortimentskenners en verheug me op de jaarlijkse reis met kwekers naar Engelse tuinen en arboreta.

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Vooral voor loofbomen als Tilia, Styrax, Alnus, Nothofagus, Syringa. Syringa pekinensis bloeit laat in juni en is daardoor een goede insectenboom. De laatste jaren heeft Populus ook mijn belangstelling, maar eigenlijk vind ik heel veel planten interessant. In Londen zag ik Ligustrum lucidum als boom. Dan vraag ik me meteen af: kan dat in Nederland ook? Gelukkig kan ik dat testen op mijn stukje grond.

Populus ×berolinensis
Foto: Jaap Smit

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
In mijn studietijd heb ik op diverse plaatsen stage gelopen. Bij fa. Maarse in Aalsmeer kweekte men kamerplanten tot 10m hoog voor interieurgroen. Via dat bedrijf kon ik drie maanden op Guernsey werken op een rozenkwekerij. Daarna leerde ik in vier maanden veel bij Piet Kuyf in Boskoop. Ik leerde kluiten maken en kreeg plantjes mee om op te kweken. Aan mijn stage bij Ad en Nel van Aart in Oudenbosch heb ik snel enten overgehouden. Bij Ad zag ik enthousiasme en gedrevenheid voor rare soorten.
In 1986 kreeg ik mijn eigen stukje grond, het paardenlandje van de kruidenierszaak van mijn oma en opa in Peize en sindsdien mijn proeftuin van 750 m2. Ik stek zelf, koop hier en daar wat en ruil ook veel. Ik ben erg blij met mijn plekje. Ik leer planten echt kennen en als ze te groot worden neem ik weer afscheid.
Door Theo wist ik van het bestaan van de NDV. Ik was net lid toen Cees van der Linden aangaf geen coördinator meer te willen zijn van de ‘broodzakkenclub’. Ik heb die taak overgenomen, nam deel aan alle excursies en leerde veel.
Na diverse banen als marketing- of productmanager, redactielid of hoofdredacteur van tuinbladen en een eigen adviesbureau Plantkundig ben ik in 2012 gaan werken bij Cobra adviseurs, een adviesbureau met toen circa tien en nu meer dan veertig medewerkers. Bevlogen mensen, allemaal met groene hersens waaronder bosbouwers, bodemonderzoekers en een plantenbioloog, maar ook mensen met veel kennis van geo- en satellietdata.
Momenteel ben ik betrokken bij de aanleg van het groen voor Floriade 2022 in Almere. We bouwen op de Floriade aan een arboretum op alfabet. Raar als je dat voor het eerst hoort, maar in de praktijk ontstaat er een fantastische levende bibliotheek. Als de Floriade open gaat kunnen we laten zien wat iedere boom oplevert aan fijnstofafvanging, biodiversiteit, waterresistentie, hittestress et cetera. Allemaal in het licht van de Groene Stad van de toekomst. Na de Floriade verandert het park in een woonwijk. Ik ben er trots op dat ik daar bij betrokken ben. Het is erg leuk om diverse disciplines bij elkaar te brengen: civiel en groen, maar ook de gescheiden werelden van boomkwekers en boomverzorgers.
Een ander arboretum waaraan ik bijdraag is het climate-arboretum aan de TU-Delft, waar net als op de Floriade onderzoek wordt gedaan. In Delft onderzoeken we bijvoorbeeld wat bomen opleveren aan fijnstofafvanging, biodiversiteit, waterresistentie en hittestress in een warmere omgeving (urban heating).

Aesculus flava, zoals ze nu op de Floriade staan
Foto: Jaap Smit

Wat vind je opmerkelijk om mee te maken?
Mijn banen waren afwisselend in groen en communicatie. Ik merk dat die twee sporen steeds dichter bij elkaar komen en probeer dat nu te mixen. Ik wil graag in mijn werk en door lezingen het bomensortiment promoten en meer bekendheid geven aan wat mogelijk is met bepaalde soorten. Niet iedere kastanje is ziek en niet iedere es sterft af. Kinderen hebben recht op kastanjes, er zijn voldoende Aesculus die heel gezond zijn. Zo lijkt bijvoorbeeld A. hippocastanum ‘Fastigiata’ geen bloedingsziekte te krijgen en blijven Amerikaanse Aesculus goeddeels vrij van aantastingen.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Graag vertel ik over bomen. Vanaf 2003 verzorg ik de A en B cursussen van de NDV. We moeten bij de NDV zorgen voor verjonging, we zijn nog lang niet uitgeleerd. Door vragen van cursisten zie je een boom vaak anders. Waarom heet een waterlot nou waterlot? Ik kan wat bedenken maar heb nog geen sluitend antwoord.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Ik voel me als een vis in het water. Deze baan, adviseur Groene Stad, is er een die bij mij past. Architecten vinden het plezierig om te sparren over betere en andere bomen en ik vind gehoor voor mijn opvattingen over meer gevarieerde beplanting. Werk is hobby en andersom. Helaas vinden de dames thuis dat niet altijd leuk, maar ik bespeur wel ontluikende interesse bij mijn oudste dochter.

