Arboretum provinciaal domein Het Leen

Iedereen die van bos en natuur houdt zou provinciaal domein Het Leen op zijn uitstappenlijstje moeten zetten. Dit bos van meer dan 275 ha ligt in de noordwestelijke hoek van de provincie Oost-Vlaanderen. Het Leen maakt deel uit van de Oost-Vlaamse recreatiedomeinen, maar naast de bekende broertjes Puyenbroeck en De Gavers ligt de eigenheid van Het Leen vooral in natuurgebonden recreatie.

Een uitgebreid arboretum
Wie Het Leen binnenkomt langs de hoofdingang gaat door een dubbele lindendreef van ongeveer 1 km. Aan weerszijden van die dreef ligt een uitgebreid arboretum. De eerste bomen van het arboretum werden geplant in 1980. Het was de bedoeling om de natuurlijke rijkdom aan houtige gewassen uit de buurt aan de bezoekers te tonen. Maar als je enkel inheemse bomen en struiken wilt tonen, ben je snel uitgepraat. Daarom werd de collectie uitgebreid met cultivars en variëteiten van die soorten. De collectie groeide tot zo’n 400 bomen. Tussen 1985 en nu breidde het arboretum steeds verder uit in aantal planten en in oppervlakte tot het bomen- en struikenmuseum dat nu te zien is. Er staan er in het arboretum meer dan 8000 planten, verspreid over 6 ha.
De kennis en de collectie van het arboretum worden wereldwijd gedeeld. Het arboretum maakt deel uit van de Vereniging van Botanische Tuinen en Arboreta in België en het Groothertogdom Luxemburg en is ook lid van de Botanical Gardens Conservation International.

Troeven van de collectie
Na de botanische soorten en cultivars van inheemse planten werd de nadruk steeds meer gelegd op enkele planten die het goed doen in zure grond en die bekend staan om hun bloemenpracht. Als je in de lente een wandeling maakt in het arboretum, maak je meteen kennis met de uitbundige bloei van Camellia, Magnolia, Rhododendron en Viburnum, de troeven van de collectie. Voor de verzameling Camellia ontving het arboretum in 2014 de erkenning ‘International Camellia Garden of Excellence’, waardoor Het Leen meteen bekend werd bij plantenliefhebbers van over heel de wereld.
Camellia is een van de eerste sierplanten die op grote schaal gekweekt werden, en de oorsprong van die industrie ligt in Oost-Vlaanderen. Het is dus een geslacht dat in dit Oost-Vlaams arboretum zeker niet mag ontbreken. Dankzij een zeer nauwe samenwerking met de International Camellia Society is de collectie uitgebreid met enkele unieke en zeldzame exemplaren van verloren gewaande cultivars van Oost-Vlaamse origine, die herontdekt werden in tuinen van over de hele wereld.
Heel bijzonder is de verzameling harde Gentse Azalea’s, een verzameling cultivars die in de negentiende en begin twintigste eeuw mede zorgde voor de bekendheid van de Gentse bloemenstreek. De collectie Magnolia springt vooral in de maand april in het oog, als er tenminste geen late winterprik met vorst geweest is. Viburnum zorgt er dan weer voor dat er eigenlijk het hele jaar rond bloeiende soorten zijn in het arboretum.
De collectie bomen en struiken werd later uitgebreid met een verzameling vaste planten. Geen houtige gewassen dus, maar de perken die samengesteld en onderhouden worden in samenwerking met de Vlaamse Vasteplantenvereniging zorgen voor een kleurrijke toets te midden van het zomerse groen.

Coniferen in het arboretum
Coniferen in het arboretum
Foto: Foto: Archief provinciaal domein Het Leen

Taken van het arboretum
Elk arboretum heeft drie basistaken. Die zijn: planten tonen, planten bewaren en planten onderzoeken.

