Hernieuwde belangstelling voor Zilversparren (Abies) Deel 3: Azië

De meeste dendrologen en bomenliefhebbers zijn weinig bekend met de verscheidenheid van Zilversparren1 van het Aziatische continent en evenmin met hun interessante eigenschappen die ze geschikt zouden kunnen maken om te gedijen in het verander(en)de klimaat in Nederland. In dit artikel een korte beschrijving van een aantal soorten met enkele kenmerken die ze bijzonder maakt en vooral aandacht voor droogteresistentie, voor zover daarover wat bekend is.

In Azië komen van nature 25 Zilversparren voor2, maar de meeste zijn erg onbekend in Europa. In China maken aaneengesloten en overlappende groeigebieden, variabele soortkenmerken en soms natuurlijke hybridisatie herkenning van veel Chinese soorten lastig. De meeste Aziatische soorten zijn weinig tot zelden aangeplant. Er zijn weinig onderzoeksresultaten en zeer weinig proefbestanden van de hier beschreven Zilversparsoorten bekend, waar droogteresistentie getoetst zou kunnen worden. Het is daarom moeilijk om te kunnen beoordelen welke Aziatische soorten een droge periode goed kunnen doorstaan. Opvallend is wel dat de meeste soorten met scherp gepunte naalden goed tegen droogte kunnen. Abies homolepis, A. holophylla, A. firma en de A. recurvata-groep hebben scherp gepunte naalden en worden in de literatuur of door persoonlijke mededelingen ook genoemd als droogte- en hittebestendig. Goede weerstand tegen warmere omstandig­heden en droogte is voor nu en in de toekomst een belangrijke eigenschap voor succesvolle aanplant in Nederland.

Abies koreana
De Koreaanse zilverspar, endemisch in de bergen van Zuid-Korea, is erg populair in tuinen, vooral vanwege de al op jonge leeftijd verschijnende kegels. Kenmerkend en fraai zijn de korte brede naalden rondom de twijg ingeplant met helder witte onderkant en stompe punt, de wit beharste knoppen en de gedrongen piramidale kroonvorm. Het is de kleinste Abies-soort (maximaal ongeveer 10 meter hoog). Van nature groeiend in laag blijvend, soortenrijk gebergtebos, samen met o.a. Pinus koraiensis, Taxus cuspidata, Berkensoorten en Rhododendrons.
De soort wordt sterk bedreigd in zijn natuurlijke verspreidingsgebied door klimaatverandering. Ook in cultuur is er veel sterfte van oudere exemplaren2. Ernest Wilson introduceerde hem in Europa begin 20e eeuw.
Hoewel we in Nederland meestal blauwe kegels zien, is de kleurvariatie in natuurlijke populaties groot, van grijs, roodachtig tot paarsblauw. Benmore Botanical Garden bezit een grote collectie met wilde herkomsten en interessante morfologische variaties3.

Kegels van Abies koreana
Foto: Leo Goudzwaard

Abies veitchii
De Japanse zilverspar is een zeer fraaie soort, met helderwitte huidmondstrepen aan de onderzijde van heldergroene naalden. De naalden zijn niet helemaal rondom de twijg gerangschikt, maar laten een smal gootje tussen de bovenste naalden open. De soort is nauw verwant met andere soorten uit de balsamea-groep, waaronder Abies koreana. De soortnaam verwijst naar J.G. Veitch die de soort als eerste beschreef. In 1879 werden voor het eerst zaden naar Europa (Engeland) gestuurd.
Een proefbestand in Schovenhorst (kiemjaar 1970) vertoont sinds enkele jaren ernstige sterfte3. De oorzaak daarvan is niet helemaal duidelijk, maar een studie aan de bomen in dit bestand laat een sterke terugval in jaarringbreedtes zien na meerdere droge en warme jaren4.
Natuurlijke verjonging in dit bestand vestigt zich uitbundig, vertoont goede jeugdgroei, en verdraagt droge perioden goed. Een deel van deze verjonging is verplant en samen met andere Abies-soorten in vergelijkende proefbestanden in Arboretum Oostereng uitgezet. Volwassen exemplaren zijn te vinden in Blijdenstein, Dennenhorst en Oranje Nassau’s Oord.

