Klimaatslim bosbeheer; een lastige opgave

Een woord vooraf van de redactie
De discussie rondom klimaatslim bosbeheer is een lastige. Onderzoek is moeilijk vanwege de langzame groei van bomen en de vele factoren die van invloed zijn op deze groei en op de weerbaarheid van het bos als geheel en van individuele bomen. Welke gevolgen klimaatverandering gaat hebben in welke gebieden ligt niet vast. En allerlei gevolgen beïnvloeden ook elkaar weer. Tevens zijn er, naast klimaatverandering, andere externe factoren die van invloed zijn op het bosbeheer.
De Nederlandse bossen zijn niet eenduidig. We kennen grote verschillen in grondsoort, grondwaterstand, soortenrijkdom en doelstelling. Dit heeft invloed op de maatregelen die het beste kunnen worden genomen om te komen tot gezonde, waardevolle, klimaatslimme bossen. Het is goed om hierover met elkaar in discussie te gaan en ook Arbor Vitae hoopt op een opbouwende manier aan deze discussie te kunnen bijdragen. Onderstaand artikel beschrijft enkele discussiepunten.

In het doorwrochte artikel Hernieuwde belangstelling voor Zilversparren van Leo Goudzwaard in de laatste Arbor Vitae van 2022, wordt gepleit voor het vervangen van Picea, Larix en Abies grandis door Europese Abies-soorten zoals de A. alba, omdat eerstgenoemde geslachten en soorten gevoelig zouden zijn voor langdurige droogteperiodes en de laatstgenoemde niet. Op zich is het promoten van allerlei soorten Abies aan te bevelen, op allerlei gronden. Wel is het zaak om feiten en omstandigheden die in het stuk niet aan de orde komen in de gaten te houden.

Allereerst is het KNMI helemaal niet zo stellig dat droogte door klimaatverandering een feit is. In de Nederlandse kustgebieden is van verdroging geen sprake, en in het binnenland gaat het om een vermoeden dat niet te kwantificeren valt1.

Vervolgens is het de vraag wat de oorzaak is van verdroging van bepaalde bestanden van naaldbomen in Nederland. Nederlandse bossen zijn vaak geplant in gebieden waar verder niets wilde groeien: zandgronden met een lage grondwaterstand. De grondwaterstand is in veel van dergelijke streken al tientallen jaren aan het dalen. Dat komt niet alleen door verdroging, maar ook door inpoldering elders, door landbouw en industrie en door verstening van het landschap2. Dit zou wel eens voor heel veel naaldboomsoorten fataal kunnen zijn, zonder dat het klimaat een doorslaggevende rol speelt. Zo is de verdroging van naaldboombestanden op veel plaatsen al tientallen jaren gaande.

Picea abies
Foto: Wouter Oudemans

In het arboretum van Landgoed Tenaxx** te Wedde staan alle bovenvermelde bomen in groepen van ongeveer twintig stuks, met een leeftijd van ongeveer twintig jaar. Dit arboretum staat op geestgrond met een hoge, reguleerbare waterstand. Er is hier geen onderscheid te zien tussen groei en overleven van Picea abies, Abies grandis en de Larix-soorten enerzijds en Abies alba anderzijds. Amerikaanse, Japanse en Chinese Abies-soorten gaan gelijk op (A. veitchii, A. forrestii, A. chensiensis), zij het dat A. alba achterblijft qua groei. Van alle Abies-soorten zijn alleen de A. balsamea en de A. fraseri verdwenen, als gevolg van ziekte, terwijl A. delavayi slecht groeit. Dit geeft een geringe aanwijzing dat droogte misschien wel niet het doorslaggevende probleem is, maar bodemsoort en grondwaterstand.

