Categorie archieven: Arbor Vitae

Esther Jansma, op zoek naar boomgeheimen

Ik ben Esther Jansma, in 1958 geboren in Amsterdam. Mijn werkzame leven bestaat uit twee delen, de wetenschap en de literatuur. Ik ben sinds 1991 verbonden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de rce, en sinds 1993 directeur van de stichting ring, het Nederlandse Centrum voor Dendrochronologie. Van 2007 tot 2017 was ik bijzonder hoogleraar dendrochronologie en paleo-ecologie aan de Universiteit van Utrecht. Dendrochronologie is een ander woord voor boomtijdkunde, het is de wetenschap die zich bezighoudt met het dateren van oud hout met behulp van de jaarringen in dat hout. Zo kan nauwkeurig de ouderdom worden bepaald van oude bosresten, archeologische vindplaatsen en oude nog bestaande gebouwen en voorwerpen zoals meubels en muziekinstrumenten. Momenteel ligt het zwaartepunt van mijn onderzoek op de prehistorie, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Daarnaast ben ik dichter en schrijver en ontving ik meerdere literaire prijzen.

Esther Jansma
Foto: Ineke van Teylingen

Van archeologie naar dendrochronologie
Als student archeologie ging ik zes weken op stage in Zwitserland om houtskool uit Spitsbergen te bestuderen. Wat kun je vinden in de houtanatomie? Toen ze mij daar rondreden langs opgravingen waar dendrochronogisch onderzoek gebeurde, kreeg ik het gevoel: dat wil ik ook. Ik kon het regelen dat ik drie weken in Keulen op een dendrochronologisch laboratorium mocht werken. Later, in Amerika, heb ik veel veldwerk kunnen doen. Mijn verblijf daar had ook een statistische insteek: omdat er in die periode nog bijna geen referentiekaders waren om de vondsten te kunnen dateren, heb ik zelf relevante software ontwikkeld. Ik vind het als archeoloog heerlijk om exacte gegevens boven water te krijgen. In 1995 ben ik cum laude op mijn onderzoek gepromoveerd.

De liefde en de inspiratie heb ik van mijn vader, hij was beeldhouwer en werkte ook met hout. Op een dag kwam hij van het Waterlooplein thuis met een antiek kindermutsje. Hij wilde weten hoe oud het was. Die ouderdomsvraag heb ik met me meegenomen. Ik heb natuurlijk ook veel inspiratie opgedaan in Zwitserland en in Amerika in het Laboratorium voor Jaarringonderzoek van de Universiteit van Arizona.

Hout geeft het verleden prijs
Eiken zijn mijn lievelingsbomen, en dan met name die Eiken die zo dicht bij het water groeiden dat ze daar veel last van hadden. Ik vind ze moedig, je ziet de pathologie in het groeipatroon. Het raakt me dat ze in hun groeipatronen hun geheimen qua standplaats en ouderdom prijsgeven. Zo lees je hun geschiedenis. Je ziet in welke perioden ze het bijna niet overleefden. Binnen een centimeter kun je al zoveel zien. Ik ben vooral dol op kienhout dat bewaard is gebleven in vroegere veenlagen. Dit hout is heel belangrijk voor landschapsreconstructie, en dan vooral voor de reconstructie van overstromingen uit de tijd voordat we in Nederland zo’n duizend jaar geleden dijken begonnen aan te leggen. Met behulp van kienhout uit de buurt van Abcoude heb ik al in 1985 een Romeins fort bij Velsen kunnen dateren. Dat was een enorme doorbraak. Bij Stichting ring is tot in 2013 veel onderzoek gedaan voor rijks- of gemeentelijke overheden, musea, archeologische bedrijven, kunstenaars en particulieren. Inmiddels zijn er bedrijven die dit soort onderzoek doen. Bij de rce doe ik – behalve heel andere projecten – onderzoek en geef voorlichting. Wat we in het laboratorium precies doen? De eerste stap is het hout bijsnijden zodat je elke jaarring kunt zien. Soms maken we het patroon leesbaarder door krijtpoeder in de vaten te kloppen. Het opmeten van de ringbreedtes gebeurt of met een microscoop en een meettafel die met een computer is verbonden, of vanaf foto’s die worden ingeladen in de computer. De opgemeten jaarringpatronen vergelijken we in de computer met allerlei referentiekaders waarvan van elke jaarlijkse waarde bekend is welk kalenderjaar erbij hoort. Zo kunnen we ook het kalenderjaar van elke jaarring in het bestudeerde hout bepalen, en als het hout compleet is tot de boombast weten we dan ook in welk jaar en welk seizoen de boom doodging of werd omgehakt.

