Agroforestry in Nederland

Bomen en struiken maken sinds het ontstaan van de landbouw integraal onderdeel uit van het boerenbedrijf. De aanwezigheid daarvan verminderde sterk in de tweede helft van de vorige eeuw door ruilverkaveling en opbrengstmaximalisatie.

Er was nauwelijks aandacht voor de nadelige effecten daarvan, zoals bodemverschraling, verminderde biodiversiteit in het landbouw­ecosysteem en een eentoniger landschap. Gaandeweg is duidelijk geworden dat doorgaan op die weg geen houdbare landbouw oplevert: ecosystemen die voorheen min of meer in evenwicht verkeerden, raken te veel uit balans.

Vanwege de opstapeling van maatschappelijke opgaven, waaronder het vastleggen van koolstof en het bevorderen van biodiversiteit, stimuleert de overheid tegenwoordig de integratie van houtige gewassen in de landbouw. De term die daarbij breed ingang heeft gevonden is agroforestry. Het is een verzameling van landbouwmethoden waarbij bomen en struiken bewust gecombineerd worden met akkerbouw, veeteelt en/of groenteteelt op hetzelfde perceel. Landschapselementen tellen mee voor de inkomenssteun die boeren in 2023 kunnen ontvangen. Om de basispremie te verkrijgen, mogen maximaal 100 (voorheen 50) niet-productieve bomen per hectare staan op bouw- en grasland. Ook zijn extra premies te verdienen voor eco-activiteiten1, zoals het toevoegen van heggen, hagen en struweel.
De streefcijfers voor meer bos en bomen in Nederland zijn ambitieus. Extra aanplant zou volgens de landelijke Bossenstrategie tot 2030 moeten leiden tot een uitbreiding van het bestaande bosareaal met 10 procent (37.000 hectare bos)2. Doelstelling is om tot 2030 25.000 hectare van de landbouwgrond zonder bomen om te vormen tot agroforestry. Een gedeelte daarvan zal meetellen in het kader van de Bossenstrategie, waarvoor de doelstelling is om 7.000 hectare agroforestry met hogere boomdichtheid te realiseren, waarvan 1.000 hectare voedselbos. De opgave voor agroforestry is daarmee zo fors, dat wel wordt gesproken over een schaalsprong3.
Om die schaalsprong mogelijk te maken, wordt de laatste jaren intensief samengewerkt tussen de landbouwpraktijk, onderzoek en beleid, met het Louis Bolk Instituut als belangrijke spil. Het instituut doet onderzoek naar duurzame landbouw, voeding en gezondheid, met natuur als inspiratiebron. Eén van de onderzoekers daar is Evert Prins. Hij studeerde in 2017 aan de Universiteit van Wageningen af op het onderwerp agroforestry en ging vervolgens, na een loopbaan elders, bij dat instituut werken. Evert vertelt dat veel onderzoeken naar biologisch dynamische landbouw uit het verleden nu weer actueel worden. Rode draad is verduurzaming van de landbouw door inzet van de natuur. De taak van het Louis Bolk Instituut is drieledig: het ondersteunen van boeren in de praktijk door kennisdeling, het genereren van nieuwe kennis door onderzoek in het veld en het adviseren van overheden.

Gerard Bilders, 1860-1865 Koeien bij een plas. Collectie Rijksmuseum

Onderzoeken zijn veelal op de praktijk gericht en met medewerking van de agrariërs: ‘wat werkt wel, wat werkt niet’. Een ook voor dendrologen interessant onderzoek is bijvoorbeeld een studie uit 2014 naar de voedingswaarde van diverse boomsoorten voor dieren, zogenoemde voederbomen. Dat heeft geresulteerd in een website met tabellen, waarin de inhoudsstoffen (energie, eiwit, mineralen en sporenelementen) van blad, knop of twijg van een groot aantal bomen en struiken kunnen worden opgezocht4.
Een recent rapport (2023) betreft een literatuurstudie naar de effecten van agroforestry op biodiversiteit5. Deze studie focust zich op het te verwachten effect van rijenteeltsystemen, silvopastorale systemen en heggen op agrobiodiversiteit, landschappelijke diversiteit en specifieke soorten. Ook wordt daarin een eerste aanzet gedaan om theoretische kennis om te zetten naar praktische aanbevelingen voor agrariërs.
Sinds december 2021 bestaat het Agroforestry Netwerk Nederland, een samenwerkingsverband van mensen uit de praktijk, beleidsmakers en kennisinstituten. In dit netwerk worden honderden boeren vertegenwoordigd. In verschillende provincies zijn al lokale agroforestry netwerken, in andere provincies wordt hier nog aan gewerkt. Op Europees niveau wordt agroforestry ondersteund door European Agroforestry Federation (EURAF) (https://euraf.net). Uitwisseling van kennis en ervaringen uit andere landen levert volgens Prins veel op.