Abies alba
Foto: Wouter Oudemans

Dan is het van belang om te weten waar je het over hebt: verdroging van jonge aanplant of van volwassen bomen. Beide kunnen onafhankelijk van elkaar bestaan (In de Verenigde Staten gaan oude Sequoia’s dood door droogte, de jonge niet). Onderzoek naar eenjarige twijgen kan niet zonder meer vertaald worden naar oudere bomen.
In de Tree Factsheets van de WUR staat bij A. alba een zeer lage droogtetolerantie (1.8 op een schaal van 5), evenveel als Picea abies. De Larix decidua en Abies grandis (2.3) kunnen meer droogte verdragen en de Larix kaempferi (3.0) nog veel meer. (Waarom andere naaldbomen zoals de Douglasspar buiten beschouwing blijven snap ik niet – die heeft volgens de literatuur de allerminste last van droogteperiodes)3. De in het artikel over de Zilversparren aanbevolen Griekse A. cephalonica gaat in zijn oorsprongsgebied te gronde – aan de droogte (die daar natuurlijk wel veel ernstiger is dan in Nederland)4.

Wanneer het gaat om droogtebestendigheid is het verstandig om niet alleen te kijken naar diversiteit tussen soorten, maar ook binnen een soort. Binnen de A. grandis loopt de droogtetolerantie van zeer laag voor bestanden aan de kust tot zeer hoog voor bestanden uit de bergen5. Waarom niet doorgaan met het planten van A. grandis, maar dan uit de bergen?
De naaldboom met een enorme droogtetolerantie in ons klimaat, snelgroeiend en met zeer kostbaar hout, is de Sequoiadendron giganteum. Die groeit als kool in Wedde en zou als bosbestand wel eens hoge opbrengsten kunnen genereren (zij het niet voor constructiedoeleinden)6.

Sequoiadendron giganteum
Foto: Wouter Oudemans

Referenties
1. KNMI (2020). https://www.knmi.nl/over-het-knmi/nieuws/vaker-droogte-in-het-binnenland
2. Rijkswaterstaat (2022). https://www.bodemplus.nl/onderwerpen/bodem-ondergrond/bodemsanering/gebiedsgericht-grondwaterbeheer/instrumenten/push-pull/factsheets/wateronderlast/
3. Weiwei Huang et al. (2022). Differences in xylem response to drought provide hints to future species selection, New Forests volume 53, pp.759-777.
4. Researchgate (2022). https://www.researchgate.net/publication/233311106_The_decline_of_Greek_fir_Abies_ cephalonica_Loudon_Relationships_with_root_condition
5. F. Scholz et. al (1982). Growth and reaction to drought of 43 Abies grandis provenances in a greenhouse study, Silvae Genetics, 31-1, pp. 27-35.
6. L’antic colonial (2022). https://www.anticcolonial.com/en/naturelovers/the-most-expensive-wood-in-the-world-sequoia

* Wouter Oudemans is oprichter van landgoed Tenaxx, auteur van het boek Plantaardig en gepensioneerd bijzonder hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden.

** Landgoed Tenaxx is betrokken bij POWO (Plants of the World Online), een project van de Kew Gardens, zie: https://powo.science.kew.org/taxon/urn:lsid:ipni.org:names:262244-1/images

Betula utilis, al heel lang een nuttige Berk

Op de omslag van de eerste Arbor Vitae uit 2023 staat een Berk waarvan in de oudheid de bast werd gebruikt om op te schrijven. Teksten in het Sanskriet zijn zo bewaard gebleven. In de vorige eeuw heeft Betula utilis een nieuwe rol gekregen met selecties met een fraaie, witte bast. Eén van de meest gekweekte selecties is van de stichter van de NDV,
S.G.A. Doorenbos. Maar het is toch de vraag of de soortechtheid wel klopt en
dat geldt niet alleen voor die selectie.

