Torreya taxifolia

In de nieuwe rubriek ‘Bedreigde boomsoorten’ willen we aan de hand van een aantal frappante voorbeelden aandacht schenken hoe het is gesteld met de houtige gewassen van de gematigde zone. Vrijwel over de gehele linie neemt van veel soorten het aantal exemplaren af. De International Union for the Conservation of Nature (IUCN) onderscheidt daarbij een aantal categorieën.

De IUCN Rode Lijst van bedreigde soorten is de meest uitgebreide informatiebron over de status van soorten. Deze Rode Lijst informeert over bedreigingen, ecologische eisen en leefgebieden van soorten, en over beschermingsmaatregelen die genomen kunnen worden om uitsterving tegen te gaan of te voorkomen. De lijst wordt samengesteld aan de hand van een objectief systeem voor de beoordeling van het risico op uitsterven van een soort. Soorten worden, volgens een gestandaardiseerd proces, beoordeeld met de strenge categorieën en criteria van de IUCN Rode Lijst. Dit garandeert de hoogste standaarden van wetenschappelijke documentatie, informatiebeheer, deskundige beoordeling en onderbouwing. De Rode Lijst staat wereldwijd bekend als het meest gezaghebbende naslagwerk met betrekking tot de status van de biodiversiteit.
Het doel van de lijst is tweeledig. Enerzijds om het grote publiek bewust te maken van het belang van (bedreiging van de) biodiversiteit. Daarnaast om te bereiken dat de internationale gemeenschap tracht deze soorten van de ondergang te redden. Bij de bedreigde soorten zijn vier categorieën te onderscheiden: ernstig bedreigd (kritiek), bedreigd, kwetsbaar en gevoelig. Op het internet is volop informatie te vinden over het werk van de IUCN.
In deze jaargang van Arbor Vitae komen enkele van de categorie ‘ernstig bedreigde’ soorten aan de orde, om te beginnen Torreya taxifolia.

Torreya taxifolia
Het geslacht Torreya hoort thuis in de Taxacaeae en telt zeven soorten. China telt vier soorten. Hiervan is T. jackii bedreigd en T. fargesii kwetsbaar. De situatie van T. grandis is stabiel en van de recent beschreven T. parvifolia zijn geen nadere gegevens bekend. T. nucifera hoort thuis in Japan. Hoewel de aantallen afnemen is bij deze soort nog geen sprake van bedreiging. Noord-Amerika telt twee soorten die beide bedreigd zijn. T. californica is een zeldzame soort met een versnipperd areaal en daardoor kwetsbaar.
De situatie van de tweede Amerikaanse soort T. taxifolia heeft sterk de aandacht getrokken. De soort, ter plaatse bekend als de stinking cedar, heeft een klein areaal in Texas langs de Apalachicola rivier en aangrenzend nog een strookje in de staat Georgia. Een schimmel heeft sinds 1950 de populaties gedecimeerd. Er vindt ook nauwelijks zadenproductie meer plaats. In 1984 kreeg ze in de VS de status van bedreigde soort. In 1997 was er een publicatie waarin ze aangeduid werd als ’s werelds meest bedreigde conifeer. Pogingen tot herintroductie leken weinig succesvol. In 2004 lanceerden Conny Barlow en Paul S. Martin een plan voor wat ze noemden assistant migration onder het motto ‘Bring Torreya taxifolia North Now’. Volgens hen waren de populaties van T. taxifolia een relict van de ijstijd en vormde de klimaatverandering toch al een bijkomend probleem voor overleving. Nieuwe groeiplaatsen konden gerealiseerd worden noordwaarts in de staat Georgia. Protesten konden niet uitblijven. Zelfs als een klein stukje van het areaal met een dertigtal bomen nog in die staat was; het ging evengoed om floravervalsing. Een opposant was prof. Mark Schwarz. Hij vond dat eerst de pogingen om de soort ter plaatse te redden tot het uiterste moesten worden gedaan. Maar met name Conny Barlow was de grote animator om projecten in Georgia te realiseren.
Intussen is er in de VS duidelijk erkenning gekomen voor het uitvoeren van assistant migration. Op grote schaal en met medewerking van diverse botanische tuinen en universiteiten is een groot aantal boompjes opgekweekt. Van de meeste is ook met zekerheid vastgesteld dat de moederbomen uit het oorsprongsgebied zijn.

Torreya taxifolia
Foto: Ronald Houtman

Literatuur:
Efforts to save Torreya taxifolia (http://www.torreyaguardians.org/save.html).
Conservationists Should Not Move Torreya taxifolia (http://www.torreyaguardians.org/schwartz.pdf).

De treur-ginko van Nancy

Tijdens een kort uitstapje naar de stad Nancy ontstond het idee om op zoek te gaan naar de oudste treur-ginkgo in Frankrijk, Ginkgo biloba ‘Pendula’. Sinds de jaren zestig staan er namelijk bij ons op Trompenburg enkele exemplaren die ontstaan zijn als entjes van de bewuste boom in Nancy. Deze exemplaren hebben niet zozeer een treurmodel als wel een vrij sterk horizontale groei van de takken in de kroon. Ik was dus wel benieuwd hoe de boom in Nancy er uit zou zien. Het zoeken was nog even lastig. Nancy heeft diverse zeer fraaie en interessante parken en beschikt ook over twee botanische tuinen. Een oude (in het centrum) en een nieuwe (buiten het centrum).
Nu was het geen straf om al die parken af te lopen en te genieten van het daar aanwezige sortiment. Het was een dankbare combinatie met het oorspronkelijke hoofddoel van de trip: het verkennen van de art nouveau panden in het straatbeeld en bezoeken van opengestelde huizen en musea. Na enige tijd ondergedompeld te zijn in de schoonheid (maar ook extravagantie) van de ‘Ecole de Nancy’ merkte ik toch een soort art-nouveauvermoeidheid. Ook rond 1900 bleek deze tamelijk hevige kunststroming uiteindelijk maar een vrij kort leven beschoren. Een wandeling door de stad op zoek naar ‘groen’ gaf weer de gewenste balans. Na diverse parken te hebben bezocht, bleek er in het centrum een klein parkje genaamd Jardin Godron. Via een smalle ingang tussen huizenblokken lag daar opeens een verrassende tuin met een flink bomenbestand op leeftijd. Het bleek de oude botanische tuin, met zijn wortels, weliswaar op een andere locatie, al in 1700. Een deel van het bomenbestand zal ook stammen uit de periode rond 1850, toen de tuin op de huidige plek terecht kwam.

