Magnolia stellata

De bekende stermagnolia is een van de vele bedreigde soorten van het geslacht Magnolia. Vergeleken met andere geslachten van de gematigde zone van het Noordelijk Halfrond is de teruggang van veel Magnolia soorten opvallend.
Magnolia is een groot geslacht met ongeveer 245 soorten. Het merendeel van de soorten groeit in de tropen, met name in Zuid-Oost Azië, het Caribisch gebied, Midden- en Zuid-Amerika. In de in 2007 door de IUCN gepubliceerde Red list of Magnoliaceae worden 31 soorten als ernstig bedreigd beschouwd, 58 als bedreigd en 29 als kwetsbaar. Maar op dit moment gaat het al om 35 ernstig bedreigde en 75 bedreigde soorten. In werkelijkheid kunnen het er nog aanzienlijk meer zijn omdat van maar liefst 94 soorten onvoldoende gegevens beschikbaar zijn voor een goede beoordeling. Dit betreft vooral soorten met een klein areaal.

Logo van de IUCN Rode Lijst
Logo van de IUCN Rode Lijst
Foto: Internet

Magnolia stellata heeft in Japan in Centraal Honshu een klein areaal rond Nagoya. De soort groeit daar in heuvelachtig gebied tot 600 m boven zeeniveau. In dit gebied zijn er ongeveer 100 groeiplaatsen. Vooral op de kleine groeiplaatsen met weinig bomen is er weinig regeneratie, mogelijk als gevolg van inteelt. De bomen produceren doorgaans veel zaden, maar voor de kieming zijn vooral vochtige omstandigheden nodig.
Tijdens zijn studiereis naar Japan bezocht Harry van de Laar dit gebied. Tot zijn verbazing zag hij dat de bloemen meestal niet zuiver wit waren en vaak roze. De Japanners vertelden hem dat ze voor de cultuur de witte het mooist vonden en dat ze die uit het bos gehaald hadden. De bomen op de natuurlijke groeiplaatsen werden ook veel hoger dan de selecties die in Japan al eeuwen in cultuur zijn.

Magnolia stellata
Foto: Hans Janssen

Een zeer ernstig bedreigde Chinese soort is M. zenii. Deze soort heeft op 200 m hoogte op de berg Baohua Shan in de provincie Jangsi volgens de IUCN Red List van 2014 slechts 18 individuen. De soort werd in 1931 ontdekt en in 1933 door C. Cheng beschreven.
Magnolia officinalis heeft een groot areaal in China en wordt ook veel gekweekt. De bast is een veel gebruikt geneesmiddel. Ondanks dat ze gekweekt wordt gebeurt het toch op de natuurlijke groeiplaatsen vaak dat de bast wordt geschild en vindt teruggang plaats. De meeste teruggang wordt veroorzaakt doordat op de originele groeiplaatsen aanplant plaatsvindt van Cunninghamia lanceolata. In de Procincie Hunan vindt herintroductie plaats en ook elders in China zijn daar plannen voor.

In de Red List van 2007 wordt M. wilsonii nog beschouwd als bedreigd. De oorzaak komt sterk overeen met die van M. officinalis. Ook de bast van deze soort wordt gebruikt voor medicinale doeleinden. In de recentste lijst is alleen sprake van nog net niet bedreigd.
Met de Noord-Amerikaanse soorten gaat het redelijk goed. M. virginiana heeft op Cuba nog de ernstig bedreigde ondersoort oviedoae.

Magnolia wilsonii
Foto: Hans Janssen

In de voetsporen van een plantenjager

‘Wanneer men voor het eerst een nieuw en vreemd land betreedt, is het moeilijk de planten waarvan men de gecultiveerde vormen kent te gaan verkennen in het wild; er gaan maanden voorbij voor men redelijk vertrouwd is met de “gewone” planten om zich heen.’ Aldus Ernest Wilson, planthunter van beroep.