Alweer jaren geleden werd ik na de opgraving van een Romeins schip in Utrecht-De Meern op de rce projectleider van het verdere onderzoek. Voor de conservering moest het schip in de breedte doormidden worden gezaagd. De ringen van de enorme planken werden opgemeten langs de zaagsnede, zo konden we bepalen dat het rond 150 na Chr. werd gebouwd. Later kon ik dendrochronologisch bewijzen dat het schip in Vlaanderen langs de Schelde gebouwd was. Zo’n schip heeft geen kiel en is dus niet geschikt voor de zeevaart. Dus moet het via binnenwateren zijn weg naar Utrecht hebben gevonden. De kaarsrechte bodemplanken kwamen uit een enkele Eik die inclusief boomkruin 40 meter hoog moet zijn geweest. Waar vind je nu zulke bomen nog? Het gerestaureerde schip en alle prachtige vondsten uit de kajuit en kombuis zijn te zien in Castellum Hoge Woerd in Utrecht-De Meern.

Dit was een boom (kienhout) uit Weesp die daar ruim 2000 jaar geleden groeide. De centimeter maakt het mogelijk om te zien hoe langzaam de boom soms in de breedte groeide. Onderzoek is altijd gespitst op de breedte van de jaarringen.
Foto: Esther Jansma

Datering en geld
In de wereld van het roerend erfgoed (schilderijen, muziekinstrumenten) kan een datering zwaar meewegen bij het bepalen van de authenticiteit, en dat bepaalt dan weer de geldelijke waarde van het object. Het is me lang geleden wel eens overkomen dat ik ben benaderd met een dateringsvraag waar dat financiële aspect aan kleefde. Als je dan een resultaat hebt dat niet past bij de verwachting, kunnen er onplezierige reacties komen. Dat voelt niet fijn. Daarom doe ik dat soort onderzoek al heel lang niet meer.

Kennis geeft houvast
Tussen 2006 en 2012 heb ik een internationaal digitaal archief ontwikkeld met duizenden jaarringpatronen erin. Juist door al die gegevens te combineren, kun je nieuwe kennis opdoen over houthandel en economische relaties wáár kwam het hout in welke tijd vandaan – en ook over het vroegere landschap, bij ons in Nederland vooral vroegere overstromingen. Naast Eiken hebben we ook Essen en Iepen uit archeologische opgravingen en natuurlijke bodemafzettingen kunnen dateren. Beuken waren minder talrijk, die hebben we vooral teruggevonden als grafkisten uit de tijd zo’n duizend jaar geleden. Die Beuken groeiden trouwens niet hier maar bij de grens tussen België en noordoost Frankrijk. Wilgenhout werd niet als bouwhout gebruikt, maar voornamelijk voor het maken van vlechtwerk, dus hekken, visfuiken en dergelijke.

Mijn werk vind ik heel fijn en ik heb in al die jaren veel mooie plekken gezien, maar het is me niet komen aanwaaien. Lesgeven
vind ik heerlijk, je kunt mensen niet alleen vaardigheden leren maar ook helpen hun zelfvertrouwen te ontwikkelen. Het geeft mensen ook troost en houvast om op deze manier, met behulp van bomen, met de tijd bezig te zijn. De aarde bestaat al zo lang, wij hebben eigenlijk niets in te brengen, maar door iets te dateren heb je toch even het gevoel dat je het verstrijken van de tijd een beetje de baas bent.

