Categorie archieven: Arbor Vitae

Een dendrologische reis door Japan

Gert Fortgens sprak op de najaarsbijeenkomst van 2024 over zijn bezoek aan Japan. Het was een levendig verslag van zijn recente reis van twee weken met de Internationale Dendrologische Vereniging langs allerlei mooie plekken, natuurlijk veelal natuurgebieden, op het hoofdeiland Honshu in Japan.

Pinus thunbergii, vormsnoei Den
Foto: Suzanne van Wezen en Gert Fortgens

De geografie van Japan strekt zich uit over 2000 km van noord naar zuid en van een koud naar subtropisch klimaat. Voor de oostkust ligt een trog in de oceaan waar de Pacifische plaat onder de Filipijnse plaat schuift op zo’n zes á zevenduizend meter diepte. Dat maakt dat het land ligt in de ‘Ring of Fire’ en gevoelig is voor aardbevingen, tsunami’s, vulkaanuitbarstingen en andere natuurrampen. Iets waar de vele toeristen van het land dan ook nadrukkelijk voor worden gewaarschuwd. Noord-zuid kent zo zijn tegenstellingen, maar die gelden ook voor oost-west. Want de oostelijke kant langs de Grote oceaan (Pacific) is veel warmer dan de koude, westelijke kust van het grote eiland.

Alnus trabeculosa
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens

De flora in Japan was uiteraard het hoofdthema van de reis en maakte grote indruk op iedereen in het vakkundige gezelschap van voornamelijk botanici. Vooral de verscheidenheid aan planten in de verschillende landschappen zoals de bergen, vulkanen en meren, is opvallend. Maar ook het straatbeeld is bijzonder. Nagenoeg elke straatboom in Japan wordt in model gesnoeid. Smal piramidaal komt het meeste voor, maar op plekken waar daar geen ruimte voor is, vind je afgeknotte modellen (bijvoorbeeld onder de veelvoorkomende bovengronds lopende elektriciteitsleidingen). Vormsnoei van bomen en heesters is ook in parken en tuinen zeer gebruikelijk in Japan. In de klassieke Japanse tuinen is de natuur steevast de leidraad voor het ontwerp. De in vorm gesnoeide bomen en struiken bootsen de heuvels en bergen na uit het omringende, door vulkanisme gevormde landschap.

Alnus pendula bij Suirrenuma Pond
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens

Op satellietbeelden is de opbouw van het landschap terug te zien. De evolutie van landschappen, verschillen in hoogteligging en de impact van historische ijstijden en de verschuiving van de continenten op de verspreiding van plantensoorten werd besproken. De vlakkere delen van het land zijn grotendeels in gebruik als landbouwgrond (rijstvelden) maar vooral ook voor bebouwing met dorpen en steden. De bergen en heuvels zijn grotendeels bebost met natuurlijk bos en met productiebossen (vooral bestaande uit Cryptomeria japonica). De natuurlijke bossen zijn zeer soortenrijk aan bomen en struiken. Bij deze dendrologisch getinte reis lag het accent natuurlijk vooral op het herkennen en terugvinden van het bekende en minder (of niet-) bekende deel van de houtige flora. Daarnaast werd de rijkheid in de ondergroei, bestaande uit kruiden, bol- en knolgewassen en vaste planten, van de bossen niet vergeten. Het is werkelijk een genot dit alles te kunnen aanschouwen en vooral ook een feest van herkenning! Want een behoorlijk deel van de hier van nature voorkomende planten- en boomsoorten kennen wij als sierplanten in onze tuinen en parken. De revue passeerden hier ondermeer Cercidiphyllum japonicum, Acer japonicum, Hydrangea petiolaris, Betula ermanii, Pachysandra terminalis, Clethra barbinervis, Pinus parviflora, Magnolia stellata en Stewartia pseudocamellia. Ook bij ons minder vaak geziene of onbekende bomen en struiksoorten werden getoond. Quercus mongolica subsp. crispa zie je in Nederland niet vaak, maar is een veelvoorkomende boomsoort in de bossen op Honshu. Dat geldt ook voor Fagus crenata. Een andere Beukensoort in Japan is Fagus japonica, maar deze is beperkter in haar areaal dan de Fagus crenata. Zeer weinig bekend en slechts zelden aanwezig in collecties in West-Europa zijn Alnus pendula en Alnus trabeculosa. Deze laatste is een tot 10 m hoge boom met een gladde, grijze bast. De soort komt voor in centraal China en dus op Honshu, maar is in Japan een zeldzame en bedreigde soort (P. C. de Jong schrijft over deze soort in Dendroflora 53, 2017).