Ernest Henry Wilson (1876-1930), geboren in Chipping Campden, UK, is een belangrijke – zo niet de belangrijkste – plantenverzamelaar van onze tijd. Bijna in elke tuin staat wel een plant, struik of boom waar Wilson verantwoordelijk voor is: het gaat er niet zo zeer om dat hij ze heeft ontdekt maar vooral heeft geïntroduceerd in onze tuinen. Bij ons in de Botanische Tuinen te Utrecht hebben wij enkele jaren geleden het idee opgevat om een planthunterstuintje te ontwerpen.
Ik neem u mee op reis met een selfmade plantsman. Wilson was een praktische en goed georganiseerde, harde werker, met een goed oog voor wat een tuinplant was, en vooral was hij een uitstekend diplomaat.

Wilson tijdens een van zijn verblijven in China

De eerste reis naar China
Zijn eerste China-trip ondernam hij in 1899, op 23-jarige leeftijd, vertrekkende uit Liverpool naar Boston. Daar ontmoette hij Charles Sprague Sargent (1841-1927) van het Arnold Arboretum, die in zijn leven een belangrijke rol zou gaan spelen. Met de trein naar San Francisco en vervolgens met de boot naar Hong Kong. Na een binnenlandse trip van 1000 km ontmoette hij Augustine Henry, collega planthunter, die hem een kaart meegaf van het gebied waar mogelijk een Davidia involucrata zou groeien. Deze trip had als doel zaad te verzamelen van de vaantjesboom, een tiental jaar eerder ontdekt door Père Armand David, de Franse missionaris/plantverzamelaar. Voordat zo een reis van start kon gaan was Wilson een tijd bezig om een goed team van lokale mensen om zich heen te verzamelen, want hij was afhankelijk van de juiste hulp. Team Wilson ging dus op pad naar de Davidia en kreeg direct de eerste deceptie: aangekomen op de plek kwamen ze tot de spijtige ontdekking dat de lokale bevolking de boom had omgezaagd om er huisjes van te bouwen. Na een reis van 13000 km en vijf maanden een behoorlijke tegenvaller. Echter het geluk was ook aan zijn zijde: een maand later, op 19 mei, stootten ze op zomaar een plek in het bos op een enorme Davidia, bloeiend en wel. Wilson heeft toen veel zaad verzameld van het jaar ervoor en keerde in 1902 terug naar Engeland met vele zaden, planten en herbariumvellen. Op de kwekerij van Veitch duurde het 18 maanden voordat de zaden kiemden, na diverse warmte/koude behandelingen.

