Arboreta uitgelicht: Pinetum Blijdenstein

In een villawijk in Hilversum ligt de botanische tuin Pinetum Blijdenstein verscholen, een juweeltje binnen de arboreta in Nederland. Zoals de naam al zegt richt het pinetum zich primair op de expositie en bescherming van coniferen en andere naaktzadigen (Gymnospermen), zoals cycaspalmen en Ephedra. De tuin is in beheer van de Stichting Pinetum Blijdenstein, een non-profit organisatie. Behalve een tuingedeelte zijn er kassen met tropische soorten. In dit levende museum van groene coniferen vinden we eveneens een aanzienlijke collectie van kleurrijke Rhododendron.

Geschiedenis
Pinetum Blijdenstein werd omstreeks 1880 gesticht door Benjamin Willem Blijdenstein (1839-1914), een bankier uit Twente, die door bezoeken aan de Royal Botanic Gardens Kew in Londen een grote belangstelling voor planten en bomen had gekregen. De beheerderswoning, die nog steeds in gebruik is, werd in 1903 ontworpen door Johan Wilhelm Hanrath. Het stuk grond waar nu het pinetum staat, diende oorspronkelijk als fruitbomentuin waar Blijdenstein exotische vruchtenbomen verzamelde. Om de tuin te beschermen tegen jeugd uit de buurt liet Blijdenstein een 115 meter lange spouwmuur bouwen. In 2008 werd ook de muur een gemeentelijk monument.
In 1909 liet Blijdenstein een pinetum van 1,2 ha ontwerpen door tuinarchitect H. Copijn uit Groenekan in Engelse landschapstijl. Hier kon hij, mede door zijn welgesteldheid en contacten met Kew, een bijzondere coniferencollectie laten aanplanten. Na zijn overlijden schonken zijn kinderen het Pinetum in 1929 aan de Universiteit van Amsterdam. Zo kwam het in beheer van de Amsterdamse Hortus Botanicus. In de jaren na 1990 werd duidelijk dat zowel de Amsterdamse Hortus Botanicus als de gemeente Hilversum af wilden van hun verplichtingen. In 2000 werd de tuin overgedragen aan de zelfstandige Stichting Pinetum Blijdenstein.

Het pinetum in de jaren zestig van de vorige eeuw
Foto: Archief Blijdenstein

Collectie
Zwaartepunt van de collectie zijn de naaktzadigen, zaadplanten waarbij het zaad zich ‘naakt’ ontwikkelt in tegenstelling tot bij de bloemplanten (bedektzadigen) waarbij het embryo zich binnenin een vruchtbeginsel vormt. De naaktzadigen domineerden samen met andere primitieve groepen zoals de mossen, varens en paardenstaarten de aarde in het Mesozoïcum (250-65 miljoen jaar geleden). We kunnen dus zeggen dat de bezoeker van het pinetum een inkijkje krijgt van het leven op aarde ten tijde van de dinosauriërs.
Bij de coniferen ontwikkelt het zaad zich in vrouwelijke kegels of kegelbessen (Taxus). De bestuiving is bij coniferen altijd afhankelijk van de wind waarbij grote hoeveelheden stuifmeel van de mannelijke kegels naar de vrouwelijke kegels geblazen worden. Coniferen zijn meest houtige bomen of struiken. Bekende voorbeelden zijn de ceders, cipressen, dennen, jeneverbessen, lariksen, slangendennen (Araucariaceae), sparren en taxussen. De meeste coniferen zijn wintergroen, waarbij de bladeren (naalden) een aantal jaren aan de bomen blijven zitten. Uitzonderingen hierop zijn de Larix, de Pseudolarix, de Metasequoia en de Taxodium.
Van de ongeveer zeshonderd natuurlijke soorten coniferen wereldwijd groeien er ongeveer driehonderd in het pinetum. Daarmee behoort de coniferencollectie tot een van de meest complete verzamelingen ter wereld. Enkele daarvan, zoals de reuzenlevensboom (Thuja plicata) en de mammoetboom (Sequoiadendron giganteum), staan er al sinds de aanleg van de tuin. De collectie behoort tot de Nationale Plantencollectie en omvat enkele sterk bedreigde soorten, zoals de zilversparren Abies beshanzuensis, A. nebrodensis en A. numidica.
Buiten de doorgaans houtige coniferen heeft het pinetum ook belangrijke collecties van kruidachtige naaktzadigen, zoals Ephedra (circa twintig soorten) en Cycadeeën (circa vijftig soorten). Voor deze zijn twee moderne tropische kassen beschikbaar en zij worden ook als een deel van de nationale collectie beheerd, tezamen met de rododendrons (circa 150 soorten). Naast deze natuurlijke soorten zijn er ook vele coniferen-cultivars in het pinetum waarvan er sommige in het pinetum zelf ontwikkeld zijn zoals Abies amabilis ‘Spreading Star’. Vanwege hun afwijkende vormen en/of kleur zijn de cultivars vaak beeldbepalend in de tuin.

