Categorie archieven: Dendrovaria

Agroforestry in Nederland

Bomen en struiken maken sinds het ontstaan van de landbouw integraal onderdeel uit van het boerenbedrijf. De aanwezigheid daarvan verminderde sterk in de tweede helft van de vorige eeuw door ruilverkaveling en opbrengstmaximalisatie.

Er was nauwelijks aandacht voor de nadelige effecten daarvan, zoals bodemverschraling, verminderde biodiversiteit in het landbouw­ecosysteem en een eentoniger landschap. Gaandeweg is duidelijk geworden dat doorgaan op die weg geen houdbare landbouw oplevert: ecosystemen die voorheen min of meer in evenwicht verkeerden, raken te veel uit balans.

Vanwege de opstapeling van maatschappelijke opgaven, waaronder het vastleggen van koolstof en het bevorderen van biodiversiteit, stimuleert de overheid tegenwoordig de integratie van houtige gewassen in de landbouw. De term die daarbij breed ingang heeft gevonden is agroforestry. Het is een verzameling van landbouwmethoden waarbij bomen en struiken bewust gecombineerd worden met akkerbouw, veeteelt en/of groenteteelt op hetzelfde perceel. Landschapselementen tellen mee voor de inkomenssteun die boeren in 2023 kunnen ontvangen. Om de basispremie te verkrijgen, mogen maximaal 100 (voorheen 50) niet-productieve bomen per hectare staan op bouw- en grasland. Ook zijn extra premies te verdienen voor eco-activiteiten1, zoals het toevoegen van heggen, hagen en struweel.
De streefcijfers voor meer bos en bomen in Nederland zijn ambitieus. Extra aanplant zou volgens de landelijke Bossenstrategie tot 2030 moeten leiden tot een uitbreiding van het bestaande bosareaal met 10 procent (37.000 hectare bos)2. Doelstelling is om tot 2030 25.000 hectare van de landbouwgrond zonder bomen om te vormen tot agroforestry. Een gedeelte daarvan zal meetellen in het kader van de Bossenstrategie, waarvoor de doelstelling is om 7.000 hectare agroforestry met hogere boomdichtheid te realiseren, waarvan 1.000 hectare voedselbos. De opgave voor agroforestry is daarmee zo fors, dat wel wordt gesproken over een schaalsprong3.
Om die schaalsprong mogelijk te maken, wordt de laatste jaren intensief samengewerkt tussen de landbouwpraktijk, onderzoek en beleid, met het Louis Bolk Instituut als belangrijke spil. Het instituut doet onderzoek naar duurzame landbouw, voeding en gezondheid, met natuur als inspiratiebron. Eén van de onderzoekers daar is Evert Prins. Hij studeerde in 2017 aan de Universiteit van Wageningen af op het onderwerp agroforestry en ging vervolgens, na een loopbaan elders, bij dat instituut werken. Evert vertelt dat veel onderzoeken naar biologisch dynamische landbouw uit het verleden nu weer actueel worden. Rode draad is verduurzaming van de landbouw door inzet van de natuur. De taak van het Louis Bolk Instituut is drieledig: het ondersteunen van boeren in de praktijk door kennisdeling, het genereren van nieuwe kennis door onderzoek in het veld en het adviseren van overheden.

Gerard Bilders, 1860-1865 Koeien bij een plas. Collectie Rijksmuseum

Onderzoeken zijn veelal op de praktijk gericht en met medewerking van de agrariërs: ‘wat werkt wel, wat werkt niet’. Een ook voor dendrologen interessant onderzoek is bijvoorbeeld een studie uit 2014 naar de voedingswaarde van diverse boomsoorten voor dieren, zogenoemde voederbomen. Dat heeft geresulteerd in een website met tabellen, waarin de inhoudsstoffen (energie, eiwit, mineralen en sporenelementen) van blad, knop of twijg van een groot aantal bomen en struiken kunnen worden opgezocht4.
Een recent rapport (2023) betreft een literatuurstudie naar de effecten van agroforestry op biodiversiteit5. Deze studie focust zich op het te verwachten effect van rijenteeltsystemen, silvopastorale systemen en heggen op agrobiodiversiteit, landschappelijke diversiteit en specifieke soorten. Ook wordt daarin een eerste aanzet gedaan om theoretische kennis om te zetten naar praktische aanbevelingen voor agrariërs.
Sinds december 2021 bestaat het Agroforestry Netwerk Nederland, een samenwerkingsverband van mensen uit de praktijk, beleidsmakers en kennisinstituten. In dit netwerk worden honderden boeren vertegenwoordigd. In verschillende provincies zijn al lokale agroforestry netwerken, in andere provincies wordt hier nog aan gewerkt. Op Europees niveau wordt agroforestry ondersteund door European Agroforestry Federation (EURAF) (https://euraf.net). Uitwisseling van kennis en ervaringen uit andere landen levert volgens Prins veel op.