Ik ben blij dat ik dit werk ben gaan doen, op deze manier kan ik met mijn hoofd én met mijn handen werken. Een van de meest interessante onderzoeken waar ik momenteel bij betrokken ben, vindt plaats onder leiding van Jos Bazelmans, hoofd van de afdeling Archeologie van de rce. Het richt zich op heel iele dennetjes die bij graafwerkzaamheden
op landgoed DenTreek/Henschoten zijn aangetroffen. Die bomen groeiden daar bijna 13.000 jaar geleden. Stel je eens voor. Dat was lang voor Stonehenge, lang voor de piramides, we hadden nog geen landbouw, geen vaste huizen. Zoiets ouds in je handen houden, hoe bijzonder is dat?!

Overzicht van de Romeinse rivierpraam ‘De Meern 1’, van achter naar voren. Tegen de scheidingswand tussen de kajuit en het kombuis is deels nog het onderstel van het bed te zien waar de schipper op sliep. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Overzicht van de Romeinse rivierpraam ‘De Meern 1’, van achter naar voren. Tegen de scheidingswand tussen de kajuit en het kombuis is deels nog het onderstel van het bed te zien waar de schipper op sliep. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Asimina triloba, een interessant fruitgewas in opmars

Op de omslag van Arbor Vitae 4 (2020) prijkt een plant met een fraaie vrucht. Hoewel ze goed winterhard is, zag je ze tot voor kort maar zelden in ons land in cultuur. Ze krijgt nu langzamerhand meer aandacht omdat door de klimaatverandering de smakelijke vruchten ook de kans krijgen rijp te worden. Veredelaars hebben daarbij gezorgd voor een rijkere dracht en betere vruchtkwaliteit.

Op de omslag van Arbor Vitae 4 (2020) prijkt een plant met een fraaie vrucht. Hoewel ze goed winterhard is, zag je ze tot voor kort maar zelden in ons land in cultuur. Ze krijgt nu langzamerhand meer aandacht omdat door de klimaatverandering de smakelijke vruchten ook de kans krijgen rijp te worden. Veredelaars hebben daarbij gezorgd voor een rijkere dracht en betere vruchtkwaliteit.

Prachtig gekleurd maar onaangenaam ruikend, de bloemen
van Asimina triloba
Foto: Ineke Vink

Het geslacht Asimina is het enige geslacht van de familie van de Annonaceae buiten de (sub)tropen. Het telt in Noord-Amerika acht soorten waarvan alleen Asimina triloba winterhard is. Deze laatste heeft een areaal dat zich uitstrekt van Florida tot in het Canadese Ontario. De overige soorten horen thuis in Florida en alleen A. parviflora overschrijdt daarbij nog de grenzen van deze staat. A. triloba is in Noord-Amerika het houtige gewas met de grootste vruchten. Ze kunnen zelfs ongeveer een pond wegen. Linnaeus beschreef de soort in 1753 als Annona triloba, wel wat vreemd omdat de bladeren ongelobd zijn. De Franse botanicus Michel Adanson, die het geslacht Asimina beschreef latiniseerde de Franse benaming ‘asiminier’. Deze benaming is afgeleid van het indiaanse woord assimin voor de vrucht, maar veel bekender is de Indiaanse naam Pawpaw. Het is ook mogelijk dat deze naam vanwege de gelijkenis van de vruchten is afgeleid van het Spaanse Papaya voor de vruchten van de Carica papaya. Deze worden ook wel Pawpaw genoemd.

