Categorie archieven: Arbor Vitae

Tonny van der Plank, een veelzijdige plantenvrouw

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestond?
Ik ben Tonny van der Plank, geboren in Gorinchem in 1941 in een gezin met vier meisjes en een jongen. Mijn ouders hadden een woninginrichtingzaak in het centrum. Er was geen tuin, alleen een klein binnenplaatsje waar mijn moeder jaarlijks bakken met Pelargonium ophing. Mijn ouders waren wel erg met ‘buiten’ bezig. In mijn werkzame leven heb ik voorlichting gegeven.

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Na mijn diploma van de middelbare meisjesschool wilde ik naar Huis te Lande in Rijswijk, toen de middelbare tuinbouwschool voor meisjes. Twee jaar wachttijd! Mijn ouders vonden dat ik een beroepsopleiding moest kiezen om in mijn levensonderhoud te kunnen voorzien, dus ging ik naar de kweekschool. Na twee jaar haalde ik mijn onderwijsakte en ging ik alsnog naar Huis te Lande. Een allround opleiding: plantkunde, groente en fruit, tuinarchitectuur, tuinkunstgeschiedenis, bloemschikken, kamerplanten, bijenteelt en veel praktijk. Na mijn opleiding heb ik drie maanden in Engeland gewerkt bij Alan Bloom, Bressinham Gardens, Norfolk.

Tonny van der Plank bij haar moerbei
Tonny van der Plank bij haar moerbei
Foto: Ineke van Teylingen

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
In ons zomerhuisje in Helvoirt was de natuur rondom aanwezig. Daar determineerde ik, als jong meisje al, wat ik aan planten tegenkwam met het boekje Wat bloeit daar? van Kosch en Müller. Bij excursies heb ik veel geleerd door de kennis van al die ‘super’ dendrologen: S.G.A. Doorenbos, Frans Fontaine, Pierre Theunissen, Theo Janson, Hans Jansen, Klaas Verboom.

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Na mijn opleiding in Rijswijk belde de directrice me met de vraag of ik interesse had in een baan bij de ‘Huishoudelijke Voorlichting ten Plattelande’ (HVP). Mijn werkterrein werd Zuid-Holland met het doel cursussen geven op het gebied van groen in en om het huis, vooral aan huisvrouwenverenigingen en volksuniversiteiten. Mijn jaren op de kweekschool kwamen nu goed van pas. In iedere provincie zat een voorlichter. Met de landelijke collega’s was er goed contact en werden boekjes ontwikkeld over de milieuvriendelijke siertuin, moestuin en snoeien. De HVP werd op een bepaald moment opgeheven. Ik ben als zelfstandig voorlichter (zzp’er) doorgegaan met het organiseren van cursussen op groengebied en excursies naar onder andere botanische tuinen.
Dendrologie was maar een klein onderdeel op Huis te Lande. Mijn vriendin Tity Clevering, die bij dendroloog Frans Fontaine in Wageningen werkte, wees me op het bestaan van de NDV waar ik sinds 1968 lid van ben. Ik ging zo veel mogelijk met excursies en reizen mee om dendrologische kennis op te doen. De eerste grote reis waar ik aan deelnam was naar Finland, georganiseerd door Piet van der Bom. Bij de organisatie van een lustrumfeest in Schovenhorst werd ik gevraagd in het bestuur te komen vanwege mijn ‘organisatietalent’. In 2009 heb ik met Wout Kromhout en Piet de Jong ‘The Baltic Tour’ georganiseerd, een dendrologische reis door Estland en Letland.* Ik heb jarenlang de ledenadministratie beheerd, zo heb ik veel mensen leren kennen.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
De kennis bij de NDV was oorspronkelijk alleen op nomenclatuur gericht, waar ik veel van geleerd heb. Maar ik zie graag een houtig gewas als onderdeel van het geheel. Niet alleen schadelijke insecten en ziekten bestrijden, maar hoe komt het dat ze er zijn en hoe is dit te voorkomen. Tegen beter weten in heb ik hier in Reeuwijk op het veen een notenboom en een pruimenboom gezet. Ze staan er nog steeds. Biodiversiteit wordt gelukkig steeds belangrijker. Tegenwoordig wordt daar ook door de NDV meer aandacht aan besteed. In Boskoop kon ik me aansluiten bij Dendrologica, opgericht door Dick van Gelderen. Van oorsprong een groep kwekers met grote kennis van bijzondere houtige gewassen zoals Acer, Euonymus, Viburnum, Camellia, Lonicera, Rhododendron. Bij deze bijeenkomsten heb ik veel kunnen opsteken. De afgelopen jaren heb ik met Marlien van der Linden deze avonden mogen organiseren.