De tuinmanswoning, nog altijd in gebruik
Foto: Hans van Roon

Visie/beheer
Het beheer van de collectie is er in de eerste plaats op gericht om een goede representatie te geven van de variatie binnen de naaktzadigen wereldwijd, met een nadruk op de natuurlijke en vooral ook de bedreigde soorten. Voor het behoud van de hoogwaardige wetenschappelijk kwaliteit van de collectie is het zorgvuldig beheer van een uitgebreide bestaande database met informatie over alle individuen in het pinetum onmisbaar. Daarnaast bestaat de wens om het arboretum verder te ontwikkelen in de richting van een evolutionaire tuin. Beide wensen vereisen een duurzaam beheer van het pinetum, zowel financieel als maatschappelijk.
Een goede representatie betekent in de praktijk dat er naar gestreefd wordt om:
1) een vertegenwoordiger van ieder genus naaktzadigen in de collectie te kunnen laten zien. Voor sommige genera (Welwitschia, Gnetum) valt dit streven bepaald niet mee, ondanks de aanwezigheid van een tropische kas voor de niet-winterharde soorten, zoals vele Podocarpaceae. Binnen ieder genus probeert het pinetum daarbij ook nog eens de meeste soorten te kunnen laten zien, oftewel 2) meer dan de helft van het aantal soorten in een genus, en liefst ook nog eens 3) op zijn minst een mannelijke én een vrouwelijk exemplaar bij de tweehuizige soorten. Van een relatief groot genus (zoals Abies) zijn er dus meer individuen te verwachten dan van een klein genus (zoals Cedrus). Tenslotte hebben 5) bedreigde soorten de voorkeur, zoals de Wollemi pine (Wollemia nobilis) en de Vietnamese gouden cipres (Cupressus vietnamensis). Cultivars zijn niet representatief voor de variatie binnen de wilde naaktzadigen. Om alle wilde planten en bomen in de tuin goed tot hun recht te laten komen, in een toch relatief kleine tuin (1,2 ha), en om de originele landschappelijke aanleg te behouden, worden 6) de oorspronkelijk aanwezige cultivars geleidelijk vervangen door natuurlijke soorten.

Sequoiadendron giganteum in de sneeuw
Foto: Hans van Roon

Toekomst
In de toekomst wil het pinetum ook haar unieke beleving van een uitstapje naar de oertijd versterken. Een deel van de tuin is nu reeds als Mesozoïsche tuin ingericht. Hier is ruimte voor andere ‘primitieve’ planten buiten de naaktzadigen zoals paardenstaarten, wolfsklauwen, varens en mossen. In de zomer worden bovendien vorstgevoelige Cycadeeën en boomvarens uit de Oranjerie-kas naar dit deel van de tuin gebracht om het Mesozoïsche beeld te versterken. De link met het verleden wordt verder verduidelijkt met behulp van informatieve borden in de tuin en via wandplaten en een collectie fossielen in het bezoekerscentrum. Voor de vrienden van de tuin staan er in Blijdenstein Nieuws regelmatig artikelen over de evolutie en biogeografie van planten. Omdat de naaktzadigen hun oorsprong hebben in Pangea, het oercontinent voor het uiteendrijven hiervan, vormen de verbreiding, de eigenschappen en de verscheidenheid van de huidige naaktzadigen een prachtige illustratieve uitdraai van de evolutie. Dit verhaal wil het pinetum in de toekomst nog meer over het voetlicht brengen.
Een arboretum kan niet bestaan zonder voldoende maatschappelijk en economisch draagvlak. De organisatie van exposities, lezingen, concerten en andere evenementen, liefst met een directe band met de tuin, blijft een kerntaak van het bestuur. Vrienden van het pinetum ontvangen regelmatig nieuwsbrieven en tweejaarlijks Blijdenstein Nieuws. Voor organisaties en Vrienden van het Pinetum bestaat de mogelijkheid het bezoekerscentrum af te huren voor een feestje of vergadering; het pinetum is ook een trouwlocatie (www.pinetum.nl).
Met de inzet van tientallen vrijwilligers, inclusief het voltallige bestuur, en de financiële steun van de gemeente Hilversum en diverse maatschappelijke organisaties en bedrijven ziet de toekomst van het pinetum er rooskleurig uit. Kom gauw eens kijken!