Planten tonen Dat Het Leen fier is op haar collectie en die graag toont aan het publiek, zal iedereen die wandelt tussen de bomen en struiken direct ondervinden. Achter elke bocht van het wandelpad wacht een ander uitzicht, gaande van een flamboyante partij bloeiende heesters, over enkele mysterieuze coniferen tot zelfs een Trachycarpus of een bananenplant. Regelmatig organiseert Het Leen een gratis geleide wandeling op inschrijving, telkens volgens een ander thema. Zo leidt iemand van de Camellia Society in maart de bezoekers langs de uitbundig bloeiende Camellia, maar evengoed toont iemand van de groenarbeiders hoe het arboretum in november winterklaar wordt gemaakt, of bestudeert een insectengids in de zomer samen met publiek de vlinders die op de bloeiende vaste planten afkomen.
Ook kunnen groepen begeleiding krijgen van een gids. Tijdens een twee uur durende wandeling maak je kennis met het arboretum, volgens een zelf gekozen thema. Wie houdt van bloemschikken, kan zich creatief uitleven op een workshop en een prachtig tafelstukje maken, met de planten en kleuren van het heersende seizoen. Ten slotte maken ook jonge deelnemers kennis met de geuren, kleuren en vormen van het arboretum tijdens de zomeractiviteit ‘De Schatten van Vlieg in het arboretum’.
Arboretum Het Leen draagt wetenschappelijke correctheid hoog in het vaandel. Bezoekers die niet alleen willen genieten van de bloemenpracht, maar ook geïnteresseerd zijn in de botanische gegevens van de planten, vinden informatie op een naambordje dat bij elke plant uit de collectie staat. Daarop staat naast de juiste wetenschappelijke naam van de plant extra informatie, bijvoorbeeld de moederplanten als het om een hybride of kruising gaat. Verder lees je af van welke familie het geslacht afkomstig is en indien mogelijk vind je er ook de streek waaruit de plant van nature voor komt. Een dendroloog zet zich in om nieuwe planten zo nauwkeurig mogelijk te determineren en zo de correctheid op de naambordjes te bewaken.

Planten bewaren Dat het arboretum van Het Leen ook de taak om planten te bewaren zeer ter harte neemt, laat zich zien in de uitgebreide collecties van de ‘troevenplanten’, waar enkele planten tussen staan die gerust uniek genoemd mogen worden.

Intensief onderhoud
Een ploeg enthousiaste groenarbeiders onderhoudt de planten, zorgt voor goed betreedbare paden en netjes gemaaid gras. Uiteraard wordt bij het onderhoud gestreefd naar een minimale milieu-impact. Onkruid wordt zo veel mogelijk voorkomen door een dikke schorslaag in de perken. Ongewenste kruiden die toch de kop opsteken, worden met de hand gewied en door een regelmatige behandeling met heet water en stoom blijft het wandelpad vrij van woekerplanten.

Het arboretum praktisch
Het arboretum is alle dagen van het jaar open, van 9 uur tot zonsondergang. Het station van Eeklo ligt op 2,5 km afstand en de halte ‘Het Leen’ van bus 58 Gent-Eeklo-Brugge op slechts 1,5 km. Het Leen ligt op knooppunt 57 van het Oost-Vlaams fietsknooppuntennetwerk. Kom je met de wagen? Dan vind je de ingang van Het Leen op de Gentsesteenweg.
Het domein en het arboretum zijn goed toegankelijk voor personen met een beperking. Er zijn aangepaste parkeerplaatsen en sanitair en de verharde wandelpaden maken het ook voor mensen met een verminderde mobiliteit mogelijk om volop van de natuur te genieten. Zoek je nog extra informatie? Neem eens een kijkje op de website www.hetleen.be.

* Frank Schautteet is deskundige natuureducatie bij domein Het Leen

Bezoekers genieten van een rondleiding in het arboretum
Bezoekers genieten van een rondleiding in het arboretum
Foto: Archief provinciaal domein Het Leen

Johan van der Burgh, een leven lang gefascineerd door de palaeobotanie en geologie

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Johan van der Burgh, geboren in Apeldoorn in 1937 als enige zoon van ouders die niets met dendrologie hadden. Getrouwd met Jenny van Stempvoort en wonend in Rossum. Ik heb les gegeven aan de universiteit van Utrecht en veel onderzoek gedaan. Ik ben nog drie dagen per week met onderzoek bezig maar ga dat binnenkort afbouwen.