Voor welke planten heb je een speciale passie en hoe is dat gekomen?
Ik heb een voorliefde voor vruchtdragende bomen en struiken want daar kan ik iets mee. Vooral eetbare zoals walnoten, appels, peren, pruimen, mispel, klein fruit. Het is mijn hobby om de vruchten te verwerken in gelei, jam, likeur et cetera. Pinus is mijn favoriete conifeer, mijn vroegere ‘treurboom’. In Helvoirt stond er een bij het vakantiehuisje en op sombere dagen in mijn puberteit klom ik er in om uit te kunnen kijken over de heidevelden.

'Pinus is mijn favoriete conifeer'
Pinus is mijn favoriete conifeer’
Foto: Ineke Vink

Wat is het leukste wat je hebt meegemaakt?
Totaal onverwacht kreeg ik in 2017 tijdens de Algemene Ledenvergadering uit handen van Jaap Smit de bronzen S.G.A. Doorenbospenning. Ik ben altijd actief geweest binnen de vereniging maar door de woorden van Jaap dat ik ‘met recht de moeder van onze organisatie’ ben, was ik helemaal ontdaan. Ik vind het nog steeds geweldig dat ik ‘m gekregen heb.

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het afscheid nemen van grote dendrologen zoals Theo Janson, Gerrit Meijering, Dick van Gelderen, Jo Bömer en anderen viel me zwaar.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Bij de beurzen in Kerkrade en Bingerden was ik graag in de NDV-stand om mensen met houtige gewassen bekend te maken. Voor mij is het niet meer zo belangrijk om iedere boom of struik bij naam te kennen, maar de plant werkelijk te zien in zijn omgeving met andere planten. Niet alleen naar boven kijken en met je voeten de bijzondere planten vertrappen waar je bovenop staat. En met al je zintuigen beleven: geuren, basten, vormen, kleuren.

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Als ik in de botanische tuin van Kerkrade voor de NDV een stand ging bemannen, ging mijn man vaak mee en bleven we een paar dagen in Limburg. De auto vol met planten en rijden maar. Het gebeurde een keer dat hij bij het uitstappen opmerkte: ‘Ik heb mijn sloffen nog aan.’ Op zijn sloffen ging hij naar de plaatselijke schoenwinkel voor nieuwe schoenen. Die pasten zo goed dat we een dag na de beurs een lange wandeling langs de Maastrichtse bomen hebben gemaakt.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Ja, ik ben een echte frik en wil zo lang mogelijk de kennis en liefde voor groen overbrengen. Ik geef nog twee cursussen. Elke keer haal ik iets uit mijn tuin en leer de cursisten er naar te kijken. Regelmatig een takkenwedstrijd hoort er ook bij. Jarenlang heb ik ‘takkenstukken’ gemaakt voor de ALV en voor het podium bij concerten in Reeuwijk. Ik vind dat je zo veel mogelijk materiaal moet gebruiken uit je eigen tuin. Ik stoot nu wel verschillende activiteiten af.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Zaaien en stekken doe ik graag. Zaadjes uitpeuteren en als het een plantje is, uitplanten in mijn ‘curiosatuin’. Daar staat van alles door elkaar: Ginkgo, Koelreuteria, Hydrangea, Melia azedarach, Salix ‘Mount Aso’, Albizia, Viburnum plicatum f. tomentosum, Clematis alpina, Fuchsia arborea, Hedera colchica (uit Turkije). Door het teveel aan planten weg te geven staan ze nu ook in andere tuinen.

* Beschrijvingen over deze reis zijn te vinden in AV-3 en AV-4 2009.