In de landbouwpraktijk worden grofweg vier vormen van agroforestry onderscheiden.
Silvopastorale systemen: rijen of verspreid staande bomen in combinatie met grasland en grazend vee in de vorm van boomgaardbegrazing, boomweides en voederbomen. Het zorgt voor een beter leefklimaat voor koeien vanwege luwte en schaduw en het bevordert hun natuurlijke gedrag. Wanneer wordt gekozen voor productieve bomen (Walnoot, Appel, Kastanje) wordt een inkomensstroom toegevoegd.
· Beplante uitlopen: rijen of verspreid staande bomen en of struiken in de uitloop van pluimvee of varkens bevordert het dierenwelzijn en kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld fruit- of biomassaproductie.
· Rijenteeltsystemen: rijen bomen en of struiken in combinatie met akkerbouwgewassen tussen de bomenstroken. De interesse hierin is vrij recent, onder andere als methode om de bodemproblematiek aan te pakken. Ook kunnen bomenhagen gunstig voor akkerbouwgewassen werken bij extreem nat of droog weer of harde wind. De rijen zijn zo ingericht dat optimaal kan worden geprofiteerd van lichtomstandigheden, soms qua ontwerp met een zekere kromming, maar zodanig van opzet dat er mechanisch gewerkt kan worden.
· Voedselbossen: complexe systemen met hoge dichtheid en diversiteit aan vruchtdragende bomen, struiken en eetbare kruiden. In Nederland gaat deze ontwikkeling ontzettend snel, vertelt Evert Prins.

Agroforestry percelen Janmiekeshoeve met de gekromde bomenrijen in noord-zuid richting
Foto: Eduard Groen

Pionieren in de praktijk
John Heesakkers woont en werkt met zijn gezin op de Janmiekeshoeve in het Brabantse Mariahout. Als zevende generatie agrariër op die plek heeft hij een gemengd bedrijf waarvan 18 hectare wordt omgevormd naar agroforestry.
Al in 2011 heeft hij de knop omgezet van een gangbaar melkveehouderijbedrijf naar biologische landbouw. Hij is toen gestopt met kunstmest strooien en chemische bestrijdingsmiddelen en heeft zijn bedrijf aangemeld bij SKAL, het controleorgaan voor biologische landbouw. Hij kwam in een ander netwerk terechtkwam en studeerde in de winterperiodes samen met dertig andere melkveehouders een keer per maand op andere manieren van boeren. Inspiratie kwam onder andere uit het werk van Mark Shepard, auteur van Herstellende landbouw. In plaats van vijftig melkkoeien heeft John nu circa twintig zoogkoeien en enkele kalveren. Daarnaast 249 legkippen, diverse akkerbouwpercelen en een voedselbos.
De overstap naar agroforestry is qua planvorming, adviezen inwinnen en extra hectares land aankopen, begonnen in 2017; de feitelijke aanplant van bomen en struiken drie jaar later. De laatste 4,5 hectare wordt in het najaar van 2023 aangeplant. Een belangrijk element van de ecologische meerwaarde van zijn agroforestry-bedrijf is dat de percelen een corridor tot stand brengen waardoor twee al bestaande bospercelen met hoge natuurwaarde aan elkaar worden verbonden. Daardoor verleenden ook de provincie, het waterschap en de gemeente graag hun medewerking om het plan mogelijk te maken. Het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) verleende een financiële bijdrage ter compensatie van de afwaardering van landbouwgrond naar natuurgrond. John heeft bij de notaris getekend voor het ‘eeuwigdurend in stand houden’ van de agroforestry-bestemming. Bij eventuele verkoop van het bedrijf in de toekomst blijft dit type landbouw op deze plek bestaan.
John Heesakkers noemt drie lessen van het pionieren van de afgelopen jaren. De schaal moet behapbaar zijn. De 18 hectare zou in drie jaar omgezet moeten zijn in agroforestry, maar voor de laatste 4,5 hectare vroeg hij een jaar uitstel aan. Ook werd John overvallen door de weersomstandigheden. Irrigatie is in de planfase wel meegenomen, maar toch moesten als tijdelijke oplossing de bomen en struiken via een trekker met gierton en sproeistuk worden bewaterd. Het irrigatiesysteem is inmiddels aangelegd. Derde leerpunt is de aanplantperiode; het najaar is toch echt te verkiezen boven het vroege voorjaar, ook als de eerste aanplant daardoor een half jaar uitgesteld moet worden.
John ontving erg positieve reacties op het ontwerp, noord-zuid gerichte bomen- en struikenrijen met een lichte buiging, zoals bij een boemerang. De agroforestry-akkers geven daardoor een schoonheidsbeleving die passerende mensen blij stemt.