Onderzijde van een twijg van Abies veitchii
Foto: Leo Goudzwaard

Abies recurvata
De Min-zilverspar onderscheidt zich door de naar achteren gebogen naalden aan de bovenzijde van de twijg. Hoewel dit volgens literatuur geen diagnostisch kenmerk is2, is het juist een charme van deze boom. Subspecies ernestii verschilt van de typesoort door de langere naalden, die minder vaak naar achteren zijn gebogen. Beide taxa hebben zeer scherpe naalden in de jeugdfase. Het is een prachtige soort uit de Himalaya en China met blauwpurperen kegels en meest ingesloten dekschubben. De soort wordt erg ‘veerkrachtig’ na droogte genoemd in sommige beschrijvingen5 terwijl andere beschrijvingen spreken van een vochtige natuurlijke standplaats6. Van nature gedijt deze soort o.a. ook op droge berghellingen6. Sommige botanische tuinen bezitten jonge exemplaren, maar volwassen bomen zijn uiterst zeldzaam in cultuur, hoewel Ernest Wilson al in 1910 zaden introduceerde.

Abies homolepis
De Nikko-zilverspar uit Japan is nauw verwant aan Abies holophylla, maar fraaier vanwege de rood tot violet gekleurde kegels en minder scherpe naalden. De schors heeft een wratachtige structuur, een onderscheidend kenmerk voor deze boomsoort, evenals de opwaarts groeiende zijtwijgen op de takken. Hij is regelmatig in botanische tuinen geplant, met proefbestanden in Pinetum Schovenhorst en Arboretum Tervuren. Solitairen zijn o.a. te vinden in Pinetum Schovenhorst, Oranje Nassau’s Oord, Dennenhorst, Blijdenstein en Arboretum Oostereng. Deze soort blijkt op de Nederlandse zandgronden droogte goed te verdragen3.
Van nature groeit de soort in gemengde naald/loofbossen in Japan, samen met o.a. Abies veitchii. De soort is waarschijnlijk al in 1861 in Nederland geïntroduceerd door Von Siebold. Abies × umbellata is een natuurlijke hybride tussen homolepis en firma, vaak vermeld als Abies homolepis var. umbellata6.

Abies homolepis
Foto: Leo Goudzwaard

Abies holophylla
De Mantsjoerijse zilverspar komt voor in Noordoost China en Rusland (Amoergebied) en is een belangrijke soort in soortenrijke gemengde naald/loofbossen in Korea met o.a. Abies koreana, Pinus koreana, Acer mono en Carpinus cordata7. Deze soort is zeer weinig bekend in Europa, mogelijk vanwege weinig opvallende kenmerken naast de zeer scherpe naalden en de lage verkrijgbaarheid. Toch is het zeker interessant om deze vaker aan te planten, omdat het mogelijk een hittetolerante soort is8. De kegels zijn geelachtig groen.

Topscheut van Abies holophylla
Foto: Leo Goudzwaard

Abies firma
De Momi-zilverspar is vooral interessant vanwege de geroemde hoge hitteresistentie en wordt daarom in het zuidoosten van de Verenigde Staten veel als onderstam gebruikt9. Kenmerkend zijn de naalden waarvan de top in twee scherpe punten is gespleten. Helaas is de soort zeer weinig aangeplant in Nederland. Er staan volwassen bomen in Blijdenstein, Dennenhorst, De Dreijen, Hinkeloord en Siertuin Gooilust. In Groot-Brittannië is het wel één van de populairdere Zilversparren in collecties. Een groep in Schovenhorst vertoont atypische naaldkenmerken van de soort. Van nature komt de soort voor in gemengd laaglandbos in Japan.

Abies delavayi
De Delavays zilverspar behoort tot het delavayi-forrestii complex uit de bergen van China, Tibet, Burma, Myanmar en India en omvat een groot aantal verwante en zeer fraaie soorten met helderwitte naaldonderzijde en opvallende, blauwe kegels met uitstekende zaadschubben. Overige soorten uit deze groep zijn A. forrestii, A. fabri, A. georgei, A. fargesii en A. squamata. De laatste is duidelijk te onderscheiden aan de afschilferende schors.

Bloemen van Abies delavayi
Foto: Leo Goudzwaard

Leo Goudzwaard is wetenschappelijk medewerker bij WUR en collectiebeheerder bij Arboretum Oostereng.