* Jan Wolf is bestuurslid van de Stichting Pinetum Blijdenstein.

Pinus pumila ‘Globe’
Foto: Hans van Roon

Huib Sneep, een inventieve en innovatieve boomexpert

Huib Sneep, boomexpert
Foto: Louis Haagman

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Huib Sneep, geboren in 1959 in Ridderkerk, nu wonend in Schiedam. Ik heb geen groene achtergrond van huis uit. Mijn vader was notaris maar mijn ouders hielden van natuurwandelingen (duinen Oostvoorne, Zuid-Limburg, Veluwe) en dat heeft mijn interesse voor de natuur aangewakkerd. Ik ben geen dendroloog. Ik vind mezelf een boomexpert en groeiplaatsdeskundige, boomtaxateur ben ik ook.

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Na Havo b en Gymnasium A ging ik naar de Rijks Hogere School voor Tuin- en Landschapsinrichting (RHSTL) in Boskoop, studierichting Ontwerpen en Techniek. Afgestudeerd in 1984. Tegen de verwachting in (veel schoolverlaters konden geen werk vinden) kreeg ik een baan bij de Nationale Bomenbank in Sliedrecht. Binnen een jaar was ik bedrijfsleider en ik heb me in vijf jaar tijd sterk kunnen ontwikkelen. Ondermeer door betrokken te zijn bij de verplanting van enkele honderden grote bomen vanuit heel Nederland naar de Floriade in Zoetermeer.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
De leraren Hans Jansen, Arjen Vahl en Walther Grootendorst zetten mij op de RHSTL op het ‘bomenspoor’. Van gastdocent Pilon leerde ik hoe je het landschap op de juiste manier inricht. Hoe kun je met vooral inheemse bomen het landschap op grote schaal vormgeven. Of hoe ontwerp je tuinen en parken met een groot sortiment bomen.

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Ik heb een zwak voor de Alnus soorten. Alnus glutinosa ‘Laciniata’ is de enige cultivar die ik gebruik. Hij heeft een mooie sierwaarde door zijn dun ingesneden blad en is totaal afwijkend van de soort. Waar het kan probeer ik ‘m toe te passen. Pinus sylvestris is ook een favoriet. Hij heeft een mooie lichtbruine schorskleur in de kruin, die extra opvalt als de zon er op schijnt. Dat geeft hem iets vrolijks.

Alnus glutinosa ‘Laciniata’
Foto: Gert Fortgens

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
In 1989 was ik samen met Hans Blokzijl en Guido Ilsink oprichter van Bomen Service International (BSI), aanvankelijk gevestigd in Groenekan, later in Baarn. In 2010 verkocht ik mijn aandeel, sindsdien ben ik zelfstandig en gestart met Greenwave Systems, een adviesbureau voor innovatieve projecten zoals gevelgroen, begroeide gebouwen, boomspiegels, boombruggen, verticaal tuinieren, voedselbossen et cetera.
In 1995 moest de 130 jaar oude Aesculus hippocastanum op het Malieveld in Den Haag 70 meter verplaatst worden vanwege de aanleg van een tunnel. Voorzichtig opschuiven was de enige optie. Een unicum in de geschiedenis van boomverplanting.
Binnen BSI was ik verantwoordelijk voor innovatie, verkoop en realisatie, en zo raakte ik betrokken bij de ontwikkeling en realisatie van het bos in het Nederlandse paviljoen op de Wereldtentoonstelling in 2000 in Hannover. Een bos op 20 meter hoogte op de derde etage van het gebouw met 50 volwassen eiken en haagbeuken met complete bosflora. Omdat goede plantvorming meestal is vertraagd en de bomen dan vaak het eerste jaar miezerig ogen, plantten we een jaar eerder op een gehuurd, beschut terrein de benodigde bomen op in stalen gaasbakken. En een paar extra voor eventuele uitval. Door uitplant op de maten van het ontwerp kon de juiste structuur en samenhang tussen de bomen worden bepaald en konden de bomen in dat jaar in een goede conditie worden gebracht. Volwassen bomen, 25 tot 35 jaar oud en 12 meter hoog. Met telekranen werden ze het gebouw ingetakeld en naar de bestemde plek geschoven. In het plafond was speciale verlichting aangebracht om de groei op de derde etage tot het eind van de EXPO op 1 november te kunnen garanderen. Zodra de EXPO was gesloten en het licht ’s avonds uitging, gingen de bomen over naar herfstverkleuring. Er zijn in die periode diverse metingen gedaan zoals naar waterverbruik. Deze opdracht was een belangrijke opmaat voor de toekomst om grote bomen in bakken toe te passen in het stedelijk groen. Onder andere bij de aanleg van het dakpark op de garage van het WTC aan de Zuidas in Amsterdam in 2004 is gebruik gemaakt van de expertise die in Hannover is opgedaan. Op het Zuidplein is nu het arboretum van de 21ste eeuw met 50 verschillende bomen zoals Pinus nigra, Ginkgo, Malus, Koelreuteria en meerstammige Carpinus betulus.