In de huidige opvatting over B. utilis, zoals onderscheiden door Hugh McAllister in zijn bibliografie The Genus Betula (2013), telt de soort vier ondersoorten: albosinensis, jacquemontii, occidentalis en utilis. Tot voor 1985 waren het nog zelfstandige soorten. In cultuur gaat het vooral om de selecties van de ondersoort jacquemontii. Het eerste herbariummateriaal werd in 1831 verzameld door Jacquemont in Kashmir. De Royal Botanic Gardens in Kew ontvingen zaden van de botanische tuin in Sint Petersburg, maar de planten overleefden niet. Aan het eind van de 19e eeuw waren in cultuur maar twee bomen bekend, waarschijnlijk gekweekt van zaden verzameld door Sir Joseph Hooker. Eén ervan stond bij het Trinity College in Dublin, de tweede in de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Zij kregen respectievelijk de cultivarnamen ‘Trinity College’ en ‘Inverleith’. De laatstgenoemde had op hoge leeftijd nog steeds een fraaie witte bast. Nadat Hillier’s Nursery met van Edinburgh verkregen materiaal de selectie ‘Silver Shadow’ op de markt had gebracht, bleek dat er mogelijk verwisseling had plaatsgevonden met de selectie ‘Inverleith’. Het probleem was dat de originele bomen er niet meer waren. In The Genus Betula is er ook twijfel over de soortechtheid van ‘Inverleith’ en dat geldt ook voor de door Hillier in de handel gebrachte selectie ‘Jermyns’. De bast van ‘Jermyns’ is sneeuwwit, maar jonge twijgen zijn dat aanvankelijk niet zo uitgesproken als bij enkele andere selecties. Geen twijfels zijn er over de fraaie selectie ‘Grayswood Ghost’ van het landgoed Grayswood Hill. Tony Shilling wist de boom, vlak voor hij bezweek, in Wakehurst Place te vermeerderen. In 1985 werd de selectie door hem en Kenneth Asshburner van een naam voorzien.

Betula utilis subsp. jacquemontii ‘Silver Shadow’
Foto: Gert Fortgens

Het raadsel Betula utilis ‘Doorenbos’
De bekende dendroloog S.G.A. Doorenbos kreeg in de dertiger jaren een zaadmonster uit Japan met de naam B. ermanii. De bomen die hij verkreeg, werden geïdentificeerd als B. utilis en één ervan kwam onder die naam in de handel. De fraaie witte bast werd toch de aanleiding om deze naam te wijzigen in B. jacquemontii (Dendroflora 10, 1973). De Berk werd snel populair en dat was voor mij de reden om in Dendroflora 23 (1986) de cultivarnaam ‘Doorenbos’ voor te stellen. Maar in de beschrijving werd al opgemerkt dat er twijfel was over de soortechtheid. Het blad verschilde, door het kleine aantal nerven en de bladrand, duidelijk van al het in Nepal verzamelde herbariummateriaal. Het leek te gaan om een hybride. Ook in de beschrijving van de Berkencultivars in de appendix van The Genus Betula gaat het volgens auteur Paul Bartlett waarschijnlijk om een hybride van B. ermanii en B. utilis subsp. jacquemontii, o.a. omdat de mannelijke katjes niet knobbelig zijn en de vruchtkatjes evenals bij B. ermanii soms rechtop staan. Het kleine aantal nerven, kleiner dan die van de mogelijke laatstgenoemde ouders, houdt voor mij ook de mogelijkheid open voor een hybride van B. ermanii en B. pendula subsp. mandshurica (syn. B. platyphyllos).