Rijenteelt op Janmiekeshoeve
Foto: Eduard Groen

Voor de soortkeuze is hij te rade gegaan bij Sjef van Dongen van Fruitzforlife, die als kweker is gespecialiseerd in bomen en struiken voor agroforestry. Voor de beplanting op de stuifzandgronden van de Janmiekeshoeve, is de keuze gevallen op 400 Tamme kastanjes (Castanea sativa, cultivars ‘Marsol’, ‘Maraval’ en ‘Marigoule’) als climaxboomsoorten. In totaal zullen eind dit jaar 12.000 bomen en struiken zijn aangeplant; in totaal 35 verschillende soorten, waaronder Nashipeer (Pyrus pyrifolia ‘Olympic’), Perzik (Prunus persica, cultivars ‘Inka’, ‘Harnas’ en ‘Velvet’), Abrikoos (Prunus armeniaca ‘Bergeval’), Duindoorn (Hippophae rhamnoides, cultivars ‘Askola’, ‘Orange energy’, ‘Leikora’, ‘Pollmix 1’ en ‘Pollmix 2’) en Vlier (Sambucus nigra ‘Haidegg 17’); tussen de rijen gecombineerd met de teelt van eenjarige gewassen zoals lupine en graan.
Als ik na mijn bezoek in juli 2023 door het gebied heenloop, valt mij op hoeveel zangvogels er foerageren, alsook een fazant en groene specht. Een marterachtige schiet over een van de graspaden voorbij. Het is dat de 249 legkippen niet mochten rondscharrelen vanwege de vogelgriep, anders zou de rondwandeling ongetwijfeld een nog levender karakter hebben gehad.
Zoals John Heesakkers zijn er momenteel honderden agrariërs bezig met een omschakeling, vertelt Evert Prins. Daarbij kunnen ze rekenen op meer beschikbare ondersteuning, expertise en dienstverlening. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) denkt tegenwoordig actief mee. En er zijn kwekerijen die zich speciaal hebben toegelegd op agroforestry. Die werken bijvoorbeeld ook met nieuwe vruchtselecties, zoals met grootvruchtige Kornoeljesoorten. Op verschillende plekken in het land wordt gekeken hoe agroforestry het best tot zijn recht komt. Zo werkt Prins bijvoorbeeld met collega’s van de WUR aan het project Houtwal 2.0. In dit project worden voor de Achterhoek nieuwe multifunctionele houtwallen ontworpen op basis van inheems plantenmateriaal. In Friesland bekijkt hij met verschillende partners de ecosysteemdiensten van bomen in de Noordelijke Friese Wouden en de effecten daarvan op de landbouw. Landelijk werkt hij met onder meer de WUR aan het uitwerken van verdienmodellen voor agroforestry
Duidelijk is dat agroforestry niet één soort nieuw systeem is dat in heel Nederland kan worden toegepast. Ieder systeem komt er anders uit te zien, afhankelijk van de ambitie van de boer, het verdienmodel, de producten die afgezet kunnen worden, de grondsoort en het landschap. Die diversifiëring is mooi, vindt Evert Prins. Het ene is kansrijker dan het andere, maar die diversiteit is belangrijk.
Landschapsarchitect Dirk Sijmons noemt in zijn essay ‘Moedig zijwaarts’ het agro-ecologisch perspectief: ‘De agro-ecologische landbouwpraktijk draait om het verminderen van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, diversificatie van teeltsystemen en het verantwoord en duurzaam gebruik van water en andere natuurlijke hulpbronnen, maar eerst en vooral om een minder desastreuze omgang met de bodem: die wereld onder onze voeten, dat levende en leven brengende systeem van schimmels, bacteriën, mijten, wormen, microben, mollen en nematoden die voor afbraak zorgen en de mineralen weer beschikbaar stellen voor de groei van planten.’6

‘Moedig zijwaarts’ dus, of zoals Evert Prins het verwoordt: ‘Bomen horen gewoon in het landbouwsysteem en ze zijn essentieel om dat systeem sterk en weerbaar te maken.’

Een vorig jaar aangeplante Abikoos (Prunus armeniaca ‘Bergeval’) op de Janmiekeshoeve
Foto: Eduard Groen

Literatuur / verwijzingen
1. Meer informatie over de subsidies die boeren uitbetaald krijgen per hectare landbouwgrond zijn te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
2. Bos voor de toekomst, uitwerking ambities en doelen landelijke bossenstrategie en beleidsagenda 2030. Gezamenlijke uitgave van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de gezamenlijke provincies, november 2020.
3. Boki Luske et al. (2020), Masterplan Agroforestry: advies voor het realiseren van een schaalsprong van agroforestry in Nederland. Louis Bolk Instituut.
4. Nick van Eekeren et al. (2014). Voederbomen in de landbouw, Uitgave: Louis Bolk Instituut.
5. Jacco de Stigter, Evert Prins, 2023. De effecten van agroforestry op biodiversiteit in Nederland. Uitgave: Louis Bolk Instituut.
6. Moedig zijwaarts (2023), Dirk Sijmons. In: De Gids, jaargang 186, 2023/3, blz. 25-30.