Is er nog bijzonderheid die je wilt vertellen?
Met veertig collega’s doen we bij Cobra aan onderzoek en geven we informatie die zorgt voor een duurzame verbetering van de stedelijke natuur. Met integraal denken kom je tot resultaat. We werken samen aan i-Tree om onder andere de opbrengsten van het bestaande en toekomstige bomenbestand te analyseren. Met satelliet- en luchtfoto’s berekenen collega’s hoogte en breedte van boomkronen waarna we gericht bomen kunnen bijplanten. Van mijn kant komt de sortimentskennis. Wat dat betreft vat de titel van een van mijn lezingen het goed samen: ‘Bomen lossen alle problemen op’.

Syringa reticulata ‘Ivory-Silk’
Foto: Jaap Smit

Poliothyrsis sinensis

De warme en droge zomer van 2018 heeft niet alleen duidelijk gemaakt welke van onze bekende bomen en struiken in tuinen en parken hieronder te lijden hebben gehad. Ook is duidelijk geworden welke bomen en struiken minder gevoelig zijn gebleken voor droogte. Een daarvan is Poliothyrsis sinensis. In veel literatuur wordt deze kleine boom (6-8 m hoog, soms grote struik) omschreven als weinig bekend, zeldzaam, weinig in cultuur met daarbij vaak de opmerking dat dit jammer is want het is zo’n aardige boom.
Ik moet beamen dat toen ik in 2010 deze boom aanplantte op wat wij ‘Strook Excelsior’ noemen, ik geen idee had wat het voor een boom zou worden. In arboreta en botanische tuinen was hij mij niet opgevallen óf omdat hij er gewoon niet stond óf omdat ik er niet op het goede moment van het jaar was. Vermoedelijk was het niet-aanwezig zijn in de collectie de reden, want de boom heeft in lente, nazomer én herfst opvallende sierwaarde. Hij zou toch érgens een keer moeten zijn opgevallen.

Poliothyrsis sinensis in bloei
Foto: Gert Fortgens

De afgelopen jaren heb ik de ontwikkeling van de boom gevolgd en vorig jaar viel op dat de bomen er omheen wel tekenen van droogtestress hadden (of zijn doodgegaan) maar de Poliothyrsis niet. Dit klopt met wat beschreven staat in verschillende bronnen. Sterker nog, de warme zomer heeft de boom zelfs goed gedaan. Niet eerder was de bloei zo rijk. Eigenlijk moet ik zeggen de bloemzetting, want niet alleen in de feitelijke bloeiperiode in de nazomer is de boom aantrekkelijk. Al met het ontwikkelen van de bloeiwijzen in de weken ervoor ontwikkelt zich de sierwaarde. Dat zijn de overhangende bloempluimen aan het einde van de eenjarige takken. Ze zijn wel 20-30 cm lang en dicht donzig behaard. De kleur is grijzig en dat heeft degene die de plant heeft beschreven in 1889 (botanicus Daniel Oliver, werkzaam in Kew) goed gezien aan het herbariumexemplaar op zijn bureau, want hij heeft de naam Poliothyrsis bedacht. Polio betekent grijs, en thyrsis pluim. Sinensis als soortaanduiding was niet moeilijk te verzinnen want hij beschreef toen allerlei planten die kort tevoren waren opgestuurd uit China door de plantenjager Augustine Henry. Het duurde nog tot 1909 voordat er zaden van deze boom in het Westen werden geïntroduceerd door een andere beroemde plantenjager, E.H. Wilson. Hij stuurde de zaden op naar het Arnold Arboretum en van daaruit werden zaden naar Europa verstuurd. Van de jonge plantjes die opkwamen uit de zaden in het Arnold Arboretum is bekend dat ze daar tot 1933 hebben gestaan en toen zijn verwijderd. Reden onbekend. Van de naar Europa gestuurde zaden is weinig te achterhalen. Pas in 1980 zijn er weer zaden verzameld in China en daarvan stammen nu zo’n beetje alle Poliothyrsis in cultuur af. Voorheen was Poliothyrsis bij de familie van de Flacourtiaceae ondergebracht. Maar met het opheffen van deze familie behoort hij thans tot de Salicaceae, de wilgenfamilie. Naast populier en wilg behoren hier nu onder andere ook de geslachten Carrierea en Idesia toe. Poliothyrsis verschilt van deze geslachten door de mannelijke én vrouwelijke bloemen in dezelfde bloeiwijze (bij Carrierea apart) en door de droge vruchten (bij Idesia vlezig). De bloemknoppen van Poliothyrsis zijn in knop ronde bolletjes en crèmekleurig. Bij opengaan kleuren ze botergeel. Hoewel dat opengaan een beetje beperkt te noemen is; de bloemetjes behouden hun bolvorm. Aangenaam geuren doen ze wel en de overdadige bloei trekt veel bijen aan. De bloeitijd in de nazomer valt ongeveer samen met die van een andere Chinese grote struik: Heptacodium miconioides. Ook die wordt dan druk bezocht door bijen en andere insecten.