Stam van Betula utilis subsp. albosinensis
Foto: Ben van Schijndel

De overige ondersoorten
Het areaal van B. utilis subsp. occidentalis strekt zich uit van west Kashmir en Pakistan tot in Afghanistan en mogelijk tot in het Pamir gebergte. De ondersoort groeit tot de boomgrens en blijft kleiner dan B. utilis subsp. jacquemontii. Een verschil is het kleine aantal nerven en de wrattige jonge twijgen. In cultuur speelt ze geen rol, o.a vanwege de gevoeligheid voor roest.
Tot 2013 was B. albosinensis een aparte soort, tot McAllister de soort als ondersoort onder B. utilis plaatste. Het areaal omvat West en Centraal China. Hoewel de soortnaam ‘witte Chinees’ betekent, zijn de planten in cultuur toch vooral geliefd om hun donkere bast. McAllister vond dat er eigenlijk geen echt verschil is met de ondersoort utilis en beschouwde albosinensis louter als een geografische variant. De ooit onderscheiden var. septentrionalis vond hij overbodig. Van deze ondersoort zijn intussen diverse selecties in cultuur, o.a. ‘China Ruby’, ‘Kenneth Ashburner’ en ‘Pink Champagne’. Een in ons land veel gekweekte en benaamde selectie is ‘Fascination’. De originele boom stond bij de Fa. C. Esveld in Boskoop en daar worden nog nakomelingen van gekweekt, maar wat op dit moment met de naam ‘Fascination’ in de handel is, wijkt vaak af van het originele exemplaar.
Het areaal van de ondersoort utilis strekt zich uit in de oostelijke Himalaya van Centraal Nepal tot en met India en het zuiden van China. De kleur van de bast vertoont grote variaties van bijna wit tot zeer donkerbruin. Er zijn diverse benaamde selecties, onder andere ‘Forest Blush’, ‘Nepalese Orange’ en ‘Sichuan Red’, maar een aantal zullen in ons klimaat niet echt winterhard zijn.

Betula utilis subsp. albosinensis
Foto: Ben van Schijndel

Betula ‘Edinburgh’
Deze fraaie, slanke Berk werd indertijd door mij aangetroffen in een randbeplanting in de kwekerij van de Royal Botanical Gardens in Edinburgh. Omdat het mogelijk om een hybride ging, werd ze aldaar niet in de collectie opgenomen, maar de tuinlieden hebben haar gered. De Betula utilis ondersoorten albosinensis en utilis worden wel als ouders genoemd, met als consequentie dat de correcte naam B. utilis ‘Edinburgh’ zou zijn. Maar ik sluit me liever aan bij de opvatting van Brian Humphrey bij de cultivarbeschrijving in The Genus Betula waarin wordt gesproken over een kruising van B. utilis subsp. albosinesis en B. ermanii. In enkele arboreta staan mooie exemplaren, maar verder is het kweken in ons land niet op gang gekomen.

Stam van Betula utilis subsp. utilis
Foto: Gert Fortgens

De natuur in de war… ?

Half september waren we op weg naar Clermont-Ferrand (Massive Central, midden Frankrijk) toen we onderweg iets zagen dat we nog nooit eerder hadden gezien. Het betrof een groepje Paardenkastanjes (Aesculus hippocastanum) waarvan de meesten heel verdorde bladeren vertoonden en duidelijk hadden geleden onder de aanhoudende droogte deze zomer. Wat we ineens zagen in het voorbij rijden waren een aantal takken met frisgroene jonge bladeren én … een aantal bloemen! Direct gestopt om het nader te bekijken, en uiteraard om foto’s te maken. Ongelofelijk: overal de ruwe bolsters van de kastanje vruchten, overwegend verdorde bladeren, maar ook inderdaad een aantal nieuwe takken met frisgroene nieuwe bladeren en met de bekende Aesculus bloeiwijzen. Hoe kan zoiets? Misschien omdat er een aantal weken geleden even flink wat regen was gevallen, waarna de droogte weer toesloeg. Misschien een signaal voor de slapende knoppen, bestemd voor volgend voorjaar, om nu al uit te lopen. Ik weet het niet. Ik ken het verschijnsel wel bij vruchtbomen en bij sommige naaktbloeiers (bijvoorbeeld Cercidiphyllum) die ook nogal eens een tweede bloei kunnen vertonen. Bij Aesculus had ik het nooit eerder waargenomen. Heel interessant om te zien. Naar aanleiding van dit verhaal meldde Piet de Jong trouwens dat er ook een opvallende tweede bloei gesignaleerd is bij Syringa pekinensis ‘Gimborn’s China Pearl’.

Bloeiwijzen en groene bladeren bij Aesculus hippocastanum
Foto: Ineke Vink