Tiny Forests in het stadsbosmozaïek

Een Tiny Forest is een door de mens ontworpen en aangelegd ‘oerbosje’ ter grootte van een tennisveld1, waarin 600 inheemse bomen van minimaal 25 verschillende soorten dicht opeen worden aangeplant zodat ze extra snel omhoog groeien. Het bladerdek zou zich dan binnen drie jaar sluiten. Na tien jaar zou, vanwege die gunstige omstandigheden en het aldus gecreëerde microklimaat, een volgroeid stadsbosje ontstaan. Tiny Forests vormen daarmee unieke en herkenbare minieme mozaïekstukjes in het grotere geheel van het stedelijk groen, het ‘urban forest’. Wat is het gedachtengoed achter deze Tiny Forests en wat is het verschil met een doorsnee bosplantsoen? En wat stelt een Tiny Forest eigenlijk voor in het grotere geheel van het urban forest?

Miyawaki-forests
Het idee voor de Tiny Forest-methode is in 2010 ontwikkeld door Shubhendu Sharma. Deze ingenieur uit India werd op zijn beurt geïnspireerd door Akira Miyawaki, een professor uit Japan. Miyawaki, botanicus en mede-auteur van het boek ‘The healing power of forests’, ontwikkelde in het begin van de jaren zeventig een methode om kleine, dichtbeplantte, stedelijke bossen met uitsluitend inheemse boomsoorten te creëren op gedegenereerde bodems2. Sharma noemt de Tiny Forests, die hij vanaf 2010 in India realiseerde, dan ook Miyawaki-forests. Nederlander Daan Bleichrodt, destijds werkzaam bij IVN Natuureducatie, zag in 2014 een Ted-talk van de Indiër en nodigde hem uit om voor een werkbezoek naar Nederland te komen. Samen met Maarten Bruns schreef hij over alle activiteiten die daaruit voortkwamen in 2021 een boek: ‘Tiny Forest, klein bos, groot avontuur3. Daarin beschrijven zij hoe de contacten met Sharma in 2016 leidden tot Tiny Forest Groene Woud in Zaandam en hoe er daarna vele zijn gevolgd. Inmiddels zijn in zeven jaar tijd in Nederland meer dan 200 Tiny Forests aangelegd4. Ook in andere landen is de opmars van dit type stadsbosje begonnen5.

Het Koekoeroebos in de Stevenshof in Leiden
Foto: Eduard Groen

Stappenplan voor de aanleg
In 2019 is een ‘Handboek Tiny Forest Plantmethode’ verschenen, waarin de stappen worden beschreven om een Tiny Forest aan te leggen. Het handboek is gratis te downloaden op de website van IVN6. De plantmethode begint met een uitgebreid vooronderzoek waarbij zowel de natuurlijke beplanting in de directe omgeving als de bodem uitgebreid worden onderzocht. Daarna wordt de bodem klaargemaakt en worden ontwerp en beplantingsplan (uitgaande van het bostype behorende bij de bodem) vastgesteld. Er wordt bij voorkeur gewerkt met plantgoed van genetisch wilde herkomsten (aanbeveling van Bert Maes7).
Voor de aantallen van de diverse te kiezen boomsoorten wordt rekening gehouden met het eindbeeld in boomhoogtes. Het sortiment richt zich op een verdeling in vier lagen: kroonlaag (circa 20%), boomlaag (circa 45%), sub-boomlaag (circa 25%) en heesterlaag (circa 10%). Optioneel is om aangrenzend een kruidlaag aan te planten.
De boompjes worden verspreid en door elkaar aangeplant, waarbij de bomen die de kroonlaag moeten gaan vormen vooral in de kern worden aangeplant. Rondom wordt een schapenhek geplaatst teneinde het minibos de eerste drie jaar te beschermen tegen ongewenste invloeden van buiten.
Opdat het minibos zo natuurlijk mogelijk groeit is het devies om ‘zo min mogelijk te doen’. Wel wordt de eerste drie jaar de mulchlaag aangevuld, wordt in droge periodes water gegeven, ongewild kruid gewied, het pad vrijgehouden en zwerfafval opgeraapt.