In de landbouwpraktijk worden grofweg vier vormen van agroforestry onderscheiden.
Silvopastorale systemen: rijen of verspreid staande bomen in combinatie met grasland en grazend vee in de vorm van boomgaardbegrazing, boomweides en voederbomen. Het zorgt voor een beter leefklimaat voor koeien vanwege luwte en schaduw en het bevordert hun natuurlijke gedrag. Wanneer wordt gekozen voor productieve bomen (Walnoot, Appel, Kastanje) wordt een inkomensstroom toegevoegd.
· Beplante uitlopen: rijen of verspreid staande bomen en of struiken in de uitloop van pluimvee of varkens bevordert het dierenwelzijn en kan worden gecombineerd met bijvoorbeeld fruit- of biomassaproductie.
· Rijenteeltsystemen: rijen bomen en of struiken in combinatie met akkerbouwgewassen tussen de bomenstroken. De interesse hierin is vrij recent, onder andere als methode om de bodemproblematiek aan te pakken. Ook kunnen bomenhagen gunstig voor akkerbouwgewassen werken bij extreem nat of droog weer of harde wind. De rijen zijn zo ingericht dat optimaal kan worden geprofiteerd van lichtomstandigheden, soms qua ontwerp met een zekere kromming, maar zodanig van opzet dat er mechanisch gewerkt kan worden.
· Voedselbossen: complexe systemen met hoge dichtheid en diversiteit aan vruchtdragende bomen, struiken en eetbare kruiden. In Nederland gaat deze ontwikkeling ontzettend snel, vertelt Evert Prins.

Agroforestry percelen Janmiekeshoeve met de gekromde bomenrijen in noord-zuid richting
Foto: Eduard Groen

Pionieren in de praktijk
John Heesakkers woont en werkt met zijn gezin op de Janmiekeshoeve in het Brabantse Mariahout. Als zevende generatie agrariër op die plek heeft hij een gemengd bedrijf waarvan 18 hectare wordt omgevormd naar agroforestry.
Al in 2011 heeft hij de knop omgezet van een gangbaar melkveehouderijbedrijf naar biologische landbouw. Hij is toen gestopt met kunstmest strooien en chemische bestrijdingsmiddelen en heeft zijn bedrijf aangemeld bij SKAL, het controleorgaan voor biologische landbouw. Hij kwam in een ander netwerk terechtkwam en studeerde in de winterperiodes samen met dertig andere melkveehouders een keer per maand op andere manieren van boeren. Inspiratie kwam onder andere uit het werk van Mark Shepard, auteur van Herstellende landbouw. In plaats van vijftig melkkoeien heeft John nu circa twintig zoogkoeien en enkele kalveren. Daarnaast 249 legkippen, diverse akkerbouwpercelen en een voedselbos.
De overstap naar agroforestry is qua planvorming, adviezen inwinnen en extra hectares land aankopen, begonnen in 2017; de feitelijke aanplant van bomen en struiken drie jaar later. De laatste 4,5 hectare wordt in het najaar van 2023 aangeplant. Een belangrijk element van de ecologische meerwaarde van zijn agroforestry-bedrijf is dat de percelen een corridor tot stand brengen waardoor twee al bestaande bospercelen met hoge natuurwaarde aan elkaar worden verbonden. Daardoor verleenden ook de provincie, het waterschap en de gemeente graag hun medewerking om het plan mogelijk te maken. Het Groen Ontwikkelfonds Brabant (GOB) verleende een financiële bijdrage ter compensatie van de afwaardering van landbouwgrond naar natuurgrond. John heeft bij de notaris getekend voor het ‘eeuwigdurend in stand houden’ van de agroforestry-bestemming. Bij eventuele verkoop van het bedrijf in de toekomst blijft dit type landbouw op deze plek bestaan.
John Heesakkers noemt drie lessen van het pionieren van de afgelopen jaren. De schaal moet behapbaar zijn. De 18 hectare zou in drie jaar omgezet moeten zijn in agroforestry, maar voor de laatste 4,5 hectare vroeg hij een jaar uitstel aan. Ook werd John overvallen door de weersomstandigheden. Irrigatie is in de planfase wel meegenomen, maar toch moesten als tijdelijke oplossing de bomen en struiken via een trekker met gierton en sproeistuk worden bewaterd. Het irrigatiesysteem is inmiddels aangelegd. Derde leerpunt is de aanplantperiode; het najaar is toch echt te verkiezen boven het vroege voorjaar, ook als de eerste aanplant daardoor een half jaar uitgesteld moet worden.
John ontving erg positieve reacties op het ontwerp, noord-zuid gerichte bomen- en struikenrijen met een lichte buiging, zoals bij een boemerang. De agroforestry-akkers geven daardoor een schoonheidsbeleving die passerende mensen blij stemt.