Literatuur/verwijzingen
1 Naamgeving volgt C.J. Earle (ed.). The Gymnosperm Database. www.conifers.org
2 Earle. The Gymnosperm Database. www.conifers.org.
3 persoonlijke waarnemingen door de auteur.
4 Song et al. 2022. Growth resilience of conifer species decreases with early, long-lasting and intense droughts but cannot be explained by hydraulic traits. Journal of Ecology. https://doi.org/10.1111/1365-2745.13931).
5 Christian. 2021. treesandshrubsonline.org/articles/abies/
6 Debreczy & Racz. 2000. Conifers around the world. Volume 2.
7 Lee et al. 2012 Spatial pattern and association of tree species in a mixed Abies holophylla-broadleaved deciduous forest in Odaesan National Park. Journal of Biology 55(3).
8 Meyer. Mededelingen uit het Morris Arboretum. In: Arnoldia 2010, nov 2015.
9 Grimshaw & Bayton 2009; Rushforth 1987: “only Abies firma will thrive in the combined heat and high humidity of southeast USA”.

Ontdek Winterkenmerken

Eind vorig jaar kwam het boek Ontdek Winterkenmerken van bomen, struiken, bamboes, houtige klimplanten en houtige kruipplanten van de auteur Dirk Slagter uit. Het is een veel uitgebreider vervolg op zijn Winterflora bomen en struiken dat in 2012 uitkwam. Dirk Slagter verbaasde zich er indertijd over dat ook in de winter bomen en struiken kunnen worden herkend en heeft er een levenswerk van gemaakt om de winterkenmerken van zoveel mogelijk bomen en struiken waar te nemen, te leren kennen, te fotograferen en te beschrijven. Met dit boek wil hij met veel foto’s en met weinig, eenvoudige tekst de winterherkenning van de houtige gewassen in ons land op ervaren natuurliefhebbers en geïnteresseerde beginners overbrengen. Hij heeft zich beperkt tot de algemene en minder algemene soorten en enkele bijzondere opvallende bomen zoals Araucaria araucana en Eucalyptus gunnii. Het boek telt 528 pagina’s, weegt 1,3 kg, is handzaam en is geschikt om ook buiten bij determinatie te gebruiken. De mooie, duidelijke foto’s zijn hierbij een goed hulpmiddel. De wetenschappelijke namen zijn volgens de Naamlijst Houtige Gewassen (2016) en de Nederlandse namen volgen de Nederlandse namen van cultuur­planten, standaardlijst 2020.

De soorten zijn ingedeeld in tien hoofdgroepen, die met een kleurblokje op de zijkant van iedere pagina worden weergegeven. De hoofdgroepen zijn kegels, bomen, struiken, bamboes, houtige klimplanten, houtige kruipplanten, bolboompjes, treurboompjes, leiboompjes en heggen. Dit is een andere indeling dan gebruikelijk. Zo komen de coniferen niet als groep voor, maar zijn ze achtereenvolgens te vinden bij de kegels, bomen, struiken en heggen. Iedere hoofdgroep begint met een keuzelijst waarin subgroepen dan wel soorten worden uitgesplitst. Bijvoorbeeld bij de hoofdgroep Bomen leidt dit tot de groep ‘Algemene soorten bomen’ en ‘Minder algemene soorten bomen’. Met behulp van foto’s en korte tekst wordt verder gesplitst tot er kleine groepjes soorten overblijven waarbij weer met duidelijke foto’s de soort en soms de cultivar bepaald kan worden.
De keuzelijst bij ‘Gewone boomvormen’ heeft de volgende 17 groepen: bloemen, bessen of appeltjes, levende bladeren, dorre bladeren, kronkeltakken, schubvormige blaadjes, bijzondere structuren, takken met doorns, eindtakken bijzondere kleur, richels langs takken, zilverkatjes, naalden, stam, schors, knoppen en geen knoppen. Deze groepen zijn weer in talrijke subgroepjes ingedeeld.

Om het voor een groter publiek toegankelijk te laten zijn, is geprobeerd de kenmerken met eenvoudige taal te beschrijven en worden een aantal gangbare morfologische termen helaas niet gebruikt. Bij de subgroep bijzondere structuren wordt de aanduiding worstvormig en bij het volgende groepje slierten gebruikt. Ik vind het jammer en niet verstandig dat hier niet de gangbare term katjes gekozen is, waarbij de slierten dan de bloeiende katjes blijken te zijn. Verderop in het boek blijkt het moeilijk consequent te blijven. Bij struiken met kronkeltakken wordt bij mooie duidelijke foto’s van Corylus avellana ‘Contorta’ bij de beschrijving (p.167) zoals het hoort de aanduiding bloeiende mannelijke katjes gebruikt. Nog verder in het boek op p. 177 worden de katjes bij Corylus avellana weer worstvormige structuren en slierten genoemd.

