Wetenschappelijke namen van planten; Deel 2: beschrijvende namen

De tweeledige naamgeving van organismen met eerst de geslachtnaam met een hoofdletter en daarna de soortnaam met kleine letter is voor dezelfde levensvorm overal gelijk. Dit in tegenstelling tot volksnamen. Het hanteren van een dergelijke wetenschappelijke naam voorkomt verwarring. De namen zijn gelatiniseerd. Dat wil zeggen dat ze uit het Latijn zijn overgenomen of naar het Latijn zijn vertaald of omgeschreven. Ondanks dat velen spreken van de ‘Latijnse naam” van een plant gaan veel van de namen terug op het Oudgrieks.

Diverse plantennamen zijn direct aan het Oudgrieks ontleend. Denk daarbij aan: Carya (Oudgrieks voor (hazel)noot), Styrax (hars), Ostrya (met sterk hout), en Ptelea (Iep). Vaker echter is er sprake van een combinatie van Oudgriekse namen of begrippen om daarmee een beschrijvende geslachtsnaam te vormen. Voorbeelden zijn Pterocarya (pteron = vleugel) en Platycarya (platys = plat en breed). Ook Platycarya strobilacea is een beschrijving van de plant. Deze Aziatische verwant van de Hickorynoot heeft platte brede zaden die loskomen uit een dennenappelachtige structuur (strobilus is Latijn voor kegel).

De beschrijvende wetenschappelijke namen kunnen zeer informatief zijn en daarmee gemakkelijk te onthouden voor iemand als ondergetekende, die klassieke talen deed op de middelbare school. Rhododendron, dat is samengesteld uit de klassiek Oudgriekse woorden rhodon (rozerood) en dendron (boom) en aldus ‘rozenboom’ betekent, is een goed voorbeeld. Andere voorbeelden zijn Philadelphus (broederliefde), Podocarpus (letterlijk: ‘voetvrucht’) en Panax (van pan axos – alhelend). De geslachtsnaam Panax heeft weer aanleiding gegeven tot de naamgeving van verwante soorten: Astropanax, Tetrapanax, Pentapanax of Kalopanax. Het voorvoegsel functioneert als onderscheidend element met respectievelijk de betekenis ster-, vier-, vijf- en mooi-.

Aan het Oudgrieks ontleende namen worden naar Latijn omgezet. Een goed voorbeeld is Clerodendrum trichotomum. Deze naam is samengesteld uit kleros (kans) en dendron (boom) in een Latijnse transcriptie naar een onzijdige vorm met de gebruikelijke substitutie van de c voor een k. De soortnaam is een samentrekking van de Oudgriekse woorden trikha (drievoudig) en tomia (verdeeld).

In de naamgeving worden Oudgrieks en Latijn vaak willekeurig door elkaar gebruikt. In deel 1 heb ik reeds Hedera helix genoemd. Ook Taxodium distichum valt hieronder. De geslachtnaam is een samentrekking van taxus (Latijn) en eidos (Oudgrieks voor ‘lijkend op’). De soortnaam is dan weer aan het Oudgrieks ontleend: di (twee) en stichos (‘rij’ of ‘regel’). Deze naam is een goede beschrijving van de plant en de loten. Een ander voorbeeld is Liriodendron tulipifera. Leiros (lelie in het Oudgrieks) is gecombineerd met dendron (boom). De soortnaam betekent letterlijk’ tulpdragend’ en is Latijn, al was de Tulp onbekend bij de Romeinen. Het woord Tulp is een leenwoord uit het Frans. Welbekend is de Paardenkastanje. De geslachtsnaam Hippocastanum is een samenstelling van hippos (Oudgrieks voor ‘paard’) en castanus (Kastanje in het Latijn, een woord dat is afgeleid van het Oudgriekse kaston – ‘balkhout’).

De gekozen naam kan ook beschrijvend zijn wat betreft de bloeitijd. Denk dan aan Primula (primus is Latijn voor de eerste), maar ook aan soortaanduidingen als hiemalis (hiems is winter in het Latijn), vernalis (verna is lente), aestivalis (aestas is zomer) en autumnalis (autumna is de herfst). De bruikbaarheid van de plant heeft geleid tot namen als Fagus (fagere is eten, naar de eetbare beukennootjes), Liquidambar (letterlijk: ‘vloeibare hars’) deliciosa (lekker), cerasifera (letterlijk: ‘kersen dragend’) en officinalis (geneeskrachtig).

Ook de kleurstelling kan een naamgevingsmotief zijn: picta (gekleurd of getekend), virida (groen), fusca (bruin), aurantica (oranje), flava (geel), alba (wit), nivea (sneeuwwit), margarita (parelwit), carnea (vleeskleurig), rosea (rozerood), rubra (rood), sanguinea (bloedrood), violacea (violet) purpurea (paars), caerulea (hemelsblauw), nigra (zwart). In het verlengde hiervan liggen: aurea (goudkleurig), argentea (zilverig), cuprea (koperachtig), plumbea (loodgrijs), pallida (bleek), atra (donker) en grisea (grauw); allen uit het Latijn. De aan het Oudgrieks ontleende equivalenten komen ook voor, zoals bijvoorbeeld leuca (leukos – wit), euchlora (eu + chloros – lichtgroen), melanensis (melanos – zwart), glauca (glaukos – blauwgroen) en coccinea (kokkinos – rood).

Aesculus flava
flava = geel
Foto: André Beerendonk
Aesculus pavia ‘Atrosanguinea’
atrosanguinea = donker bloedrood
Foto: André Beerendonk
Aesculus × carnea
carnea=vleeskleurig
Foto: André Beerendonk

Overige eigenschappen van een plant die deze onderscheiden van andere soorten vormen vaak een naamgevingsmotief: excelsa (hoog), pumila (klein), breva (kort), robusta (fors), fragilis (breekbaar), angusta (smal), lata (breed), laxa (wijd), longea (lang), tenua (dun), crassea (dik), cerea (wasachtig), glabra (glad), lanea (wollig), mollis (zacht), aspera (ruw), hirsuta (harig), barbata (baardig), spinata (gedoornd) en plumosa (geveerd). Ook in deze categorie zijn er namen, of delen daarvan, die teruggaan op klassiek Oudgrieks. Denk dan aan -opsis (ogend als), pseudo- (vals), chamae- (laag) en poly- (van polloi – veel).

Chaenomeles speciosa ‘Alba’
speciosa = aantrekkelijk van uiterlijk
alba = wit
Foto: André Beerendonk
Pseudolarix amabilis
pseudo = lijkt op, vals
amabilis = lieflijk
Foto: André Beerendonk

Ook de groeivorm kan een naamgevingsmotief voor een soortnaam zijn. Denk maar aan prostrata (platliggend), reptans (kruipend), pendula (hangend), tristis (treurend), scandens (klimmend), tortuosa (gedraaid), erecta (opgericht), fastigiata (gepunt), parva (klein van stuk of zwak), minor (klein), media (middelste), major (groot), maxima (grootste) en superba (hoogste).

Acer macrophyllum
macrophyllum = groot blad
Foto: André Beerendonk
Sorbus frutescens
frutescens = struikachtig
Foto: André Beerendonk

In de wetenschappelijke namen van planten gaan soms ook plekken en personen schuil. Daarover meer in deel drie.

Geef een reactie