Rijenteelt op Janmiekeshoeve
Foto: Eduard Groen

Voor de soortkeuze is hij te rade gegaan bij Sjef van Dongen van Fruitzforlife, die als kweker is gespecialiseerd in bomen en struiken voor agroforestry. Voor de beplanting op de stuifzandgronden van de Janmiekeshoeve, is de keuze gevallen op 400 Tamme kastanjes (Castanea sativa, cultivars ‘Marsol’, ‘Maraval’ en ‘Marigoule’) als climaxboomsoorten. In totaal zullen eind dit jaar 12.000 bomen en struiken zijn aangeplant; in totaal 35 verschillende soorten, waaronder Nashipeer (Pyrus pyrifolia ‘Olympic’), Perzik (Prunus persica, cultivars ‘Inka’, ‘Harnas’ en ‘Velvet’), Abrikoos (Prunus armeniaca ‘Bergeval’), Duindoorn (Hippophae rhamnoides, cultivars ‘Askola’, ‘Orange energy’, ‘Leikora’, ‘Pollmix 1’ en ‘Pollmix 2’) en Vlier (Sambucus nigra ‘Haidegg 17’); tussen de rijen gecombineerd met de teelt van eenjarige gewassen zoals lupine en graan.
Als ik na mijn bezoek in juli 2023 door het gebied heenloop, valt mij op hoeveel zangvogels er foerageren, alsook een fazant en groene specht. Een marterachtige schiet over een van de graspaden voorbij. Het is dat de 249 legkippen niet mochten rondscharrelen vanwege de vogelgriep, anders zou de rondwandeling ongetwijfeld een nog levender karakter hebben gehad.
Zoals John Heesakkers zijn er momenteel honderden agrariërs bezig met een omschakeling, vertelt Evert Prins. Daarbij kunnen ze rekenen op meer beschikbare ondersteuning, expertise en dienstverlening. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) denkt tegenwoordig actief mee. En er zijn kwekerijen die zich speciaal hebben toegelegd op agroforestry. Die werken bijvoorbeeld ook met nieuwe vruchtselecties, zoals met grootvruchtige Kornoeljesoorten. Op verschillende plekken in het land wordt gekeken hoe agroforestry het best tot zijn recht komt. Zo werkt Prins bijvoorbeeld met collega’s van de WUR aan het project Houtwal 2.0. In dit project worden voor de Achterhoek nieuwe multifunctionele houtwallen ontworpen op basis van inheems plantenmateriaal. In Friesland bekijkt hij met verschillende partners de ecosysteemdiensten van bomen in de Noordelijke Friese Wouden en de effecten daarvan op de landbouw. Landelijk werkt hij met onder meer de WUR aan het uitwerken van verdienmodellen voor agroforestry
Duidelijk is dat agroforestry niet één soort nieuw systeem is dat in heel Nederland kan worden toegepast. Ieder systeem komt er anders uit te zien, afhankelijk van de ambitie van de boer, het verdienmodel, de producten die afgezet kunnen worden, de grondsoort en het landschap. Die diversifiëring is mooi, vindt Evert Prins. Het ene is kansrijker dan het andere, maar die diversiteit is belangrijk.
Landschapsarchitect Dirk Sijmons noemt in zijn essay ‘Moedig zijwaarts’ het agro-ecologisch perspectief: ‘De agro-ecologische landbouwpraktijk draait om het verminderen van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen, diversificatie van teeltsystemen en het verantwoord en duurzaam gebruik van water en andere natuurlijke hulpbronnen, maar eerst en vooral om een minder desastreuze omgang met de bodem: die wereld onder onze voeten, dat levende en leven brengende systeem van schimmels, bacteriën, mijten, wormen, microben, mollen en nematoden die voor afbraak zorgen en de mineralen weer beschikbaar stellen voor de groei van planten.’6