Bij de wetenschappelijke namen is het gebruik van het x-teken voor de soortaanduiding bij hybriden niet toegepast. Ik kan dat wel billijken als poging om het eenvoudiger te houden. Bij de Egelantier vind ik Rosa rubiginosa, zoals de Naamlijst aangeeft veel duidelijker en zelfs beter dan de ingewikkelde naam Rosa sectie Rubiginosae. Bij de knopstand wordt de term twee aan twee gebruikt waar tegenoverstaand of kruisgewijs gangbaar is. KTO, knoppen tegenoverstaand, is een gangbare term bij leerlingen die bij plantenkennis winterkenmerken leren. Een aantal keren kwam ik ‘twee aan twee tegenover elkaar’ tegen, waarbij beide termen samen gebruikt worden mogelijk om het kenmerk te versterken. Echter letterlijk staat er morfologisch gezien dan kransstandig met vier bladeren.

Sommige geslachten zoals Ulmus, Tilia en Alnus worden uitgebreid behandeld. Rhododendron komt er karig vanaf met alleen de geslachtsnaam bij een foto, waarschijnlijk, van de algemeen voorkomende Rhododendron ‘Catawbiense Boursault’. Ik mis R. ponticum, de vroegbloeiende R. ‘Praecox’ en de Mollis en Japanse Azalea’s. Bij Prunus worden de voorjaarsbloeiers ook genoemd wat het boek nog levendiger maakt, maar die eigenlijk na het einde van de meteorologische winter bloeien.

Ik denk dat door te splitsen in de vele groepjes het een goed boek is om te determineren. Je hebt de kans om een soort op veel manieren te vinden. De tekst zoals ‘andere kenmerken vind je op p. 28, 49, 58, 65, 81 en 263’ komt veel in het hele boek voor. Het is hierdoor een echt bladerboek. Je kunt de draad kwijtraken. Maar ook dwalend door het boek gaan is aangenaam, want je komt altijd weer wat boeiends tegen. In het boek worden ook nog een aantal veel voorkomende gallen afgebeeld.

De index is erg uitbreid doordat het een dubbele functie heeft. Van de soorten worden de wetenschappelijke, de Nederlandse naam en ook van beide de synoniemen vermeld. In de tekst staan alleen maar de voorkeursnamen, die in de index dik gedrukt zijn. Het boek telt ongeveer 370 soorten.
Het is een goed boek voor de beginnende plantenliefhebber en ook voor de gevorderde kenner is het een aangenaam boek door de vele uitstekende foto’s, die grotendeels erg mooi op een witte achtergrond staan afgedrukt.

Dirk Slagter (2023). Ontdek Winterkenmerken van bomen, struiken, bamboes, houtige klimplanten en houtige kruipplanten. Uitgeverij Picture Publishers, Woudrichem
Prijs: € 32,50

Acca sellowiana: lekker exotisch

De afgelopen jaren zijn er verschillende minder courante voedselgewassen “herontdekt”. Dit past binnen de aandacht voor minder voedselkilometers en duurzamere teelten, maar ook een verbreding van de voedingsstoffen in een veganistisch dieet. Er zijn nu meerdere kwekerijen en websites die bijzondere voedselgewassen aanbieden. Een van deze is de Ananasguave: Acca sellowiana.

Acca sellowiana behoort tot de Mirtefamilie (Myrtaceae), een familie van tweezaadlobbige planten die vooral te vinden is in de (sub)tropen. Het is een grote familie met voornamelijk houtachtige gewassen waaronder heel bekende bomen en struiken. Denk daarbij aan Mirte (Myrtus), Gomboom (Eucalyptus), Guave (Psidium), Piment (Pimenta) en Kruidnagel (Syzygium). Hoewel deze plantenfamilie als geheel redelijk stabiel is, is de interne taxonomie onderwerp van discussie. Er worden nog wel eens geslachten afgesplitst en samengevoegd op basis van nieuwe inzichten na genetisch onderzoek.