Ook Betula globispica is een zeldzame boom. De boom komt zelfs in cultuur nauwelijks voor (zie: treesandshrubsonline.org).

Vruchtkatjes van Betula globispica
Foto: Suzanne van Wezen en Gert Fortgens

Het gebruik van de openbare ruimte kwam ook aan bod, zoals de slim ontworpen fietspaden en blindengeleide paden, die zich door het stedelijk gebied slingeren. En de open ruimtes en parkjes die óók een functie hebben, namelijk om in geval van een aardbeving veilig in onderdak onder de blote hemel te voorzien. Wat verder opviel is dat hoewel steden in Japan schoon zijn, openbare vuilnisbakken ontbreken. De mensen nemen vaak hun afval mee. Ook bijzonder zijn de prachtige met bloemen gedecoreerde afvoerputten en trottoirtegels in de stad. Japanners zijn sterk visueel ingesteld en dat zie je weer terug in de verkeersborden en andere uitingen met symbolen, die vaak veel logischer zijn dan de onze.

De bergen in Japan zijn in het najaar een geliefde plek om de enorme rijke schakering aan herfstkleuren te gaan bekijken. Maar niet alle jaren valt dit op hetzelfde moment in de maand oktober. Zo was er bij deze reis in oktober 2024 nog niet veel van het kleurenspektakel te zien. Naar het bleek, begon het dit jaar pas gaandeweg in november. Maar toen was de reis al afgerond! Toch konden er wat foto’s worden getoond van prachtige boshellingen in herfstkleur die waren gemaakt in 2008. De lezing werd afgerond met enkele zeer oude, en nog steeds zeer fraaie exemplaren van een Ginkgo biloba (geschatte leeftijd 1100 jaar), Aesculus turbinata (geschatte leeftijd 1000 jaar) en een Sciadopitys verticillata (leeftijd van 400 jaar).

En “wat zou je dan toch graag ook teruggaan in het voorjaar… …want heel veel kruiden, vaste planten, bloeiende struiken en zo, waar je in het najaar dus de resten van ziet… die zou je dan toch ook in het voorjaar willen zien.”

Herfstkleuren te zien tijdens de reis in 2008
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens

Coniferen en klimaatverandering: unieke inzichten uit het Drie Continentenbos van Landgoed Schovenhorst

Coniferen zijn ontstaan tijdens het Mesozoïcum (65-250 miljoen jaar geleden) en hebben lang bosecosystemen gedomineerd. Tijdens de evolutie van breedbladige bomen tijdens het Cenozoïcum (>65 miljoen jaar geleden) werden ze geleidelijk verdrongen tot relatief koude, droge of voedselarme groeiplaatsen.

Hoewel de belangrijkste geslachten van naaldbomen erg oud zijn, zijn de meeste naaldboomsoorten van vandaag geëvolueerd over de afgelopen 2-3 miljoen jaar tijdens een periode van klimaatafkoeling en ijstijden op het noordelijk halfrond.