‘Moedig zijwaarts’ dus, of zoals Evert Prins het verwoordt: ‘Bomen horen gewoon in het landbouwsysteem en ze zijn essentieel om dat systeem sterk en weerbaar te maken.’

Een vorig jaar aangeplante Abikoos (Prunus armeniaca ‘Bergeval’) op de Janmiekeshoeve
Foto: Eduard Groen

Literatuur / verwijzingen
1. Meer informatie over de subsidies die boeren uitbetaald krijgen per hectare landbouwgrond zijn te vinden op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
2. Bos voor de toekomst, uitwerking ambities en doelen landelijke bossenstrategie en beleidsagenda 2030. Gezamenlijke uitgave van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de gezamenlijke provincies, november 2020.
3. Boki Luske et al. (2020), Masterplan Agroforestry: advies voor het realiseren van een schaalsprong van agroforestry in Nederland. Louis Bolk Instituut.
4. Nick van Eekeren et al. (2014). Voederbomen in de landbouw, Uitgave: Louis Bolk Instituut.
5. Jacco de Stigter, Evert Prins, 2023. De effecten van agroforestry op biodiversiteit in Nederland. Uitgave: Louis Bolk Instituut.
6. Moedig zijwaarts (2023), Dirk Sijmons. In: De Gids, jaargang 186, 2023/3, blz. 25-30.

Hernieuwde belangstelling voor Zilversparren (Abies) Deel 2: Westelijk Noord-Amerika

In Arbor Vitae 32-4 staat het eerste artikel over Abies-soorten, dit artikel behandelt een aantal Noord-Amerikaanse soorten, die voor Nederland van belang zijn.
Voor Zilversparren uit westelijk Noord-Amerika is in Nederland al belangstelling sinds Landgoed Schovenhorst werd gesticht in 1848. J.H. Schober kweekte coniferenzaden uit de hele wereld op en plantte ze in zijn Pinetum en omringende bossen om houtproductie op de verarmde Veluwse heidegronden te bevorderen. De indrukwekkende coniferen uit het milde klimaat lagen daarbij voor de hand, waaronder zeven Abies-soorten.

Abies grandis met bloemknoppen en naalden met een witte onderzijde
Foto: Leo Goudzwaard

Langdurige droogteperiodes sinds 2018 veroorzaken veel sterfte onder alle Noord-Amerikaanse Zilversparsoorten in Europa. Toch blijft het de moeite waard om jonge exemplaren te planten of uit natuurlijke bezaaiing te laten opgroeien. Vooral dat laatste geeft in de jeugdfase opvallend goede resultaten.

De bekendste bos- en parkbomen van de Pacifische westkust zijn Abies grandis, A. procera en A. concolor subspecies lowiana. Ze zijn in de 20e eeuw vaak aangeplant, eerst in proeven en later in bossen, met Schovenhorst in een hoofdrol. De andere soorten uit het westen zijn Abies magnifica, A. amabilis, A. bracteata en A. lasiocarpa; deze bomen zijn maar zelden in botanische collecties te vinden.