Hoveniers
Het aanleggen van een Tiny Forest is bewerkelijk. NDV-lid Essi Laine is vanaf het begin in 2015 bij Tiny Forests betrokken geweest. In de zeven jaar dat zij voor Hoek hoveniers werkte legde zij meer dan 50 Tiny Forests aan, schreef ze mee aan het Handboek Tiny Forests en gaf zij er cursussen over. Ze vertelt dat gaandeweg steeds meer bekend werd over een zo goed mogelijke aanpak. Zo bleek het onderzoek naar de bodemkwaliteit heel essentieel te zijn. Het standaard frezen van de bovenste 30 centimeter, zoals bij de aanleg van een doorsnee bosplantsoen, is niet altijd de beste methode. Het veranderen van de bodem en het toevoegen van voedingsstoffen om een goed doorwortelbare grond te krijgen tot een diepte van 60 tot 100 centimeter (mede afhankelijk van de grondwaterstand), is maatwerk. De bodem moet niet meer verrijkt worden dan nodig is. Ook werd duidelijk dat, rekening houdend met de lichtinval, het beter is om de hoogste bomen wat meer in het centrum aan te planten en laagblijvende struiken wat meer aan de rand. Zo is door opgedane leerervaringen de plantmethode gaandeweg verder verbeterd.
IVN werkt voor de aanleg samen met een zestiental hovenierbedrijven8 die op de hoogte zijn van de Tiny Forest plantmethode en daardoor het kwaliteitsniveau handhaven.

Informatiebord bij het Koekoeroebos in de Stevenshof in Leiden
Foto: Eduard Groen

Betrokkenheid
Het aanleggen en onderhouden van het Tiny Forest in de openbare ruimte gebeurt in nauwe samenwerking met de buurt en een school. Er is plek voor een ‘groene buitenklas’ met zitplaatsen om natuurlessen te geven aan de kinderen.
Een vliegende start was mogelijk door financiële steun door de Nationale Postcode Loterij in 2016. Mede hierdoor en door donaties door provincies, gemeenten, bedrijven en fondsen kon het aantal Tiny Forests van februari 2018 tot juni 2022 groeien van 8 naar 167. In die periode zijn meer dan 100 leerkrachtteams en meer dan 13.750 Tiny Forest Rangers opgeleid. Inmiddels zijn er ook bijna 100 Tiny Forests aangelegd in particuliere tuinen en enkele op bedrijfsterreinen, aangelegd samen met enkele medewerkers van de betrokken bedrijven.

Kosten, trademark en kritiek uit het veld
De kosten van het aanleggen van een stadsbosje volgens de Tiny Forest plantmethode kost volgens de woordvoerder bij IVN alles bij elkaar circa 25.000 euro inclusief zaken als een informatiebord, de participatieactiviteiten en de communicatie. IVN heeft het merk Tiny Forest vastgelegd, wat overigens niet wil zeggen dat er gedwongen winkelnering is. Wie meent dat een minibos aan de voorwaarden9 voldoet, kan dat aanmelden bij IVN, waarna bij gebleken kwaliteit het desbetreffende minibos kan worden toegevoegd aan de kaart met Tiny Forests.

Kritiek uit het veld is er ook. Met name de hoge kosten van de aanleg van een minibos zijn voor sommigen een steen des aanstoots. Meest spraakmakende criticaster is Tinka Chabot, eertijds uitgeroepen tot ‘Duurzaamste hovenier van het jaar 2019’. Zij meent dat de plantmethode niet deugt (‘er wordt voorbijgegaan aan alle ecologische en bosbouwkundige principes’) en dat voor hetzelfde geld een veelvoud aan hectares bos of bosplantsoen kan worden aangelegd (‘Staatsbosbeheer kan voor dat geld enkele honderden hectares bos aanleggen en het beheer langdurig borgen.’). De vraag is in hoeverre die kritiek terecht is. De beschikbare literatuur over de Tiny Forest plantmethode toont aan dat het juist de bedoeling is om nauwlettend rekening te houden met ecologische en botanische principes. En een minstens zo belangrijk onderdeel is de belevingswaarde en betrokkenheid van mensen bij dat groen in de nabije omgeving. Het organiseren van die betrokkenheid, natuureducatie en gemeenschapszin is nu eenmaal duurder dan het aanleggen van een ‘traditioneel’ bosplantsoen.

Het Sleutelbos in Leiden
Foto: Eduard Groen

Biodiversiteit en ecosysteemdiensten
In 2015 onderzochten ecologen Fabrice Ottburg en Dennis Lammertsma van Wageningen University & Research een jaar lang het effect van Tiny Forests op de biodiversiteit.10 In 2018 werd dat onderzoek met behulp van bijna 100 vrijwilligers uitgebreid naar de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in 11 Tiny Forests. Vooral de biomassaliteit in een Tiny Forest blijkt daarbij opvallend te zijn en bij te dragen aan de positieve effecten.11

Tuiny forest
Een beetje verwarrend is dat naast ‘Tiny Forest’ ook het concept ‘Tuiny forest’ bestaat. Hoe serieus is deze woordgrap te nemen? Ook dit begrip is door IVN als merk geregistreerd. Voor een bedrag van 125 euro kunnen vijf boomvormers, vijf struikjes en een zadenpakket met 27 inheemse kruiden worden aangeschaft. Een minibos in je tuin. Aan de andere kant: in een tijd waarin veel mensen kiezen voor een ‘onderhoudsvrije tuin’ zonder noemenswaardige beplanting: wat kan erop tegen zijn om een tuin juist wel te beplanten met een aantal bomen, struiken en kruiden? In het eindrapport ‘Elke buurt zijn eigen minibos’ is te lezen dat IVN in de periode 2018 tot 2022 meer dan 3000 van deze pakketten heeft verkocht. Dat zijn toch wel serieuze aantallen.