Tonny bij een van haar ‘takkenstukken’ voor het podium van een concert in Reeuwijk
Tonny bij een van haar ‘takkenstukken’ voor het podium van een concert in Reeuwijk
Foto: Rob Kraaipoel

Ligustrum lucidum, populair en berucht in warmer oorden

Op de omslag van de eerste Arbor Vitae van 2019 staat Ligustrum lucidum, een liguster. Deze plant scoort een 8 op de schaal voor winterhardheid. Daar hoort een minimumtemperatuur bij van -9°C. Voor ons land betreft zone 8 alleen het westen. In Dendrologie van de lage landen wordt ze terecht bestempeld als vorstgevoelig. Toch wordt de heester op internet aangeprezen als matig, goed en zelfs zeer winterhard.

Ligustrum lucidum, Chinese liguster, komt in het thuisland China in de meeste provincies van nature voor. Ook in het zuiden van Japan en Korea is ze inheems. Het is een wintergroene boom of struik die volgens Flora of China zelfs tot 25 m hoog kan worden. Buiten China is ze wijd verbreid met name in warm-gematigde en subtropische gebieden. Een belangrijke toepassing is daar het gebruik als heggenplant en als straatboom. De keerzijde van dit algemene gebruik buiten China is dat de soort in diverse landen te boek staat als invasief. In dit verband woorden genoemd het zuidoosten en zuidwesten van de VS, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika. De soort is onder andere in Nieuw-Zeeland zeer concurrerend met de inheemse soorten en kan overheersend worden.
Ligustrum is een groot geslacht met ongeveer 45 soorten waarvan er alleen al in China van nature 27 voorkomen. De enige soort die in ons land inheems is, is L. vulgare. Deze soort heeft een zeer groot areaal in Europa en verder nog in Noord-Afrika, Zuidwest-Azië en het noorden van Iran. Ook deze soort is buiten zijn areaal vaak invasief en veel vaker nog dan L. lucidum. Het areaal van Ligustrum omvat alle werelddelen behalve Amerika. Bekende Chinese soorten zijn L. compactum, L. quihoui en L. sinense. In cultuur echter spannen ook in China Japanse soorten L. japonicum en L. ovalifolium de kroon. De soort met het grootste areaal in Noordoost-Azië is L. obtusifolium. Al deze soorten zijn al of niet bladverliezende heesters die in grootte ver achter blijven bij L. lucidum.

Ligustrum lucidum in volle bloei
Foto: Ineke Vink

Kenmerken en gebruik
De wintergroene opgaande heester heeft leerachtige glimmende bladeren die 8-13 cm lang kunnen zijn. Het eironde blad is kaal en heeft 6-8 duidelijke nerven. De bloempluimen zijn met 15-20 cm even breed als lang. De bloeitijd is in augustus-september. De vrij kleine bessen zijn blauwzwart berijpt.
De plant werd al in 1794 in Engeland ingevoerd en werd volgens Beans Trees & Shrubs daar groter dan verwacht. Bij de kathedraal van Winchester was ooit een struik van ruim 16 m hoog. Bean vond het de mooiste en beste wintergroene liguster.
In China zijn de zaden een traditioneel medicijn tegen tal van kwalen zoals oorsuizen, duizeligheid en lage rugpijn. Op de bladeren wordt een tweetal insecten gekweekt voor de productie van een witte was.
In de handel zijn enkele bontbladige selecties, waarvan ‘Excelsum Superbum’ de bekendste is.

Naschrift van Koos Slob: bij ons in het arboretum doet de Ligustrum lucidum het erg goed, ondanks dat ook hier elke winter temperaturen tussen de -10 en -15° C worden gemeten. Wel is opvallend hoe makkelijk de plant zich verspreid: overal vinden we zaailingen. Nu begrijp ik dat in sommige landen de plant als invasief wordt beschouwd.

Close-up van de bloeiwijze van Ligustrum lucidum
Foto: Ineke Vink

Over Liriodendron tulipifera ‘Crispum’ en ‘Roothaan’

Alweer enkele jaren geleden hebben wij griffels meegegeven van de moederboom van Liriodendron tulipifera ‘Roothaan’ aan Micha Wieland van kwekerij Arborealis. Vorig jaar maakte Micha mij er op attent dat er bij hem heel weinig (zeg maar geen) verschil was van de planten die uit de enting waren opgekweekt met zijn exemplaar van Liriodendron tulipifera ‘Crispum’. Wat was hier aan de hand? Bij nadere studie van beide cultivars in Trompenburg moest ik toegeven dat er ook bij ons heel weinig over was gebleven van de verschillen tussen de exemplaren. Wat is de achtergrond van de namen van beide cultivars?