Meconopsis integrifolia in zijn natuurlijke habitat
Foto: Ivo van Capel

China, Japan en Korea
Wilsons tweede trip naar China (1903, net zoals de eerste reis namens Veitch) stond in het teken van de Meconopsis integrifolia. Deze gele papaver bloeit in het Tibetaanse hooggebergte van Sichuan en Yunnan. Dat zo’n reis lang niet altijd vlekkeloos verliep, is logisch. Op de rivier de Yangtze had Wilson veel geluk, waar vele boten voor hun kapseisden bleef Wilson ongedeerd. Wel had hij in het begin veel last van de hoogteziekte. Twee jaar later keerde hij huiswaarts met zaden van 510 species en 2400 herbariumvellen.
In januari 1907 ondernam Wilson een derde trip naar China, dit keer namens het Arnold Arboretum, aankomst dit keer in Shanghai en vervolgens richting Hubei en Sichuan. Door malaria was Wilson zelf 4-5 maanden uit de roulatie maar zijn team ging gewoon door met zoeken naar planten, zo had Wilson zijn Chinese botanisten getraind. Ook Wilson leerde van zijn fouten: in opdracht van Harvard moest hij Lilium regale-bollen meenemen, die had hij gevonden tijdens zijn vorige trip. Door het verkeerd verpakken van de bollen kwamen ze allemaal verrot aan. Dat zou hij tijdens een volgende trip anders aanpakken.
In 1909 ontmoette Wilson in Peking een andere plant­hunter, William Purdom. Het was een komen en gaan van plantenverzamelaars in de eerste 30 jaar van de twintigste eeuw. Zijn terugkeer ging deze keer met de trein via de transsiberische lijn naar Europa.
Voordat Wilson aan zijn vierde trip begon had Sargent hem een baan beloofd in het Arnold Arboretum. In Boston was Wilson al een bekend persoon, wat hem een bijnaam opleverde: ‘Chinese Wilson’. Ook op deze trip weer vele botanische juweeltjes, zoals Acer griseum, Cornus kousa var. chinensis, Larix potaninii, Magnolia wilsonii, Rhododendron moupinense, Cardiocrinum cathayanum. Na zijn vierde trip heeft Wilson een paar jaar aan zijn ontdekkingen gewerkt, boeken geschreven en herbariumvellen gecontroleerd. In het Arnold Arboretum werkte ook Alfred Rehder (1863-1949), een belangrijk taxonoom die veel materiaal van Wilson bestudeerde.
Het bloed kruipt echter waar het niet gaan kan en in 1914 ging Wilson opnieuw op reis, dit keer niet naar China maar naar Japan. Vrouw en kind wilden nu ook eens mee en zo gezegd zo gedaan. Er moest wel gewerkt worden; in een jaar tijd verzamelde hij ruim 2000 herbariumvellen. Ook veel coniferen en Prunussen dit keer, waaronder de gerenommeerde Prunus jamasakura.
Zijn zesde en allerlaatste trip ging wederom richting Japan, vooral het zuidelijke gedeelte onder andere de Ryukyu eilanden waar hij veel Rhododendron verzameld heeft, speciaal de azalea-types. Ook het Koreaanse schiereiland ontkwam niet aan Wilsons bezoek. Stewartia koreana en Acer pseudosieboldianum zijn enkele van zijn introducties. Tot slot verbleef Wilson enkele maanden op Taiwan waarna hij Taiwania cryptomerioides heeft geïntroduceerd.

In 1919 keerde Wilson terug naar Amerika. In 20 jaar tijd heeft deze man ongelofelijk veel meegemaakt, gezien en ook afgezien. Wilson volgde Sargent op als hoofd van het Arnold Arboretum, helaas niet voor lang want in 1930 kwamen Wilson en zijn vrouw om het leven bij een auto-ongeluk.
De volgende aantallen geven duidelijk weer wat een werklust deze man had: hij verzamelde ruim 65.000 specimina verdeeld over 5000 soorten, waarvan er 1000 door Wilson geïntroduceerd/ontdekt zijn.
In de Botanische Tuinen Utrecht hebben we nu een beworteld stekje van Clematis montana var. wilsonii van de originele destijds door Wilson verzamelde plant. Afgelopen juni had ik de eer om namens de Botanische Tuinen Utrecht ruim drie weken rond te reizen in Sichuan en Yunnan. Ik heb op diverse bergpassen gelopen op zoek naar planten, af en toe waren mijn gedachten bij een grote held uit het verleden die hier meer dan een eeuw geleden ook rond jaagde op zoek naar botanisch geluk.

Dikke eik

Enkele jaren geleden tijdens het uitstippelen van een fietstocht in de buurt van Lochem (Achterhoek, Gelderland) zag ik op de kaart met een blauwe stip aangegeven staan ‘Dikke Eik’ bij het Huis Verwolde. Dat intrigeerde, dus werd de route zo gepland dat wij langs de ‘Dikke Eik’ zouden komen. En inderdaad, aangegeven op de aldus aangeduide plek stond daar tussen weiland en akker een enorme eik met, het moet gezegd, een dikke stam. Op enige afstand rondom de stam was een hekwerk aangebracht. Mogelijk met twee redenen: ter bescherming van de boom én ter bescherming van de passanten. Want de boom was duidelijk in niet al te beste conditie. Aan de zaagsporen en andere sporen van boombehandeling was duidelijk te zien dat er veel aandacht was besteed aan deze oude boom. Een informatiepaneel gaf uitsluitsel over de mogelijke leeftijd van de boom: tussen de 450 en 500 jaar oud. Verdere informatie betrof het feit dat dit mogelijk de dikste eik (stamomtrek 7,60 m) in Nederland is en dat de boom al werd genoemd in 1767, toen met een stamomtrek van 4,60 m. Na het maken van foto’s, uitgebreid bewonderen van de boom en bekijken van de resultaten van de verzorgende maatregelen waaronder duidelijk zichtbaar een kroonreductie, het verwijderen van zware zijarmen en het met gaas afsluiten van de holle stamvoet, kon met een voldaan gevoel de fietstocht worden hervat. Tot zover de ontmoeting met de ‘Dikke Eik’ ter plekke.