Wat is het meest opmerkelijke wat je hebt meegemaakt?
In Zuid-Engeland ontdekte ik dat bomen soms honderden tot duizend jaar oud kunnen worden. Niet alleen de Sequoiadendron maar ook Quercus, Castanea sativa, Betula, Taxus en met een enorme omvang. Er wordt al gauw gedacht ‘die boom is oud, doe maar weg’ maar met de juiste maatregelen zouden ze ook hier veel ouder kunnen worden. Ik ben ervan overtuigd dat bomen beter groeien en langer leven als er meer aandacht (en geld) wordt besteed aan een royale boomspiegel. Zoals de toepassing van bomenzand en -granulaat voor goede doorlaatbaarheid en beplanting met heesters en vaste planten voor het vangen van bladafval (mineralen). Ik experimenteer met bonsai om groei, waterverbruik en weerbaarheid te testen, om de 5-6 jaar worden ze verplant om de wortels te activeren. Je kunt de uitkomsten doorrekenen voor stadsbomen. Bomen reageren eigenlijk hetzelfde, maar dan wel met een goed wortelgestel en een ruime plek (www.denieuweboomspiegel.nl).

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Door de vele wandelingen had ik geleerd om goed om me heen te kijken. Ik was 15 jaar toen ik aan de sierkers in de tuin van mijn ouders een grote zwavelzwam ontdekte. Die heeft mij enorm gefascineerd en toen wist ik welke kant ik op wilde. Bij mijn vakantiebaantje verdiende ik 100 gulden en ik heb meteen twee boeken gekocht: Alle bomen van de wereld van Hugh Johnson en Bomen laten leven van Jørn Copijn. Toen ik deze boeken las ging ik helemaal los. Maar voordat ik er achter was hoe het zat met zwammen en bomen was ik 25 jaar verder. Daarna heb ik mijn kennis verspreid over de bomen- en kwekerswereld.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
Wat begon met fascinatie is mijn werk geworden. Niet alleen het werken met bomen is de invulling van mijn hobby maar ook de ontwikkeling van innovatieve stedelijke groeiplaatsen. Zo rond 2000 ontdekte ik dat wegen steeds meer op puin gefundeerd werden en dat straatbomen daardoor vaak op een ondergrond van puin staan. Dat is schadelijk voor de ontwikkeling van het wortelgestel. Ik heb een bomengranulaat samengesteld waarin naast humeuze klei en toeslagstoffen een specifieke gradering van breuksteen is gebruikt om een goede verharding te krijgen die ook waterdoorlatend is en leidt tot prima doorworteling. Ik heb ook ‘bomenzand 500’ ontwikkeld. Dit grofkorrelige eentoppige zand is goed verdichtbaar en geeft een stabiele bovenlaag op plaatsen waar minder zwaar verkeer komt bijvoorbeeld parkeerplaatsen, fietspaden en winkelgebieden. De boomwortels kunnen zich er goed in ontwikkelen. Door deze en andere innovaties bij de aanleg van lanen en parken heb ik klanten gekregen die goed voor mijn adviezen willen betalen.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Ja, ik ben al meer dan 30 jaar contactpersoon bij de Bomenstichting. Ik kan daar mijn boomtechnische kennis en het verhaal van de zwammen uitdragen. Om mensen in alle groepen van de samenleving enthousiast voor bomen te maken geef ik vaak lezingen en leid ik excursies. Bij bijzondere vragen word je zelf ook gedwongen om er verder over na te denken en kan je daarvan leren. Wij denken dat we heel wat weten maar de natuur heeft veel meer mysteries dan wij kunnen beseffen.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen? Of zou je een andere keuze maken?