Acca sellowiana struik.
Foto: Ineke Vink

De plant werd voor het eerst verzameld voor de wetenschap door de Duitse plantkundige Georg Sellow in Rio Grande do Sul (Brazilië). Het natuurlijk verspreidingsgebied strekt zich uit van het uiterste zuiden van Brazilië via aansluitend Uruguay westelijk naar het noorden van Argentinië en Zuid-Paraguay. Deze kleine wintergroene struik groeit hier vooral in de bergen. De plant heeft een voorkeur voor een subtropisch klimaat met een lage luchtvochtigheid en een goede vochtvoorziening. Gezien de herkomst wordt de plant in Nederland en België als kuipplant gehouden, maar met de mildere winters van tegenwoordig kan de boom waarschijnlijk prima gedijen in een stadstuin. De winterhardheid is matig (tot – 11°C voor korte tijd), maar de plant stelt een periode van lagere temperaturen wel op prijs en groeit en bloeit dan beter.

Acca sellowiana wordt ook wel Feijoa sellowiana genoemd. De eerste wetenschappelijke beschrijving van de plant door Otto Karl Berg, een Berlijnse plantkundige en farmacoloog gespecialiseerd in Zuid-Amerikaanse flora, was als Orthostemon sellowianus. Later werd de plant ingedeeld bij het geslacht Acca, dat ook door O.K. Berg werd ingesteld, om vervolgens weer afgesplitst te worden. De geslachtsnaam Feijoa werd gecreëerd door de Duitser Ernst Berger en eert de Braziliaanse natuuronderzoeker João da Silva Feijó. In 1941 werd de plant weer teruggeplaatst in het geslacht Acca*. De plant kent verschillende volksnamen die meestal verwijzen naar de eetbare vruchten (Ananasguave, Braziliaanse guave, Vijgguave en Guavesteen) en de gelijkenis daarvan met de verwante Guave.

De eetbare vruchten zijn langwerpig afgerond tot peervormig en (geel)groen van kleur. Sommige rassen hebben een lichte oranje blos op de vruchten. De vruchten ter grootte van een kippenei produceren een aantrekkelijke zoete geur en de smaak houdt het midden tussen guave en ananas. De bloemen zijn tweeslachtig, 4-5 cm groot en opvallend met de voor de Mirtefamilie kenmerkende toef meeldraden in het midden. De meeldraden zijn felrood van kleur en worden omringd door 4 kroonbladeren in een karmijnrode kleur. De onderkant van ieder kroonblad is viltig behaard wat een mooi kleurcontrast oplevert. De bloemen verspreiden een heerlijke geur.

Bloemen van Acca sellowiana.
Foto: Ronald Houtman

Acca sellowiana groeit uit tot een ongeveer 6 meter hoge struik. De plant is bladhoudend. Het ovale leerachtige blad is glanzend groen en tegenoverstaand. De onderzijde van het blad is zilverig behaard. De plant werd voor het eerst gecultiveerd in Europa door de Zwitser M. de Wette rond 1885. De beroemde landschapsarchitect Eduard André bracht bewortelde stekken vanuit La Plata (Argentinië) naar de Franse Riviera in 1890. Deze struiken droegen 7 jaar later de eerste vruchten.

De eetbare vruchten zijn ook een belangrijke reden voor de teelt van Acca. Nakomelingen van beide introducties zijn gebruikt voor de teelt van de Ananasguave in Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk. Zaad en stekken van deze Zuid-Amerikaanse plant werd vanuit Frankrijk verzonden naar Florida en Californië. In het zuiden van Florida sloeg de plant niet aan door de warme winters. Experimentele aanplant op Hawaii mislukte om dezelfde reden, tot de planten hoger in de bergen werden gepoot. Rond 1900 is de plant naar Australië gebracht en vandaaruit naar Nieuw-Zeeland. De Acca wordt ook in de mildere regio’s van de Kaukasus geteeld. De vruchten kunnen zowel uit de hand gegeten worden of verwerkt worden in bijvoorbeeld marmelade: eet smakelijk!

Acca sellowiana vruchten.
Foto: Ineke Vink

* De Namenlijst hanteert nog steeds Acca. De indeling van deze plant onder Acca werd bevestigd in 1990. Inmiddels is op basis van genetisch onderzoek [A New Subtribal Classification of Tribe Myrteae (Myrtaceae) 2019] het geslacht Feijoa weer opnieuw ingesteld. In de namenlijst van Kew is de juiste naam aldus Feijoa sellowiana met Acca sellowiana als synoniem.