Coniferen omvatten momenteel acht families en 615 soorten. Ze zijn wijdverbreid in de gematigde zone en ook op de koudere groeiplaatsen in het hoge noorden en op drogere groeiplaatsen in mediterrane zones. In Nederlandse bossen domineren inheemse (maar meestal wel aangeplante) Grove dennen veel bossen en spelen ook exoten zoals de Douglas spar, Japanse Larix en Fijnspar een belangrijk rol. De massale sterfte van Fijnspar in reactie op het droge en warme jaar 2018 maakt duidelijk dat de toename in droogte en hittegolven coniferen kan bedreigen, maar de lagere sterfte van andere coniferensoorten laat zien dat soorten verschillen in hun gevoeligheid op dergelijke extreme periodes. Om dergelijke soortverschillen in klimaatgevoeligheid te begrijpen heeft een onderzoeksteam van de Universiteit Wageningen onderzoek verricht aan 28 coniferensoorten (tabel 1) in meer dan 50 jaar oude bossen op Landgoed Schovenhorst bij Putten. Daar hebben bosbeheerders in de 19e en 20e eeuw coniferen uit de hele wereld aangeplant om hun potentie voor Nederlandse bossen te verkennen. De 28 geselecteerde soorten van deze studie zijn afkomstig van gematigde, boreale en mediterrane streken van het noordelijk halfrond, waarbij opvallend genoeg soorten uit grote delen van Siberië ontbreken. In dit stuk laten we enkele van onze resultaten zien.

a) Stammonsters worden verzameld met behulp van een stamboor. b) Zo worden massieve ronde staafjes met een diameter van ± 5 mm verzameld voor het onderzoek aan jaarringen. c) Een microscopische opname van zes jaarringen in een conifeer.

Om de snelheid in stamgroei en de reactie daarin op droogte te bepalen, hebben we de jaarringen in stammen van bomen opgemeten. Hiervoor werden van tien bomen per soort stammonsters verzameld in de winter van 2017-2018, waarbij we gebruik maakten van een stamboor. De bomen werden hierdoor nauwelijks beschadigd. De breedte van alle jaarringen aangelegd tussen 1970 en 2018 zijn vervolgens gemeten. Deze metingen laten zien dat soorten sterk verschillen in hun stamgroei. Ook hebben we KNMI klimaatgegevens verzameld en op grond daarvan de belangrijkste droogtejaren bepaald over de periode 1970-2020. In totaal hebben we twaalf droge (en vaak hete) zomers vastgesteld in deze periode, met waarschijnlijk de meeste extreme omstandigheden voor bomen in 1976, 2003 en 2018. Met uitzondering van Thuja plicata en Tsuga canadensis, laten alle soorten een lagere snelheid in stamgroei zien gedurende deze droge jaren. Larix kaempferi, Picea omorika en Picea abies lieten de grootste gemiddelde reductie in stamgroei (ongeveer 20%) zien, en deze soorten waren, samen met Picea orientalis, niet in staat om hun stamgroei binnen twee jaren na de droogte te herstellen. De andere soorten deden dat wel. We moeten dus vaststellen dat de meeste coniferensoorten veerkrachtig reageren op droogtejaren tussen 1970 en 2018.

De snelheid in gemiddelde stamgroei over de eerste 20 levensjaren per soort in drie verschillende maten: links jaarringbreedte, midden: aanleg van nieuw grondvlak (oppervlak van hele ring) en rechts de aanleg van biomassa over 1 meter lengte van de stam. Standaardfouten zijn gegeven als maat voor de variatie tussen individuen per soort.

Tijdens de zomer van 2018 hebben we allerlei boomsoortkenmerken gemeten om beter de verschillen in groeireacties op zomerdroogte tussen soorten te begrijpen. We hadden verwacht dat anatomische en fysiologische kenmerken, met invloed op de waterhuishouding van bomen, doorslaggevend zouden zijn. We hebben bijvoorbeeld de grootte van tracheïden (transportcellen van water met voedingsstoffen daarin) in het stamhout gemeten en ook de grootte van de stippels (kleine openingen met membraan waarin kleine poriën zitten) tussen deze cellen. Die grootte is van belang voor het transport tussen tracheïden en voor het beperken van schade bij droogte. Zo konden wij aantonen dat bij toename in droogte, luchtbellen zich sneller verspreiden in de stam en het transport van water blokkeren bij de soorten met grote stippels. Diezelfde soorten met grote stippels (en eveneens grote tracheïden, dat gaat vaak samen) laten wel snellere stamgroei zien, hetgeen suggereert dat droogteresistentie komt met tragere stamgroei. Deze kenmerken hadden echter geen enkel effect op reacties in stamgroei tijdens en na droge jaren. Zo zijn er soorten zoals Abies grandis en Tsuga heterophylla die èn snel groeiden in stamdikte èn veerkrachtig reageerden op de droogteperioden tussen 1970 en 2018. Dit onverwachte resultaat laat de vraag waarom soorten verschillen in groeireactie onbeantwoord.