Destijds heb ik voor dit vak gekozen op basis van fascinatie. Daardoor is mijn hobby mijn beroep geworden en heb ik veel energie om mezelf steeds weer in een nieuw aspect van dit zeer brede vakgebied te verdiepen en daarna uit te dragen wat ik heb gevonden. Dat blijft uitdagend en daarom zou ik weer dezelfde keus maken.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Voor mijn deur ligt het oudste stadspark van Nederland, 250 jaar oud. De oudste boom, Platanus orientalis is 150 jaar oud en heeft de status van Wereldboom.
In 1750 werd een stuk moeras opgehoogd en in 1767 ingericht als openbaar park, de Plantage genaamd. De Plantage is iets meer dan 2 ha groot en beplant met 65 soorten en cultivars, waarvan er 25 zijn geplant sinds ik hier woon. Vroeger plantte men veel van hetzelfde, daar is verandering in gekomen. Ik heb voor de gemeente een shortlist opgesteld zodat, als er een boom dood gaat, men kan zorgen dat er meer variatie komt. Zo langzamerhand staat er nu al een aardig sortiment waaronder Celtis, Nyssa, Tetradium, Populus lasiocarpa, Magnolia grandiflora en Cercidiphyllum.
Het college van B&W in Schiedam wilde jaren geleden een zaailing van de Anne Frankboom aanschaffen, die werd toen verkocht door de actiegroep uit Amsterdam. Dat werd een 1-jarige van 35 cm hoog. Wat moet je met zo’n ukkie in een stadspark? Men vroeg mij hem op te kweken. Ik heb ‘m zes jaar in kweek gehad en al mijn opgedane kennis van de bonsai er op toegepast. De verdamping werd gemeten op een weegschaal. Inmiddels groeide hij in die zes jaar tot een lengte van 4,50 meter, soms zelfs 80 cm per jaar en verbruikte deze zomer tot 7 liter water per dag. Ter ere van het 250-jarig bestaan is de herdenkingsboom deze herfst geplant in de Plantage. De vier seizoenen van de kastanje zijn verwerkt in een moderne boomkorf van cortenstaal en verwijzen naar het gedachtegoed van Anne Frank.

De officiële planting van de zaailing van de Anne Frankboom op 4 november 2017
Foto: Piet Bliek

Lonicera fragrantissima, de juiste naam voor de winterkamperfoelie

De wetenschappelijke naam wijst al op de bijzondere geur van deze heester. Ondanks onderzoek van vele jaren terug is deze heester nog altijd onder geheel andere namen in het handelssortiment aanwezig.
De Nederlandse benaming winterkamperfoelie verwijst duidelijk naar het winterseizoen, waarin hij van november tot in april getooid is met heerlijk geurende witte tot lichtroze bloempjes. De soort heeft een zeer groot areaal in Centraal China. In 1988 publiceerden P. Hsu en H. Wang een uitgebreide studie van het geslacht Lonicera. Hierin werd L. standishii als een synoniem beschouwd van L. fragrantissima. Deze visie werd in 2011 ook gevolgd door de auteurs van Lonicera in Flora of China. Binnen de L. fragrantissima vermeldt Flora of China nog de var. lancifolia met als enige verschil smallere bladeren. Het areaal van deze var. omvat vier Chinese provincies, terwijl de soort zelf in nog tien provincies meer voorkomt. Een groot verspreidingsgebied dus.
De visie dat L. standishii onder de soort L. fragrantissima valt, is nog niet echt overgenomen. In de meest recente uitgave van de Naamlijst van Houtige Gewassen (2016) wordt L. standishii als aparte soort vermeld, evenals de kruising L. ×purpusii.