Johan van der Burgh zoekt de verbanden tussen verleden en heden
Foto: Ineke van Teylingen

Wat voor scholing op dendrologisch gebied heb je gehad?
Ik heb geen opleiding op dendrologisch gebied gehad. Na de HBS ging ik naar de universiteit in Utrecht om te studeren. Nadat ik een half jaar bij een ander onderwerp door een microscoop had zitten turen ben ik overgestapt naar de specialisatie palaeobotanie. Na mijn afstuderen in 1963 ben ik in Utrecht blijven hangen en hoefde niet in militaire dienst vanwege mijn onderwijsbaan. Het beheer van de fossielencollectie behoorde ook tot mijn taken. In 1973 ben ik gepromoveerd.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan?
Omdat ik van huis uit geen kennis had van houtige gewassen zijn mijn vrouw en ik in de jaren tachtig lid geworden van de IDS en de NDV. Ik heb in de palaeobotanie veel met zaden gewerkt. Ik had bij opgravingen onder andere zaden van Magnolia gevonden, ik wilde graag echte Magnolia’s zien en kon bij excursies meer over deze planten te weten komen. Ik ben niet zo geïnteresseerd in allerlei kwekersvariëteiten, maar wel in de soorten. Die zijn voor mij het uitgangsmateriaal voor mijn onderzoek naar plantenfamilies in de oertijd.

Magnolia virginiana
Foto: Gert Fortgens

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Ik heb geen speciale passie voor planten hoewel ik bekend sta als coniferenkenner. Daar ben ik erg verbaasd over. Misschien komt dat omdat ik in een systematisch anatomische studie het geslacht Pinus heb onderzocht. Soortenkennis van alle planten is voor mij het belangrijkste. Hoewel ik vooral in het Neogeen werk, heb ik ook interesse in afzettingen uit onder andere de Jura-periode en het Devoon. In die laatste periode vonden alle grote differentiaties bij de landplanten plaats. Mede daardoor kreeg ik van een bekende verzamelaar de beschikking over zijn grote collectie plantenfossielen uit het Devoon voor onderwijs en onderzoek.

Hoe ziet in grote lijnen je leven er uit?
Voor mijn promotieonderzoek heb ik diverse bruinkoollagen in West-Duitsland onderzocht op fossielen van planten. Deze koollagen van enkele tot vele miljoenen jaren oud worden, als ze dik genoeg zijn, afgegraven. We vonden onder andere fossielen van Liquidambar, Nyssa, Fraxinus, Ericaceae zoals Kalmia, Cliftonia, Vaccinium arboreum en Symplocos in drie soorten. Symplocos is afkomstig uit Amerika. Via bossen rond de Noordpool heeft het geslacht zich verspreid over Europa en Azië. Dat kon omdat op het eind van het Palaeoceen de temperaturen aan de pool hoog waren, het poolzeewater had toen een temperatuur van 23 graden Celsius. Wel was het er ’s winters net zo donker als nu, onder invloed daarvan is loofverliezendheid ontstaan. Bij de langzame afkoeling tot in de ijstijd week de flora naar het zuiden uit en werd in drie provincies verdeeld door de oceanen en gebergten. In de ijstijd werd de flora in Noord-Europa bijna uitgeroeid, maar bleef in Azië en Amerika grotendeels intact. Dat kun je nog zien aan de asa gray planten (Amerikaanse botanicus 1810-1888); sinoamerikaanse geslachten waaronder Magnolia, Liquidambar, Symplocos, Calycanthus, Stewartia, Itea en Illicium.

De vruchten van Symplocos paniculata
Foto: Gert Fortgens

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
Ik heb in veel landen onderzoek gedaan. Op de grens van een gematigde en een subtropische zone vond ik zaad van Ulmus carpinoides. Een herfstbloeiende iep met vrijwel symmetrisch blad die veel zaden gaf. Dan onderzoek ik welk klimaat deze plant miljoenen jaren geleden over zich heen heeft gehad. Dat is mijn drive om er nog steeds mee door te gaan. Er zit samenhang in mijn werk tussen de planten van toen en nu.