Abies grandis
David Douglas introduceerde Abies grandis (de Reuzenzilverspar) in Europa na zijn vondst langs de monding van de Columbiarivier in 1825 en stuurde zaden naar Europa in 1831. Reuzenzilversparren groeien in vochthoudende wouden in een brede kuststrook, met een tweede populatie in een droger gebied landinwaarts.
J.H. Schober introduceerde de kustherkomst van de Reuzenzilverspar in Nederland. Eén van die eerste exemplaren, geplant in 1854, staat nog in het Kleine Pinetum van Schovenhorst (42 m). Ondanks de snelle hoogtegroei en hoge volume-aanwas is het hout niet erg gewild, omdat het minder duurzaam is dan dat van andere snelgroeiende naaldbomen. Het is de meest geplante Zilverspar in Nederlandse bossen, herkenbaar aan de zeer plat georiënteerde naalden, kleine met hars bedekte knoppen en bruinachtig-groen gekleurde twijgen.
P. den Ouden schreef in 1949: ‘Van de talrijke bij ons uit het westen van Noord-Amerika ingevoerde Abies-soorten is dit wel de belangrijkste, omdat deze zich zeer goed aan ons klimaat aanpast’. ‘….. beter bestand tegen een laag vochtgehalte der lucht’. De bewering van den Ouden dat Abies grandis beter tegen ons klimaat kan dan Abies alba is opvallend. Tegenwoordig is het in de praktijk andersom en wordt de Europese Abies alba gebruikt als vervanging van Fijnspar en Reuzenzilverspar, die beide last hebben van verdroging.

Abies concolor subspecies lowiana en subspecies concolor
Splitsing in subspecies is verantwoord vanwege aparte verbreidingsgebieden, lowiana wordt door sommige auteurs ook als aparte species of als variëteit beschouwd. Boomkwekerijen maken meestal geen onderscheid tussen beide ondersoorten.
De Lowiana-edelspar trok de aandacht van plantenjagers en landgoedeigenaren vanwege snelle groei en hoge volumeaanwas. Hij wordt groter dan de verder landinwaarts groeiende subspecies concolor. De naaldbovenzijde is variabel, vaak groen, maar ook grijsgroen gekleurd, met minder rijen huidmondjes en gemiddeld iets kortere naalden, wel tot 5 cm. Naarmate de boom ouder is, kleuren de naalden grijzer. Hij werd toegepast in Nederlandse bossen rond 1950, maar is daar nu vrijwel niet meer aanwezig.
Het is een aantrekkelijke sierboom voor parken en grote tuinen, maar erg gevoelig voor droogte.
Subspecies concolor heeft sterker blauwgrijs gekleurde naalden, kan daardoor esthetisch waardevoller zijn, maar is moeilijker te kweken, en groeit langzamer. De Lowiana-edelspar is nauw verwant aan de Reuzenzilverspar, maar groeit zuidelijker, in het kustgebied van Californië. In het verbreidingsgebied tot 60 meter hoog wordend, in Nederland tot 29 meter.

Vaak is een soort geen constante, maar gaat gradueel over in een andere soort. Tussen Abies concolor en Abies grandis bestaan veel overgangsvormen. Lowiana-zilversparren worden gezien als intermediair.
Lowiana hybridiseert van nature met de landpopulatie van Abies grandis tot Abies grandis x concolor in de overgangszone tussen beide soorten. Populatiestudies onderscheiden verschillende populatieclusters.
Grote bomen groeien in Dennenhorst en Schovenhorst, jonge exemplaren inclusief overgangsvormen o.a. in de Abies-collectie van Arboretum Oostereng.

Een dertig jaar oude Abies concolor
Foto: Leo Goudzwaard

Abies procera
De Edelzilverspar (Abies procera) is wellicht de mooiste soort in het genus, met groene tot blauwgrijs gekleurde, omhoog gebogen naalden zeer dicht opeen en enorme kegels. Vanwege de bijzondere uitstraling zijn blauwgrijze (geënte)
selecties als sierboom in tuinen te zien.
David Douglas introduceerde de boom vlak na 1825. Vanaf 1919 werd de boom in Nederland in meerdere bosvakken uitgeplant. Daar is niets meer van over, de zandige bosbodems zijn te droog voor deze soort.
Van nature groeit de Edelzilverspar in een regenrijk gebied in het westen van de staten Washington en Oregon. Het is een droogtegevoelige soort, jonge bomen zijn alleen te behouden op goed vochthoudende gronden of verbeterde plantplaatsen met regelmatige watergift. De boom kan van nature tot 60 meter hoog wordend, maar op zandgrond in Nederland max. 32 meter. De op Schovenhorst aanwezige groepen zijn niet meer vitaal en ook in andere collecties verdrogen de oude exemplaren.
Abies procera is van de nauwverwante Abies magnifica te onderscheiden aan de minder gekromde naalden en een lengtegroef op de naaldbovenzijde. Bovendien steken in de kegels de dekschubben onder de kegelschubben uit.