Het stadsbosmozaïek
Uit bovenstaande blijkt dat Tiny Forests kleine, herkenbare, groene stukjes kunnen worden van het grotere geheel aan bomen in een stad, het zogenaamde urban forest. Deze laatste term wordt ook wel ruimer omschreven als ‘het ecosysteem dat alle bomen, planten en de bijbehorende dieren in de stedelijke omgeving bevat, zowel in als rond de stad’.12
René van der Velden, Associate Professor Landscape Architecture and Urban Forestry aan de TU Delft, noemt de visuele voorstelling van dat ecosysteem een bosmozaïek.13 ‘Denk je de gebouwen weg, dan zie je een parkachtig bos met een grote diversiteit aan configuraties van bomen: punten, lijnen, oppervlakken en volumes. Tezamen vormen die bomen een stadsbosmozaïek.’
Wat Tiny Forests onderscheidt van de gebruikelijke bosplantsoenen is, naast de fysieke kenmerken, ongetwijfeld de betrokkenheid van de mensen uit de omgeving bij de planvorming, de aanleg en het onderhoud. Gecombineerd met de natuureducatie en de ontstane gemeenschapszin is de meerwaarde ervan door dit alles, vergeleken met een gemiddeld bosplantsoen, tamelijk evident.
Het feit dat het de bedoeling is om in Tiny Forests genetisch wild plantgoed aan te planten kan voor dendrologen een extra reden zijn ze te bezoeken. Navraag bij IVN leert dat het nog niet zo eenvoudig is om te achterhalen in welke Tiny Forests precies dat autochtoon materiaal van genetisch wilde herkomsten is aangeplant. Meer bekendheid hieromtrent zou voor dendrologen interessant kunnen zijn.

Het Zweefvliegbos in Leiden
Foto: Eduard Groen

Literatuur/verwijzingen
1 Een tennisveld heeft een omvang van 8,23 bij 23,77 meter (23 x 78 feet), nagenoeg 200 m2 (0,02 hectare).
2 Miyawaki, A., & E.O. Box (2006). The healing power of forests. The philosophy behind earth’s balance with native trees. Kosei publishing, Tokyo
3 Bleichrodt, Daan & Maarten Bruns (2021). Tiny Forest, klein bos, groot avontuur. Uitgeverij Noordboek
4 Een kaart met daarop alle Tiny Forests staat op de website van IVN: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest/onze-bossen/
5 Digitale kaart met Tiny Forests: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest-europe/our-forests/
6 Handboek Tiny Forest plantmethode: https://www.ivn.nl/natuurdownloads/tiny-forest-handboek/
7 Maes, Bert en Carmen Hiddes (2019), Inheemse boom- en struiksoorten en klimaatveranderingen. Uitgeverij IVN natuureducatie.
8 Op de website van IVN staat een lijst met bedrijven: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest/hoveniers/
9 Checklist Tiny Forest: https://www.ivn.nl/app/uploads/2022/11/checklist_is_mijn_bos_een_tiny_forest_2.pdf
10 WUR-onderzoek: https://edepot.wur/442150
11 Fabrice Ottburg, Dennis Lammertsma, Wim Dimmers, Bas Lerink, Mart-Jan Schelhaas & John Janssen (2022) Tint forests: groene mini-oases in de stad. Wageningen University & Research: https://edepot.wur.nl/571147
12 Sands, R. (2013). Forestry in a global context. CAB International
13 Lezing René van der Velden, Seminar over de Bomenatlas van Delft, 5 oktober 2023.

Analyse van natuur- en bosbeheer

Als natuurterreinen aan hun lot worden overgelaten, gaan bomen en struiken de overhand krijgen. Zij vormen een natuurlijke successie. Successies zijn op de toekomst gericht, waarin groeiomstandigheden onvermijdelijk afwijken van die uit het verleden. Vooral op armere gronden begint dat met vorming van humus, waarbij sprake kan zijn van extra stikstofbinding (bacteriën, leguminosen). De alom aan­wezige zaadbronnen zorgen dan voor een rijkere successie, ook wel verwildering genoemd. Natuurorganisaties in Nederland pogen echter voornamelijk natuur te bevriezen of met drastische ingrepen te herstellen naar beelden van vroeger.

Herstel gaat tegen de natuur in en geleidelijk zal in de huidige natuurgebieden, anders dan bedoeld, steeds meer bos verschijnen. De verwildering van gewenste natuurbeelden wordt momenteel voornamelijk aan stikstof toegeschreven. Deze analyse wil laten zien dat veronderstelde problemen door stikstof nog onvoldoende geïdentificeerd kunnen worden. Niet alleen de landbouwsector heeft beter inzicht nodig, maar vooral de natuursector.