Kenmerken
A. triloba is een struik of kleine boom van 1,5 m tot soms ruim 10 m hoog. Vaak kan wortelopslag voorkomen. De plant overwintert met naakte knoppen, maar dat lijken door de sterke beharing gewone knoppen. De bladstand is afwisselend. Het blad is kortgesteeld, omgekeerd eirond, 15-30 cm lang. Heel typisch is verder dat de bladeren vanaf het ontluiken hangen. Dat verraadt mogelijk de tropisch oorsprong uit het regenwoud. De herfstkleur is geel en verschijnt al vroeg, want een andere link met het tropische verleden is het laat ontluiken en de vroege bladval. In het uiterste zuiden van het areaal is de plant (half)wintergroen. Het blad is aanvankelijk aan de onderzijde dicht bruin behaard, later alleen nog op de nerven. De purperkleurige klokvormige bloemen verschijnen voor de bladontwikkeling half mei uit okselknoppen van eenjarige twijgen. De bloemen hebben een aasgeur en de bestuiving is door aasvliegen. De groengele vruchten zijn 5-15 cm lang, hebben geel of oranje vruchtvlees en veel 1,5-2,5 cm grote kastanjekleurige zaden. Voor vruchtzetting is kruisbestuiving van de bloemen nodig al komt zelfbestuiving ook voor. De smaak van het zoete vruchtvlees heeft iets van bananen, al wordt ook mango genoemd en doet de nasmaak aan meloen denken. De vruchtkwaliteit en de smaak lopen op de natuurlijke groeiplaatsen nogal uiteen, soms smaken ze vrij bitter. Vanwege de eetbare vruchten zijn er in Amerika veel volksnamen: Dog Banana, Hoosier Banana, Indian Banana, Poor Man’s Banana, Ozark Banana, Prairie Banana en met diverse namen van staten, bijvoorbeeld Kentucky Banana. Ondanks het grote aantal zaden in de vruchten is de voortplanting op de natuurlijke groeiplaatsen, dat zijn vooral vochtige dalen, toch in hoofdzaak vegetatief in de vorm van wortelopslag.

Asimina triloba, deze keer niet met hangende bladeren
Foto: Ineke Vink

Asimina is niet de enige vertegenwoordiger
van de familie van de Annonaceae in Noord-Amerika. Het nauw verwante geslacht Deeringothamnus, de False Pawpaw, met twee soorten in Florida. In het uiterste zuiden van Florida zijn groeiplaatsen van Annona glabra, een soort die verder thuishoort in het Caribisch gebied, Midden en Zuid-Amerika en West- Afrika. De bekendste vertegenwoordigers van dit geslacht zijn Annona muricata, de Zuurzak, oorspronkelijk voorkomend in Midden-Amerika en de Caribische Eilanden en A. squamosa, de Suikerappel, oorspronkelijk eveneens afkomstig
van de Caribische Eilanden.

Fruitboom
Het gebruik als fruitboom neemt toe, vooral in de biologische teelt. Een belangrijke pionier op dit gebied in de VS is Dr. G.A. Zimmerman uit Harrisburg in Pennsylvania, die vooral superieure planten verzamelde. Echte veredeling begon vanaf 1980 door Neal Peterson en medewerkers in Maryland. Maar op dit moment vindt ook in Italië veredeling plaats. Intussen zijn diverse selecties in de handel gekomen met tot 450 gram zware vruchten en met weinig zaden, onder andere ‘Davis’, ‘Mango’, ‘Overlese’, ‘Prolific’, ‘S.A.A. Zimmerman’ en ‘Sunflower’. Italiaanse selecties zijn
bijvoorbeeld ‘Vitroplant 2’ en ‘Vitroplant 3’. Er zijn selecties waarbij zelfbestuiving mogelijk is maar meestal zijn meer planten nodig voor kruisbestuiving. Voor meer informatie over selecties zie Kwekerij de Zoetewei. Blijft dat de vruchten niet lang houdbaar zijn en vooral worden verwerkt tot sappen en jams.

Drie maal Asimina triloba, tegelijk geplant, heel verschillende habitus
Foto: Ineke Vink

Een ongewone eik

Tijdens het ontwikkelen van een bomenwandeling die het publiek in het Stadspark in Groningen met behulp van QR- of streepjescodes met de bomen wil laten kennismaken, trof ik een ongewone Eik aan. Eén waarvan op dat moment niet direct duidelijk was wat er van te denken. Het leek een Zomereik maar toch ook niet. Zou het misschien een of ander weinig bekende soort of een hybride van verschillende soorten zijn?