Kegels van Abies procera
Foto: Leo Goudzwaard

Abies magnifica
De Rode zilverspar (Abies magnifica) vormt een elegante boom met fraai grijs gekleurde en licht gekromde naalden die aan beide zijden gekield zijn. Andere verschillen met de Edelzilverspar zijn de rodere twijgen en ingesloten, dus niet zichtbare, kegelschubben.
Hij heeft een meer landinwaarts groeigebied in de Californische Sierra Nevada, is moeilijk te kweken en daardoor zeer zeldzaam in collecties.
De Rode zilverspar hybridiseert met de Edelzilverspar in een groot overgangsgebied tot Abies x shastensis, met uitstekende dekschubben, in tegenstelling tot de zuivere soort.

Abies amabilis
De Pacifische zilverspar is eveneens door David Douglas geïntroduceerd en groeit als climaxsoort in het bergachtige Pacifische westen van British Columbia tot in Noord-California, vaak samen met Abies grandis en Abies procera en waar ook Douglasspar, Tsuga heterophylla, Thuja plicata, Pinus monticola, Picea engelmannii en Pinus contorta thuishoren. Hij hoort tot de meest schaduwverdragende coniferensoorten. Zaailingen kunnen meerdere eeuwen onder het kronendak blijven voordat ze daarin doorgroeien. Het vermogen om in leven te blijven is mede verklaarbaar doordat de wortels vergroeid zijn met de kronendakbomen en op die manier koolstof kunnen opnemen via volwassen bomen.
Een prachtige boom, maar weinig bekend in Nederland, doordat jonge planten gevoelig zijn voor ‘slechte weersomstandigheden’. Den Ouden schreef al in 1949 over de zeldzaamheid (‘voorkomend in Blijdenstein en Tervuren’), en dat oude bomen op buitenplaatsen meestal tot A. magnifica behoren. Ook elders in Europa nog steeds een zeer zeldzame parkboom en moeilijk verkrijgbaar. Blijdenstein en Dennenhorst bezitten een groot exemplaar. Arboretum Oostereng en Schovenhorst hebben enkele jonge exemplaren in de collectie.
Naalden zijn aan de basis sterk gedraaid in tegenstelling tot A. magnifica. A. amabilis heeft geen huidmondjes op de naaldbovenzijde tot slechts weinig op de naaldtop. De naaldbovenzijde van A. magnifica daarentegen is grotendeels met witte huidmondjes bedekt.

Bovenzijde van de naalden van Abies amabilis
Foto: Leo Goudzwaard
De mooie stam van Abies amabilis
Foto: Leo Goudzwaard

Abies bracteata
De Santa-Lucia zilverspar (Abies bracteata) is zeldzaam, zowel in de Santa-Lucia bergen van California als in botanische collecties.
Dit Abies-buitenbeentje is op het eerste gezicht Douglasspar-achtig, met spits-kegelvormige knoppen, maar heeft scherpe, harde naalden.
David Douglas beschreef de soort in 1832, waarna William Lobb de boom introduceerde in Europa in 1853. Bijzonder fraai zijn de borstelachtig uitziende kegels met tot 5 cm ver uitstekende naaldvormige dekschubben (‘als door een stekelvarken gestoken’). Al op jonge leeftijd heeft de stam een afschilferende, kurkachtige schors.
Van nature samen groeiend met o.a. Sequoia sempervirens, Pinus lambertiana, Pinus ponderosa en Pinus coulteri.
De boom is weinig bekend, maar jonge exemplaren zijn te vinden in o.a. Pinetum Blijdenstein en Arboretum Oostereng.

Knoppen van Abies bracteata
Foto: Leo Goudzwaard

Een uitgebreidere beschrijving van de Noord- Amerikaanse Abies-soorten, inclusief literatuurverwijzingen, is te vinden op website van Arboretum Oostereng.

Leo Goudzwaard is wetenschappelijk medewerker bij Wageningen Universiteit en collectiebeheerder bij Arboretum Oostereng.