De veranderingen in de SPEI index tussen 1970 en 2020. SPEI is een maat voor natheid, waarbij er een neerslagtekort optreedt bij getallen onder 0. Voor deze studie hebben we jaren als droog geklassificeerd bij een SPEI kleiner dan -1. Deze droge jaren zijn aangegeven met de onderbroken lijnen.

Naaldbomen verschillen sterk in de maximale leeftijd van hun naalden, in onze proef tussen minder dan een jaar bij Larix en Metasequoia tot meer dan acht jaren bij Picea omorika en Taxus baccata. Deze verschillen in bladlevensduur lijken effect te hebben op de groeiveerkracht van soorten. In het algemeen zijn soorten met een korte bladlevensduur veerkrachtiger in groei. De reden hiervoor kan zijn dat de naalden schade oplopen tijdens droge en hete periodes, en dat deze naalden niet bijtijds vervangen worden bij soorten met langlevende bladeren. Kronen herstellen daardoor niet bijtijds en het herstel in stamgroei loopt vertraging op.

Tijdens het jaar 2018 waarin we de meeste soortkenmerken hadden opgemeten, werd Nederland en grote delen van Europa getroffen door een extreem droge en hete zomer. We zagen dat in de daarop volgende jaren veel bomen verkleuringen in hun naaldkleur lieten zien, en dat er ook veel naalden van de bomen vielen. Bomen van een aantal soorten bleken zelfs al hun blad te verliezen en gingen uiteindelijk gedurende de opvolgende jaren (2019-2020) dood, geholpen door de aantasting van de Letterzetter (Ips typographus, een hout-etende kever). Deze situatie stelde ons in staat om de mate van sterfte voor deze soorten te bepalen. Het aantal dode bomen aangetroffen in de winter van 2020–2021, werd gedeeld door het aantal (levende) bomen gedurende 2018. De rol van anatomische en fysiologische kenmerken die de waterhuishouding van bomen bepalen, was wederom (net als bij het verklaren van groeiveerkracht) ondergeschikt: zij konden de verschillen in sterfte tussen soorten niet verklaren. Weer zagen we dat de leeftijd van de naalden bepalend was: vooral soorten met een bladleeftijd boven de vier jaar lieten een toename in sterftekans zien (figuur 5). Tegelijkertijd betreft dit soorten die aangepakt werden door de letterzetter. Wij vermoeden dat de schade aan naalden, ten gevolge van langdurige droogte en hitte en de verminderde kracht om suikers vast te leggen, deze bomen minder in staat stelt zichzelf blijvend te beschermen tegen de letterzetter, bijvoorbeeld door verminderde productie van harsen.

De soorten met een grote groeiveerkracht (groter dan 1) en korte maximale levensduur van de naalden (kleiner dan 4) vertonen een hoge overleving (lage proportionele sterfte) na de droogte van 2018. Voor de soorten met een lagere veerkracht en langere levensduur van de naalden zijn de overlevingskansen in het algemeen veel minder. De sterftegevoelige soorten hadden ook meer schade door de letterzetter.