Liriodendron tulipifera ‘Crispum’ (was ‘Roothaan’) met gedraaid blad en bloei in juni
Foto: Gert Fortgens

Liriodendron tulipifera ‘Crispum’ is beschreven door K. Koch in zijn publicatie Dendrologie 1 (1869). Dit wordt beschouwd als de eerste vermelding van deze tulpenboom met de kenmerkende afwijkende bladvorm: het blad is niet vlak maar heeft een opvallende draaiing, een lichte vorm van gekroesd. Over de herkomst is weinig bekend. Ruim voor 1869 zal hij dus al zijn gevonden en op kleine schaal zijn vermeerderd.
Van de boom met de naam ‘Roothaan’ is de geschiedenis goed bekend. Dick van Hoey Smith beschrijft in zijn boek Arboretum Trompenburg, Bomenrijk in Rotterdam (2001) dat hij de plant in 1974 ontving van de heer Roothaan die er bij kon vertellen dat hij deze tulpenboom had gevonden als zaailing op een landgoed in Frankrijk. Het exemplaar werd in 1979 geplant in Trompenburg, maar moest twintig jaar later worden verplant voor de bouw van het entreegebouw. Sinds die tijd staat de boom aan, wat wij op Trompenburg noemen, de voorvijver. Het is een boom geworden met een laag vertakte kroon. Jaarlijks bloeit hij zeer rijk en door de lage kroon zijn de bloemen goed op ooghoogte waarneembaar. Elders op Trompenburg staat een ‘Crispum’ in een groepje van drie verschillende cultivars van de tulpenboom bijeen: ‘Crispum’, ‘Integrifolium’ en ‘Mediopictum’. Deze drie zijn hier geplant in 1957 en zijn dus een stuk ouder dan de ‘Roothaan’. De herkomst van de ‘Crispum’ in dit groepje is (zoals Dick het beschrijft) het park Wilhelmshöhe in Kassel, Duitsland. Dick beschrijft hoe hij in 1954 met een ladder op het autodak vanuit Rotterdam in alle vroegte naar Kassel is gereden om griffels te kunnen knippen, mét toestemming. Het model van de ‘Crispum’ die hieruit is opgegroeid in Trompenburg is meer opgaand met een rechte stam dan het exemplaar van ‘Roothaan’.
Ik wijt het niet-herkennen destijds van de plant als een ‘Crispum’ aan het verschil in leeftijd van beide planten. Dick heeft het blad zeker vergeleken en een verschil gezien, wat aanleiding was om hem niet als een ‘Crispum’ in te boeken maar met een nieuwe naam. Die van de heer Roothaan. Nu ze op kwekerij Arborealis niet ver van elkaar, en met een vergelijkbare leeftijd als gezonde bomen opgroeien, valt het op dat er nauwelijks verschil is te zien. Daarmee kun je ervan uitgaan dat het dezelfde cultivar is. Vreemd blijft dat de plant als zijnde een zaailing uit een landgoed in Frankrijk is afgegeven. ‘Crispum’ is dus al een oude selectie (van voor 1869) en het kan zijn dat daarvan al een oude boom op een landgoed in Frankrijk stond. Daar komen ongetwijfeld vruchten aan en uit de zaailingen daarvan kan er natuurlijk best één (of meer) zijn opgekomen die in alles lijkt op de moederboom. En dan is het logisch om dezelfde cultivarnaam te hanteren. Ik veronderstel dat het destijds geen geënt exemplaar was, dat zou zichtbaar zijn. Het stekken van tulpenbomen is mogelijk maar schijnt niet mee te vallen, een aflegger dan? Kortom, helemaal duidelijk is het niet maar ik heb toch maar besloten aan ‘Roothaan’ in onze collectie het bordje ‘Crispum’ te hangen.
Met dank aan Micha!

Laag vertakte Liriodendron tulipifera ‘Crispum’ (was ‘Roothaan’) met bezoekers
Foto: Gert Fortgens