Magnolia virginiana, de enige echte Beverboom

Op de omslag van de derde Arbor Vitae uit 2023 prijkt een foto van een Magnolia die in het land van herkomst een hele reeks namen heeft met als belangrijkste Sweet Bay. Verder onder andere Swamp Bay, Swamp Magnolia, White Bay en Beaver Tree. Deze laatste naam was de aanleiding om voor het hele geslacht als Nederlandse naam Beverboom te gaan gebruiken met als toppunt Gewone beverboom voor Magnolia ×soulangeana. Gelukkig is uiteindelijk toch voor Magnolia als Nederlandse naam gekozen, want de connectie met bevers geldt alleen voor Magnolia virginiana.

Magnolia virginiana was de eerste Magnolia die door Linnaeus werd benaamd. De geslachtsnaam werd eerder al gegeven door Charles Plumier, die daarmee de Franse botanicus Pierre Magnol eerde. Eigenlijk zou, zoals de Fransen doen, de geslachtsnaam moeten worden uitgesproken als Manjolia. M. virginana is de meest verbreide soort in de VS. Ze groeit van noord tot zuid in de kustvlakte en in het zuidoosten ook aan de voet van heuvels. Boven North Carolina is het een bladverliezende struik. In het zuiden is het een groenblijvende boom die tot 28 m hoog kan worden. Deze zuidelijke populaties werden lang aangeduid als de var. australis, maar dat is thans een synoniem. De geurende witte bloemen hebben een doorsnede van 5-8 cm. De tien tepalen vouwen zich niet gelijktijdig open. De bloeitijd is heel lang: van half juni tot in augustus. Als enige Magnolia kan ze te maken hebben met vraat door bevers. Enkele van de andere namen wijzen op de groeiplaats in moerasgebieden.

Magnolia virginiana volledig geopende bloem
Foto: Monique Oude Wansink

M. virginiana werd in 1688 in Engeland ingevoerd. In ons land is het een geheel of gedeeltelijk wintergroene heester. Van het tiental benaamde selecties is ‘Jim Wilson’ met als merknaam MOONLIGHT waarschijnlijk de bekendste.

Hybriden van M. virginiana
Magnoliasoorten zijn gemakkelijk onderling te kruisen en dat geldt ook voor M. virginiana. De eerst hybride, die al in 1808 bekend werd, was M. ×thomsoniana, een kruising van M. virginana met M. tripetala. De kruising van M. virginiana met M. grandiflora lijkt sterk op de laatstgenoemde, maar heeft smallere bladeren en is zeer winterhard. Een selectie van deze kruising is ‘Freeman’ met een zuilvormige groei. Ook ‘Maryland’ heeft deze ouders.

Magnolia virgianiana: ontluikende bloemen
Foto: Monique Oude Wansink

Overige Noord-Amerikaanse soorten
Van de totaal acht soorten is M. grandiflora de bekendste, mede dankzij de klimaatverandering. Vroeger zag je M. grandiflora in Engeland op een zeer beschutte plek tegen een zuidmuur. Ik herinner me hoe bij de Botanische Tuinen in Wageningen de plant in de zestiger jaren iedere winter in rietmatten werd gehuld als bescherming tegen de vorst. Het areaal van
M. grandiflora is in het uiterste zuidoosten van de VS. Er zijn thans een groot aantal benaamde selecties, met name ‘Gassonière’ en ‘Ferruginea’.

M. acuminata heeft een groot areaal in het zuidoosten van de VS. Linnaeus beschreef hem in Species Plantarum (1753) als variëteit van
M. virginiana. Het kunnen grote bomen worden: tot 30 m hoog. Het is de enige Magnolia met geel in de bloemen en dat heeft geresulteerd in soortkruisingen met gele bloemen. Een aparte winterharde soort is M. tripetala, een veelstammige struik met de grote bladeren in kransen. Ook deze soort werd door Linnaeus als variëteit van M. virginiana beschreven.

Ook M. macrophylla heeft, zoals de naam al zegt, grote bladeren. Ze staan ook in kransen, maar het is meestal een eenstammige boom. De soort heeft lage beschutte groeiplaatsen in het zuidoosten van de VS. Nauw verwant is M. ashei met een klein areaal in het uiterste zuidwesten van Florida. Het is een bedreigde soort.
Resten nog M. fraseri en M. pyramidata, eveneens uit het zuidoosten van de VS. In cultuur zijn ze zelden aan te treffen.

Kluster zaden van Magnolia macrophylla
Foto: Ineke Vink