Opdringende verwildering in het Wierdenseveld, het hoogveen is kansloos
Foto: Leffert Oldenkamp

Het ontstaan van natuurbeelden
Vroeger zijn door roofbouw vooral heidelandschappen, blauwgraslanden en stuifzanden ontstaan, waarbij ook restanten veen, vennen en bos overbleven. In veel gevallen lukt het om dergelijke beelden met bijbehorende specifieke flora en fauna in stand te houden. Daarbij is van essentieel belang dat regelmatig ongewenste opslag van bomen en struiken wordt verwijderd en dat de waterhuishouding op peil blijft. In veengebieden moeten de voor veenvorming geschikte planten aanwezig zijn. Dergelijke ‘lichte’ inspanningen op deze armere terreinen vallen uit cultuurhistorische overwegingen goed te verdedigen.
Het wordt echter een ander verhaal als rijkere terreinen (zoals voormalige landbouwgronden of bossen die al een eigen, rijker ecosysteem hebben gevormd) de status van natuur (Natura2000) krijgen. Vooral als er verplichtingen ontstaan om schrale natuurtypen te ontwikkelen en de EU ons erop wijst dat we de door onszelf opgelegde instandhoudingsdoelen niet halen:
– Bij voormalige landbouwgronden zijn dan de resultaten, ondanks drastische ingegrepen, vaak teleurstellend (Mantingerzand, Drentsche Aa);
– Ook omvorming van bossen levert steevast andere hergroei dan bedoeld was. Bosgronden zitten vol met zaden van bomen, struiken en kruiden, die voor verwildering zorgen. Ondanks wensen voor meer bos werd al bijna 5000 ha bos omgevormd. Over geheel Nederland (met hot spots in Drents-Friese Wouden en Schoorl) zijn trieste voorbeelden te vinden: bos weg en in plaats daarvan ongewenste opslag.
De oorzaak van de daarbij ontstane verwildering wordt vervolgens niet bij de logica van natuurlijke processen gezocht, maar voornamelijk bij andere factoren, zoals:

a. Stikstof
Weliswaar kan stikstofdepositie groei van bepaalde plantensoorten (grassen, bramen, brandnetels) stimuleren, maar in welke mate dat erger is dan de natuurlijke verwildering met deze planten valt moeilijk vast te stellen. De veehouderij wordt niettemin verantwoordelijk gehouden. Ondertussen zijn daar al drastische reducties in emissies gerealiseerd. Tijd dus om ook het natuurbeleid bij de discussie te betrekken. We treffen natuurterreinen in goede toestand aan waar veel stikstof neerslaat (bv. Korenburgerveen), maar ook terreinen waar verwildering is ontstaan zonder extra stikstofbelasting (bv. Wierdenseveld en Mantingerzand). De volgende knelpunten belemmeren ons om juiste afwegingen te kunnen maken:
– Er ontbreekt een realistische visie op de toekomst van zowel landbouw als natuur. Met de nu in discussie zijnde maatregelen ontstaat nog geen duurzame landbouw. Waarschijnlijk zal de landbouw een vorm van extensivering ondergaan. Dan zullen de voor natuur moeilijk te beheren gronden hard nodig zijn om dat mogelijk te maken. Het is evenmin duidelijk in hoeverre de huidige natuurdoelen standhouden.
– De modellen waarop ingrijpende maatregelen zijn gebaseerd om stikstofemissie en -depositie te reguleren, zijn evident ontoereikend (zie Briggs & Hanekamp en Nico Gerrits). Het RIVM geeft dat schoorvoetend toe. We kennen derhalve de werkelijke effecten van deposities niet. Herstelmaatregelen (stikstofreducties of vermindering veestapel) bieden geen zekerheid dat een (gevreesde) verwildering in de natuur wordt voorkomen.
– In ecologische studies wordt de stikstofproblematiek onvoldoende onderscheiden van de natuurlijke dynamiek. In hoeverre natuur zelf in staat is om extra stikstof te verdragen, valt dan niet te beoordelen.

b. Klimaatverandering, al dan niet in combinatie met droogte, verzuring, stikstof of versnippering
De al te vlot aan een overmaat aan CO2 (klimaatverandering) toegeschreven rampen, zoals overstromingen, bosbranden en droogte, blijken in de praktijk vaak samen te hangen met nalatig beheer: ontbossing, wateronttrekking en achterstallig onderhoud (1).
Afstervende Eiken worden in dit verband gewoonlijk ten onrechte als voorbeelden van klimaatschade in combinatie met overmaat stikstof genoemd. In werkelijkheid gaat het meestal om Zomereiken van niet geteste herkomsten (vaak Hongaarse) die op te arme, droge gronden zijn geplant. Ons Eikenbestand staat er goed bij op plekken waar Eiken thuishoren.
Genoemde rampen vallen niet te bestrijden met minder CO2 uitstoot of minder stikstofdepositie. Geteste boomsoorten en een goede kwaliteit bos- en haagplantsoen op daarvoor geschikte gronden beheer levert de oplossing.