Het blad van Poliothyrsis loopt in het voorjaar rood-roodbruin uit, is wat donzig en wordt groen in de zomer, verliest het dons aan de bladbovenzijde maar behoudt een rode bladsteel. Het blad kan in de herfst gele, oranje en rode tinten krijgen.
In een Amerikaans artikel uit 1994 staat dat door de geringe bekendheid van de boom niemand met een common name op de proppen was gekomen. Maar enige jaren later volgt de meldingen van een naam: Chinese Pearlbloom oftewel Chinese parelbloesemboom. Leuk bedacht voor een boom met ronde bolvormige knopjes en bloemetjes.

Van dichtbij zijn de rode bladsteel en de parelachtige bloesem van Poliothyrsis sinensis goed zichtbaar
Foto: Gert Fortgens

Over Rhamnaceae gesproken

De Rhamnaceae familie telt tegen de zestig geslachten met daarbinnen een kleine honderd soorten, is wijd verspreid over de aardbol maar vooral in de warmere klimaatzones te vinden (Heywood, 1978). In ons land in het wild vertegenwoordigd met twee soorten, te weten Frangula alnus (voorheen Rhamnus frangula, oftewel sporkehout) en Rhamnus cathartica (wegedoorn). Rhamnus is Grieks voor doorn, en verwijst naar het feit dat ettelijke geslachten doornig zijn. ‘Frangula’ is Latijn voor breekbaar en verwijst naar de breekbaarheid van het hout. Sporkeboom komt van sprokkelmaandboom en verwijst naar het feit dat het afgevallen hout ervan in februari gesprokkeld werd om als brandstof én als ingrediënt voor buskruit te dienen. ‘Cathartica’ is Grieks voor zuiver en verwijst naar het medicinale gebruik van struikcomponenten als laxeermiddel. Waar ‘vuilboom’ op duidt, is me niet duidelijk geworden, maar wellicht vanwege de kleur zwart van de rijpe vruchten of van het pulverderivaat van de struik voor de inmiddels uitgestorven buskruitfabricage.
In dit artikel belicht ik enkele geslachten die ook in ons land kunnen gedijen. Sommige ervan hebben geen grote sierwaarde qua bloei, andere juist wel. Eerst een paar basale morfologische kenmerken die kenmerkend zijn voor zowat alle Rhamnaceae. Het blad is enkelvoudig, ellipsvormig en vaak met een gezaagde bladrand. De vruchten zijn in sommige gevallen droog en worden door de wind verspreid, zoals van Paliurus spina-christi (hier niet echt winterhard). Andere zijn vlezige, besachtige steenvruchten, verspreid door dieren die ze eten en later uitpoepen. Meestal gaat het om heesters, in een enkel geval, zoals Berchemia, om klimmers.

Rhamnus pumilus in de Zuid-Tiroler Alpen
Foto: Piet G. Vos

Onbekend (en onbemind?)
Frangula alnus (op els gelijkende Frangula) en Rhamnus catharctica zullen bij de meeste lezers welbekend zijn en sla ik hier over. Wel sta ik stil bij vier geslachten die opmerkzaamheid verdienen: Berchemia, Ceanothus, Hovenia en Paliurus. De eerste van deze vier valt niet op vanwege bloei, de andere wel. Maar nu eerst Berchemia racemosa, een klimmer die het in mijn arboretum goed doet en dus redelijk winterhard is. Het is een krachtige klimmer, onbekend en daarom vaak onbemind. Hij heeft onopvallende kleine bloemetjes, maar is desondanks een bijzondere schoonheid als klimmer in de Quercus imbricaria.
Wie houdt niet van Ceanothus, en met name van de mooiste, Ceanothus impressus. Vrijwel geen kasteel in Groot-Brittannië waar die níet tegen een zuidmuur te pronken staat! In ons land is hij helaas onvoldoende winterhard. Zeker zijn er inmiddels verscheidene, meer winterharde, cultivars maar hun schoonheid legt het voor mij af tegen die van de echte soort.
Dan de al even onbekende Hovenia dulcis. Een kleine boom die ook hier, zoals in mijn arboretum, te vinden is maar eigenlijk meer continue warmte nodig heeft voor bloei en vruchtzetting. De boom bloeit rijk en heel mooi geelachtig. In de Dreyen, Wageningen, staat een fraai oud exemplaar. Het bijzondere ervan is dat de bladstelen in (niet alleen) Japan een delicate culinaire traktatie vormen, eentje waar ik overigens nog geen ervaring mee heb opgedaan.
Ten slotte een van de vele gedoornde struiken die benaamd werden naar de doornenkroon van de ‘Heiland’: Paliurus spina-christi. Het is een niet echt winterharde heester uit de mediterrane regio. Een schitterende struik vanwege de discusvormige, droge vruchten. Een heel enkele keer is deze hier of daar in ons land te vinden; ik meen onder andere in de Botanische Tuinen Utrecht. Telkens als ik voor vakantie naar het verdere zuiden trok, was het een feest om ineens in een berm die exoot te ontwaren!
Afsluitend: de Rhamnaceae verdienen veel meer aandacht dan in het NDV-AV verleden tot nu gekregen.

Paliurus spina-christi
Foto: Ineke Vink