Uitbundige bloei van Lonicera fragrantissima
Foto: Gert Fortgens

Geschiedenis
In 1852 beschreven Lindley en Paxton L. fragrantissima op basis van in 1845 door Fortune in China verzameld materiaal zonder gegevens over de vindplaats. In datzelfde jaar voerde Fortune eveneens uit China L. standishii in. Bean beschrijft in Trees & Shrubs uitvoerig de verschillen tussen beide soorten, overigens met alleen de vermelding China als herkomst van beide soorten. L. fragrantissima is tamelijk onbehaard maar heeft borstelig behaarde bladranden en hoofdnerf aan de onderzijde van de bladeren. Ook de bloemstelen en kroonbladen zijn niet behaard. Het blad van L. fragrantissima is meer eivormig en heeft een minder afgeronde bladvoet dan L. standishii (langwerpig en breed wigvormige bladvoet). Bij L. standishii is sprake van beharing op alle delen van blad en bloem. De bloemkleur verschilt volgens Bean niet: bij L. fragrantissima én L. standishii is ze roomwit. Al met al vindt hij L. fragrantissima superieur. Het verschil in beharing vinden we ten dele terug in de beschrijving in Dendrologie van de Lage Landen. Daarin zijn beide soorten behaard al wordt ze ook bij L. fragrantissima borstelig genoemd. De bloemstelen van L. fragrantissima zijn onbehaard. De bloemkleuren zijn hier wit voor fragrantissima en geelwit voor standishii.
De uitgebreide beschrijving in Flora of China voor Lonicera fragrantissima (waar L. standishii nu onder is opgenomen) is ruimer voor de bladvorm (ovaal tot langwerpig), de beharing (kaal tot behaard) en de kleur van de bladonderzijde (blauwachtig tot groen). De kleur van de bloemen varieert van wit tot roze.

Lonicera fragrantissima met roze bloemen
Foto: Gert Fortgens

Maar wat nu met Lonicera ×purpusii?
Deze hybride is in 1920 ontstaan in de Botanischer Garten TU Darmstadt. Naar verluidt was het zaad afkomstig van een L. standishii omdat Lonicera fragrantissima toentertijd zelden vruchten droeg. In de beschrijving door Joseph Purpus (van 1888 tot 1928 Inspektor des Botanischen Gartens Darmstadt) is deze hybride intermediair in de bladvorm en beharing van de ouders. De bloemkleur wordt crème-wit genoemd. Voordeel van deze kruising zou de betere winterhardheid zijn en de rijkere bloei en vruchtdracht. Sinds 2003 staat materiaal afkomstig van de originele struik L. ×purpusii uit Darmstadt in Trompenburg Tuinen, Rotterdam. De plant werd verkregen van Jelena de Belder. Verschil met ‘gewone’ L. fragrantissima ziet Gert Fortgens niet. Hij heeft zich al langer verdiept in de verschillen tussen de winterkamperfoelies in cultuur. Hij merkt op: ‘Al menig maal heb ik gekeken naar de verschillen tussen wat wij hebben als L. fragrantissima (bloembuis buitenzijde, bloemsteel en keel behaard) opvallend verschil met L. standishii en L. ×purpusii ex Darmstadt (rand van de kelk licht golvend) en L. ×purpusii ‘Winter Beauty’ ex Proefstation (bloembuis buitenzijde kaal). Op Trompenburg staan ze dus met behaarde en onbehaarde bloemsteel/vruchtsteel. Ook met witte tot bijna geheel roze bloemen. Vele spontane zaailingen die in de tuin van Trompenburg opkomen zijn weer variabel in kleur en beharing.’
Hoewel de publicatie van Hsu en Wang zeer gezaghebbend is, wordt ze in 2012 genegeerd door The Plant List. Hierin wordt de naam L. standishii als soort geaccepteerd naast L. fragrantissima. Uit de verdere informatie van The Plant List blijkt dat het plant information portal van de Royal Botanic Gardens Kew geen verwijzing bevat noch naar de publicatie van Hsu en Wang noch naar Flora of China. Er is echter alle reden om hier beide bronnen te volgen. Dit houdt in dat alleen de soort L. fragrantissima overblijft. Het is logisch dat een in China in veertien provincies voorkomende struik morfologisch de nodige variatie vertoont.

In de nieuwe opvatting is dit Lonicera fragrantissima ‘Budapest’ (voorheen L. standishii ‘Budapest’ met vruchten
Foto: Gert Fortgens

De gevolgen voor de naamgeving van dit sortiment zouden zijn:
L. ×purpusii : L. fragrantissima
L. ×purpusii ‘Budapest’: L. fragrantissima ‘Budapest’. Selectie uit var. lancifolia
L. ×purpusii ‘Winter Beauty: L. fragrantissima ‘Winter Beauty’
L. standishii : L. fragrantissima
L. standishii f. lancifolia: L. fragrantissima var. lancifolia