Wat is het meest opmerkelijke wat je hebt meegemaakt?
Magnolia virginiana, die nu alleen nog in Noord-Amerika groeit, bleek ook in West-Europa voor te komen. De kenmerken qua bladvorm en zaden plus afdrukken van haren, celwanden en papillen blijken exact dezelfde te zijn als die we in de bruinkool gevonden hebben.

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Bij sommige NDV-excursies zijn er ellenlange discussies in het veld over de herkomst van een bepaalde plant of die cultivar nou bij A, B of C hoort. Ik ga daar niet in mee, over tien jaar bestaan ze soms niet meer. Mij boeit alleen de soorten, daar haal ik mijn kennis uit.

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Ruim dertig jaar werkten we met een ploeg in de mijnen bij Hambach (Duitsland) en wij letten speciaal op fossielen van Ginkgo. Al die jaren werden ze niet gevonden maar bij een zoektocht twee jaar geleden was het raak. We zochten altijd op verschillende niveaus in de groeve. Een van onze assistenten vond een Ginkgo blad in een steen en we hebben uiteindelijk meer dan dertig afdrukken gevonden. Ze bleken niet in het Mioceen te liggen maar in het onder Plioceen, een jongere laag van 6-4,5 miljoen jaar v. Chr.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Ja, ik zou het graag delen maar vind het jammer dat de meeste dendrologen niet echt in de palaeobotanie geïnteresseerd zijn. Door de grote belangstelling voor cultivars is er bijna geen interesse voor soorten en vegetatie die nog in fossielen te vinden zijn. Ik heb onlangs iemand ontmoet die zich bezighoudt met natuurbeheer en landschapsontwikkeling. Die vroeg mij welke planten er in het Mioceen en het Plioceen van NW-Europa te vinden waren om ze eventueel weer aan te planten. Nou, dan heb je keus genoeg: enkele soorten Acer, verder Alnus, Betula, Carpinus, Celtis, Fagus, Liquidambar, Liriodendron, Magnolia, Nyssa, twee soorten Populus en Quercus, Ulmus, Zelkova. Beuken in Noord-Azië en Europa zijn op één na heel nauw verwant, alleen Fagus engleriana valt er buiten. Er is ook verschil te merken tussen de verschillende tijdperken: de Miocene beuk heeft getand blad, de Pliocene beuk heeft af en toe tandjes maar meestal niet. Na het Plioceen hebben beuken geen kleine vruchten meer gegeven, maar grote. Daar moet zich klimatologische heel wat hebben afgespeeld.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Ik zou het zo weer doen. Het heeft me gegrepen. Hoe ga je je vondsten interpreteren? Het verhaal over fossielen moet wel kloppen. Mijn verzameling overdrukken is in het Oertijdmuseum van René Fraaijen in Boxtel ondergebracht. Er worden nog regelmatig PDF bestanden aan toegevoegd. Ik vind het leuk om daar te blijven hobbyen.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Ik ben verbaasd over de zorgvuldigheid waarmee de kennis van basale en geïntegreerde gebieden kapot gemaakt wordt. Er is tegenwoordig weinig oog voor de bodemschatten in de natuur en waardevolle gebieden worden onvoldoende ontzien. Wat rest zijn kleine brokstukjes. In feite werkt de biologie op eilandjes. Geologen zijn er op gespitst om als er een verbinding is, die ook even mee te pakken.

Blad van een Miocene Beuk Fagus menzelii
Foto: Johan van der Burgh

Xanthoceras sorbifolium, een verrassende kennismaking

Op bezoek bij Anneke van Rhijn in De Punt. Toen we samen door haar grote Acer verzameling dwaalden, herkende ik weinig. Maar bij de oprit tegen het huis zag ik wel iets bekends dat ik nog nooit zo in volle bloei had gezien: Xanthoceras sorbifolium. Hij behoort tot de Sapindaceae, een tot voor kort grote subtropische- en tropische plantenfamilie waartoe onder andere de heerlijke lychee (litchi) en de eveneens erg smakelijke rambutan behoren, waarin thans ook de esdoorns en paardenkastanjes zijn ondergebracht. De Xanthoceras sorbifolium is in1834 beschreven door A. Von Bunge (1803 Kiev, 1890 Estland), de latere directeur van de Botanische tuin in Dorpat, Estland.