Een ander interessant resultaat is dat we de sterftekans van soorten kunnen voorspellen op grond van de groeiveerkracht: soorten met een lagere groeiveerkracht in de droogteperioden tussen 1970 en 2018 laten een groter sterftekans zien na de extreme droogte en hitte van 2018, en ook 2019-2020 (figuur 5). In een andere studie lieten we in een ander onderzoekverband al zien dat dit principe geldt voor bomen van dezelfde soort: individuen met grotere veerkracht hebben minder kans op sterfte na droogte of hitte. Dit betekent dat groeiveerkracht, zoals te observeren uit de jaarringen, kan dienen als waarschuwingssignaal voor het sterfterisico van bomen en boomsoorten in de toekomst. Dit soort informatie kan in de toekomst gebruikt worden door beheerders, bijvoorbeeld om bij bomen of soorten met hoge kans op sterfte te kiezen voor kap nu, en bij bomen met hoge kans op overleving voor oogst in een verdere toekomst. De toepassing van dit soort inzichten moet echter nog gerealiseerd worden.

Over de auteurs
Een deel van het gepresenteerde onderzoek was onderdeel van de PhD studie van Dr. Yanjun Song, bij Wageningen Universiteit (2016-2021). Frank Sterck en Lourens Poorter waren haar dagelijkse begeleiders en promotoren. Ute Sass-Klaassen ondersteunde het jaarringonderzoek en Leo Goudzwaard het veldwerk. Frank Sterck is hoogleraar in bosecologie en bosbeheer en Lourens Poorter hoogleraar secondaire bossen en functionele plantenkenmerken bij Wageningen Universiteit. Ute Sass-Klaassen is Lector duurzaam bosbeheer bij Hogeschool van Hall Larenstein. Leo Goudzwaard is technisch assistent bij Wageningen Universiteit. Yanjun Song werk momenteel als onderzoeker bij Washington State University, USA.

Arboretumdorp Blijham

Het dorp Blijham ligt in het mooie Westerwolde, een verrassend groen en oud landschap in het oosten van de provincie Groningen. Het dorp ligt op een zandrug die in het noorden wordt begrensd door de uitgestrekte kleigronden van het Oldambt. Hier staan de grote Oldambtster boerderijen waar op de erven veel monumentale bomen en boomgaarden te vinden zijn.

De aanwezigheid van deze bomen in en rond het dorp en de schone lucht was voor de Dorpsraad Blijham aanleiding om meer bijzondere bomen in het dorp aan te planten en daarmee Blijham te laten uitgroeien tot een openbaar arboretumdorp. Het plan was om op verschillende open plekken in het dorp groepen bomen en heesters thematisch bij elkaar te zetten. Door een wandelroute konden deze groenstroken met elkaar verbonden worden.

Entree Palaios arboretum
Foto: Wiecher Huisman

Om te beginnen is tussen het park Blanckenborg en de overgang van zand naar de zware kleigrond van het Oldambt een boomgaardarboretum ontworpen en geplant. Deze boomgaard ligt op de plek waar ook vroeger een boomgaard aanwezig was. De verwachting is dat op deze vruchtbare grond de fruit- en notenbomen veel vruchten zullen dragen.

Midden in het dorp ligt een terrein waarop een schoolgebouw heeft gestaan. Het terrein (ca 1 ha) bevatte een gazon met aan de rand een aantal solitaire bomen. Dit terrein werd voornamelijk gebruikt als openbare hondenuitlaatplek. Het idee om daar een bijzonder arboretum te maken, kwam van Jan Loots. Tijdens een zomerreis van de NDV kwam Jan in gesprek met mede NDV-lid Johan van der Burgh, paleobotanicus en langzamerhand ontstond het idee om op dit terrein een zogenaamd palaios arboretum te realiseren (palaios is Grieks en betekent oud, dus hiermee wordt een verzameling bomen uit een vroeger tijdperk aangeduid)

Mijn bedrijf (Wiecher Huisman, Tuinontwerp en Advies) is gevraagd om invulplannen te maken op basis van de geformuleerde uitgangspunten en daarbij de beplanting uit te zoeken en te leveren. In 2021 zijn hier de eerste bomen aangeplant. Dit zijn bomen die in het geologische tijdperk het Neogeen, de periode van 23 tot 2 miljoen jaar geleden, in dit deel van Europa voorkwamen. Vooral naaldbomen zoals Cryptomeria, Cunninghamia, Pinus en Taxodium groeiden hier destijds. Maar ook bijvoorbeeld Magnolia, Carpinus, Liquidambar, Styrax, Liriodendron en met Acer rubrum verwante soorten groeiden massaal in de uitgestrekte Europese wouden. Incidenteel kwam de Ginkgo voor.