Drie Zomereiken in het Stadspark waarvan de rechter van dichtbij een rare blijkt
Foto: Harry Holsteijn

Variaties binnen de soort
De Zomereik is een van de meest voorkomende bomen in Nederland. Die bekendheid en zijn algemene voorkomen betekenen niet dat er nooit iets raars aan deze soort te ontdekken valt. ‘Iets raars’ kan van alles zijn: de vele tientallen soms zeer verrassend gevormde gallen die in de boom zijn te vinden, ziektes, vreemde misvormingen of vergroeiingen. We komen het allemaal tegen. Een soort is ook geen constante. Het is een groep van exemplaren die in erfelijke eigenschappen zo sterk met elkaar overeenkomen dat ze zich onderling kunnen voortplanten resulterend in het behoud van wat je zou kunnen beschrijven als een ‘gemiddelde’ van een reeks aan overeenkomstige kenmerken (innerlijk en uiterlijk). In deze situatie draait het om de benaming.

Groot blad
Zo heeft de Eik in het Groninger Stadspark bladeren die ongewoon groot zijn. Ze hebben een formaat dat doet denken aan die van een exoot zoals de Japanse keizereik Quercus dentata, waarvan het blad zelfs tot 30 cm kan reiken, de lengte van een A4. Beschrijvingen van de Zomereik houden het er doorgaans op dat dit bad hoogstens 14 cm lang is (Nederlandse dendrologie, 1978), maar daar heeft de boom in het Stadspark lak aan. Hij draagt bladeren die bijna eens zo lang zijn. Dat zijn ze weliswaar niet allemaal, er zijn ook kleinere bladeren in de kroon te vinden, maar toch zijn de gemiddelde bladlengte en –breedte, en dus het gehele bladoppervlak, uitzonderlijk groot voor de Zomereik. Daarbij gaat het niet om bladeren (of takken met bladeren) die, onder invloed van breuk of snoei, extra groei vertonen ten opzichte van de rest van de boom. Wel heeft hij, heel typerend voor de Zomereik, de bijna te verwaarlozen zo korte, bladsteeltjes. Dat betekent ook dat deze Eik geen Wintereik Quercus petraea is, en evenmin een hybride van een Zomer- en Wintereik: Quercus xrosacea. Die beide hebben aanzienlijke steeltjes aan het blad, die van de Wintereik het langst. Ook valt op dat de bloemstelen van deze Eik uitzonderlijk lang zijn: ze steken hoog boven het blad uit. Dat de groeiplaats van de boom niet afwijkend is blijkt uit andere Zomereiken op die plek met blad van maximaal 14 cm lengte.

Naast ongewoon grote bladeren heeft de boom ook uitzonderlijk lange bloemstelen
Foto: Harry Holsteijn

Een cultivar?
Al met al deed de boom denken aan een grootbladige cultivar van de Zomereik, als die zou bestaan. Maar dat is niet het geval. Wel vond ik in de literatuur Quercus robur ‘Cucullata’ maar die heeft toch kleiner blijvend en kapvormig gebogen blad.
Voor meer duidelijkheid heb ik contact opgenomen met deskundigen binnen de NDV. Om na te gaan of het misschien toch een vreemd ras of een hybride is, nam ik een reeks foto’s van de boom en vroeg ik binnen de NDV om reacties. Pierre Theunissen, oud plantenkennis docent, en Gert Fortgens, directeur van Trompenburg Tuinen & Arboretum, hebben het fotomateriaal bekeken. Ook zij toonden wel enige twijfel maar gaven toch aan dat dit een Zomereik is. Eentje die binnen de soort erfelijk afwijkt maar die er niettemin gewoon bij hoort.

Links een normaal formaat blad, rechts het afwijkend grote van deze Zomereik
Foto: Harry Holsteijn

In de taxonomie mag hij dan toch heel gewoon een Zomereik met de naam Quercus robur zijn, in mijn beleving blijft deze boom verrassend, een ongewone gewone Eik en een waardevolle aanwinst voor het parksortiment. Een boom die het waard is publiek er mee te verrassen. Of, zoals Pierre Theunissen schreef: zich er over te laten verbazen omdat dat goed is voor de fantasie.

* Harry Holsteijn is educatief medewerker NDE (Natuur en Duurzaamheid Educatie gemeente Groningen).