Quercus robur, de oude eik in april 2017
Foto: Gert Fortgens

Op zoek naar informatie over de eiken in Trompenburg sloeg ik recent weer eens een ordner open in ons archief. Op een kastplank staan diverse ordners met op de rugzijde aangegeven ‘Artikelen Interessant’ gevolgd door enkele letters van het alfabet. In dit geval de ordner met de letter Q, van Quercus. De hele map is gevuld met artikelen, fotokopieën, stencils, brieven enzovoorts, teruggaand tot ver in de jaren 1950. Al bladerend trof ik een pagina aan uit het blad ‘De Boomkwekerij’ van 1958 met als titel Boomveteranen (deel 1). Geschreven door Th.H. Klinkspoor. Bij de naam Klinkspoor dacht ik meteen aan het Kosmos Bomenboek uit 1969. Dit boekje heeft destijds een flinke oplage gekend en is in drie herdrukken verschenen. De laatste herdruk in 1974.

De passant valt bijna in het niet tegen de achtergrond van de ‘Dikke Eik’
Foto: Gert Fortgens

Maar vooral trof mij de foto van de boom met het bijschrift ‘de oude eik van Verwolde’. Op de foto is dezelfde boom, de ‘Dikke Eik” te zien maar dan in beduidend betere conditie dan zoals gezien tijdens de fietstocht in 2017. Deze vondst stimuleerde om wat verder te gaan spitten naar deze boom en de schrijver van het artikel in De Boomkwekerij. In de bibliotheek van de NDV/Trompenburg was het Kosmos Bomenboek snel gevonden. Over de schrijver Klinkspoor was in het boekje geen achtergrondinformatie te vinden. Op internet kon wèl informatie worden achterhaald uit 1988 in een artikeltje in Bomennieuws (Uitgave van de Bomenstichting). De heer Klinkspoor (Tom) was werkzaam voor Staatsbosbeheer en heeft al in 1953 gepleit voor de bescherming van waardevolle bomen in Nederland. Hij wordt omschreven als een echte bomenman en heeft veel bijdragen geleverd aan het blad van de Bomenstichting. Hij is in 1997 op 79-jarige leeftijd overleden. In zijn artikelenserie Boomveteranen blijkt duidelijk dat hij zeer betrokken was bij oude bomen verspreid over het land en dat hij veel moeite heeft besteed aan het registreren ervan en het vastleggen op foto’s. Een voorloper van de latere inventarisatie en registratie van bijzondere bomen in Nederland.
Tegenwoordig is er met enkele muisklikken een schat aan informatie op te halen. Wat betreft de ‘Dikke Eik’ onder andere op de website Monumentaltrees.com en Bomeninfo.nl. Op deze sites staat het nodige over de geschiedenis van de boom en wat er aan verzorgende maatregelen zijn uitgevoerd. Ook zijn er goede foto’s van de boom geplaatst.
http://www.bomeninfo.nl/lochem.htm
https://www.monumentaltrees.com/nl/nld/gelderland/lochem/283_landgoedhuisverwolde/1647/

Er valt veel te weten en vertellen over monumentale bomen in Nederland. Reden genoeg om, in samenwerking met specialisten op dit gebied van de Bomenstichting, een nieuwe rubriek te starten in Arbor Vitae. Wordt vervolgd!

Dikke Eik, uit: De Boomkwekerij 1958