Plattegrond van Arboretumdorp Blijham

Het klimaat was destijds nat en redelijk koel. Uit onderzoek is gebleken dat enkele tot vele miljoenen jaren geleden het klimaat ook al aan verandering onderhevig was. Na het Neogeen werd het periodiek echt kouder. Tijdens de daaropvolgende ijstijden konden veel boomsoorten zich niet handhaven en verdwenen uit de Europese landschappen.

Doordat de Dorpsraad Blijham de plaatselijke bevolking de gelegenheid bood om de nieuwe aangeplante bomen te adopteren, voelen veel donerende inwoners zich sterk betrokken bij het arboretum en ontstond er sociale controle. Het terrein is nu nagenoeg vrij van hondenpoep.

Na de realisatie van deze twee arboretumdelen en de toenemende betrokkenheid van de bewoners van Blijham zijn er meerdere open plekken in het dorp toegevoegd aan het project. Langs het berkenpad zijn veel verschillende meerstammige Berken aangeplant, en de Lindenlaan is verrijkt met verschillende Aziatische Linden. In een deel van het Blijhamsterbos, waar door Essensterfte kaalkap plaatsvond, staat nu een collectie Meidoorn. Op een veldje tegenover geplande nieuwbouw zijn prachtige in de herfst verkleurende bomen geplant. Voor de kerk is een zieke, oude Taxus vervangen door een solitaire Ginkgo. Bij de oprit naar de begraafplaats staan verschillende treurende bomen, verderop staat een sortiment opmerkelijke bastplanten en in het park is een begin gemaakt met de aanplant van karakteristieke coniferen.

Sciadopitys verticillata (Kransspar) in het Palaios arboretum
Foto: Wiecher Huisman

Dit hele project komt uiteraard niet zomaar tot stand. Het structuur- en landschapsplan werd gerealiseerd door Bureau Hosper, landschapsarchitectuur en het ontwerp en de beplanting werd door Wiecher Huisman, Tuinontwerp en Advies verzorgd. Het inplanten werd door een groep vrijwilligers uitgevoerd, samen met het plaatselijke grondverzetbedrijf Van der Wal en het hoveniersbedrijf Kok-Dekker. Zonder het enthousiaste bestuur van de Dorpsraad, de medewerking en financiële ondersteuning van de gemeente Westerwolde, de vele subsidieverstrekkers zoals Leader Oost-Groningen, Impulsloket Nationaal Programma Groningen, Cultuurfonds, provincie Groningen, Google, NAM, Rabobank, Wildervankfond, Trees for All en de enthousiaste vrijwilligers zou dit project niet tot stand zijn gekomen.

Op 6 september 2024 werd het Arboretumdorp Blijham officieel geopend door Jaap Velema, burgemeester van de gemeente Westerwolde, in aanwezigheid van vele genodigden, waaronder ook (bestuurs-)leden van de NDV. De heer Van der Burgh heeft daarna in het Palaios arboretum een herinneringsplaqette onthuld. Na afloop van het officiële deel werd de aangelegde looproute gewandeld en werd duidelijk hoe mooi het geheel is aangeplant met de vele verschillende themabomen. Uiteraard gaat de uitbreiding van het arboretumdorp Blijham verder. Er zijn plannen voor nieuwe projecten, zoals de realisatie van een moerasbos. Blijham wordt zo een arboretumdorp waar elk seizoen enorm veel te zien zal zijn. Verder wordt op deze manier de leefbaarheid versterkt, de biodiversiteit bevorderd en krijgen kinderen va de basisscholen les over de arboreta. Ook hoopt Blijham hiermee toeristen te lokken.