Bos met Eiken, Beuken, naaldhout met verjonging. Dergelijk selectief beheerd bos wordt niet meer gestimuleerd
Foto: Leffert Oldenkamp

Instandhouding van bossen
Overheden en bosbeheerders lijken overtuigd van de grote betekenis van bossen. Helaas blijft het bos­oppervlakte afnemen en de toestand van het overgebleven bos is dusdanig dat de ambities uit de bossenstrategie niet waar te maken zijn (2). De realiteit is als volgt:
– Weliswaar zijn er plannen in uitvoering voor bosuitbreiding, maar het stelt te weinig voor. Als het om bossen of bomen gaat, wordt houtaanwas aan rechte bomen onterecht als een niet natuurlijke eigenschap beschouwd. Hetgeen omvorming van bossen in het kader van Natura2000 tot gevolg heeft. Het betekent een ontkenning van de maatschappelijke betekenis van hout en van doelen uit de bossenstrategie (meer hout voor de bouw, vastlegging CO2 ). Zonder betere aanwas zal nog meer bos verloren gaan.
– Grillige, misvormde bosrestanten worden als natuurlijke oerbossen beschouwd. Dergelijke bossen verdienen weliswaar nog enige tijd beschermd te worden, maar dragen weinig bij aan belangrijke doelen van de bossenstrategie. Meer aandacht is nodig voor een volledig traject van stadia in de (spontane) bosontwikkeling, waarbij via een pionier- en stakenfase (weinig menging en rechte stammen) geleidelijk oude bomen in een sterkere menging met andere boomsoorten voorkomen (ecologische waarden). Opdat volgende generaties alle waardevolle stadia ter beschikking krijgen.
– Biomassa (chips, pellets etc.) wordt voor energie ingezet. Klimaatdoelen worden dan onbereikbaar en de inzet van oogstmachines belemmert selectief, duurzaam bos- en natuurbeheer.
– Bij bosaanleg wordt te weinig gebruik gemaakt van plantmateriaal van geteste herkomsten en selecties. Men veronderstelt ten onrechte dat opgerooide zaailingen van (veronderstelde) inheemse bomen en struiken met slecht wortelgestel volwaardige bossen zullen opleveren. Immers moet de vraag worden gesteld wat er nu echt aan autochtoon materiaal (zaden en planten) benut wordt. Materiaal van onbekende herkomst gebruiken, is gevaarlijk. Materiaal van (aan uiteenlopende omstandigheden getoetste) herkomst of reeds in langere omlopen gezond groeiende bomen heeft al aangetoond bij veranderende omstandigheden in Nederland een beter perspectief te bieden.
– In bestaande bossen wordt nauwelijks nog selectief gedund. Met machines wordt te veel en te vroeg ‘verjongingskap’ ingezet, waarbij spontane verwildering kritiekloos wordt geaccepteerd.
– Provincies werken ondertussen voorschriften uit voor beheer van oudere bossen in Natura2000 gebieden. Die houden in dat al behoorlijk functionerende bossen niet als zodanig behouden blijven en evenmin opnieuw ontstaan: geen selectieve houtoogst met verjonging, maar uitsluitend verwildering met veel dood hout.
Bosbeheer is dus onvoldoende gericht op het ontwikkelen van gezonde, goed groeiende, oude bossystemen. En waardevolle bomenbestanden in lanen, parken en arboreta worden onvoldoende verzorgd of uitgebreid. Een wereld te winnen dus.

Onvoldoende dunning Grove den, wel Amerikaanse vogelkers. Weinig toekomstperspectief door nalatig beheer
Foto: Leffert Oldenkamp

1. Symposium Wageningen, 2015. Managing the Climate-Water-Forest nexus. Are we on the right track?
2. Oldenkamp, L. 2022. Bos 2.0: meer houtaanwas en meer vastlegging van CO2 in ecologisch proces. Vakblad Natuur Bos Landschap, 183.
3. Briggs et al., 2022. Criticizing AERIUS/OPS Model Performance. www.researchgate.net/publication/
362578486_Criticizing_AERIUSOPS_Model_
Performance
4. Briggs et al., 2022. Rebuttal on RIVM›s critique of Briggs et al. AERIUS/OPS Model Performance. www.researchgate.net/publication/364224513_Rebuttal_On_RIVM›s_Critique_Of_Briggs_et_al_AERIUSOPS_Model_Performance
5. Overzicht artikelen N. Gerrits: www.foodlog.nl/artikel/overzicht/user/20428/