Tegen het huis van Anneke van Rhijn in De Punt Xanthoceras sorbifolium
Foto: Lute Hilberts

Kenmerken
Xanthoceras sorbifolium bloeit in mei-juni op tweejarig hout, met grote tot 20 cm lange opstaande trossen witte bloemen met vijf kroonbladen en een geel hart dat later bij het verbloeien verkleurt naar karmijn. Je zou zweren dat hij tot de Fabaceae behoort als je de bloemtrossen ziet. Hij is bladverliezend, heeft geveerd blad dat bestaat uit 9 tot 17 smalle langwerpige frisgroene blaadjes die aan de randen gezaagd zijn en eindigen in een scherpe punt. In de nazomer vormen zich bolronde vrij grote driehokkige noten die wel wat lijken op die van een walnoot. De vruchtjes zijn eetbaar, de bloemen en bladeren trouwens ook, en ik las dat ze kunnen worden aangeplant in een voedselbos, dé rage van de laatste tijd.
Xanthoceras sorbifolium komt voor in het noorden van China, Korea en Mongolië en doet het daar goed op droge plaatsen waar hij opgroeit tot een kleine boom of meerstammige struik van zo’n 7 meter hoog. De groei is opgaand. Op verschillende sites lees ik dat ze in ons land met moeite 2 meter hoog worden, maar die in De Punt is zeker 5 meter. Hij staat wat krap tussen de woning en een Acer griseum en het is niet ondenkbaar dat hij daardoor naar het licht groeit, maar langgerekt is hij zeker niet. Een Xanthoceras houdt dus van droge grond en dat is hier zeker het geval. Op natte grond zou de groei achterblijven. Anneke’s partner Herman Oterdoom zaaide hem in 1994, hij ontving zaad van de Botanische Tuin in Shanghai.

Snoeien, bloeien en ontkiemen
Als er takken met die dikke noten op het pannendak knallen wordt er hier en daar wat gesnoeid, maar verder kan hij zijn gang gaan. Het snoeien wordt goed verdragen en elk jaar bloeit hij rijk, met uitzondering van dit jaar. Naar de reden blijft het gissen, maar het zal zeker de late vorst dit voorjaar zijn geweest. De tuin maakte toen nog vrij onverwachts -10 °C mee. Nog nooit heeft Anneke onder de boom jonge Xanthoceras zien opkomen, ondanks de grote hoeveelheid zaden die altijd onder de boom liggen. Waarschijnlijk is het zaad niet goed kiemkrachtig.
In een bijdrage van Ronald Houtman over deze struik (Arbor Vitae 1994), lees ik dat men hem in China ‘Wên Kuna Kou’ noemt, wat kap of helm betekent en slaat op de vorm van de noot als hij open springt.

De opengebarsten noot van Xanthoceras sorbifolium
Foto: Lute Hilberts

Meer aanplanten
Het verbaast me steeds dat ik die mooi bloeiende heester/kleine boom bijna nooit zie. We zagen hem wel in een van de tuinen in Frankrijk die we in augustus met de NDV bezochten. Hij stond in de tuin van Les Jardins de Bellevue in Beaumont-le-Hareng. Natuurlijk heb ik hem in onze tuin aangeplant, maar hij wilde niet groeien, het is hier te nat denk ik. Ronald Houtman riep in 1994 al op zo’n fraaie heester meer aan te planten en ik doe dat hierbij ook. Hij bloeit bijzonder fraai, kijk naar de foto’s, en hij kan prima in een kleine tuin.

Noten van Xanthoceras sorbifolium in hun juvenile stadium
Foto: Lute Hilberts