Ginkgo biloba ‘Pendula’ in de Jardin Godron
Foto: Gert Fortgens

En inderdaad, daar in de tuin stond hij dan: de treur-ginkgo. Of eigenlijk, een treurboom in de onderste regionen van de kroon (dus het oudste deel van de kroon) en daarboven uitschieters naar boven. In eerste instantie dacht ik aan zogenoemde ‘terugloop’: takken die ontstaan in de kroon die niet meer de eigenschappen hebben van de moederboom (de cultivar). De uitschieters waren al tamelijk lang aanwezig gezien de dikte ervan. De vraag kwam naar boven of er over nagedacht was en besloten om ze er niet uit te zagen en dat men dus wilde zien wat er zou gaan gebeuren. Met een beetje goede wil zou je namelijk kunnen zeggen dat de zijtakken van de uitschieters toch wel enigszins de neiging tot overhangen hebben. Dus wie weet gaan deze takken dat op termijn ook sterker doen waardoor er in de kroon een etage treur-ginkgo ontstaat boven de oude treurende kroon. Dit fenomeen is wel bekend bij andere treurbomen zoals bijvoorbeeld bij Betula pendula ‘Youngii’ of bij de treur-eik Quercus robur ‘Pendula’. Aan de andere kant, wat als die takken nu niet gaan hangen? Óf dan snoeit men de takken er niet uit en gaat deze bijzondere treur-ginkgo op termijn verloren. Wordt er wel gesnoeid dan ontstaan er bij verwijderen van de uitschieters behoorlijk grote snoeiwonden. En dat is niet fijn. Kortom, een dilemma voor de beheerders in Nancy dacht ik nog. Terug in Rotterdam ben ik maar eens langs onze nazaten van de boom in Nancy gelopen. En wat zie ik: in een van onze bomen zit óók een uitschieter!

De entree van de Jardin Godron in Nancy
De entree van de Jardin Godron in Nancy
Foto: Gert Fortgens

Tonny van der Plank, een veelzijdige plantenvrouw

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestond?
Ik ben Tonny van der Plank, geboren in Gorinchem in 1941 in een gezin met vier meisjes en een jongen. Mijn ouders hadden een woninginrichtingzaak in het centrum. Er was geen tuin, alleen een klein binnenplaatsje waar mijn moeder jaarlijks bakken met Pelargonium ophing. Mijn ouders waren wel erg met ‘buiten’ bezig. In mijn werkzame leven heb ik voorlichting gegeven.

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Na mijn diploma van de middelbare meisjesschool wilde ik naar Huis te Lande in Rijswijk, toen de middelbare tuinbouwschool voor meisjes. Twee jaar wachttijd! Mijn ouders vonden dat ik een beroepsopleiding moest kiezen om in mijn levensonderhoud te kunnen voorzien, dus ging ik naar de kweekschool. Na twee jaar haalde ik mijn onderwijsakte en ging ik alsnog naar Huis te Lande. Een allround opleiding: plantkunde, groente en fruit, tuinarchitectuur, tuinkunstgeschiedenis, bloemschikken, kamerplanten, bijenteelt en veel praktijk. Na mijn opleiding heb ik drie maanden in Engeland gewerkt bij Alan Bloom, Bressinham Gardens, Norfolk.

Tonny van der Plank bij haar moerbei
Tonny van der Plank bij haar moerbei
Foto: Ineke van Teylingen

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
In ons zomerhuisje in Helvoirt was de natuur rondom aanwezig. Daar determineerde ik, als jong meisje al, wat ik aan planten tegenkwam met het boekje Wat bloeit daar? van Kosch en Müller. Bij excursies heb ik veel geleerd door de kennis van al die ‘super’ dendrologen: S.G.A. Doorenbos, Frans Fontaine, Pierre Theunissen, Theo Janson, Hans Jansen, Klaas Verboom.

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Na mijn opleiding in Rijswijk belde de directrice me met de vraag of ik interesse had in een baan bij de ‘Huishoudelijke Voorlichting ten Plattelande’ (HVP). Mijn werkterrein werd Zuid-Holland met het doel cursussen geven op het gebied van groen in en om het huis, vooral aan huisvrouwenverenigingen en volksuniversiteiten. Mijn jaren op de kweekschool kwamen nu goed van pas. In iedere provincie zat een voorlichter. Met de landelijke collega’s was er goed contact en werden boekjes ontwikkeld over de milieuvriendelijke siertuin, moestuin en snoeien. De HVP werd op een bepaald moment opgeheven. Ik ben als zelfstandig voorlichter (zzp’er) doorgegaan met het organiseren van cursussen op groengebied en excursies naar onder andere botanische tuinen.
Dendrologie was maar een klein onderdeel op Huis te Lande. Mijn vriendin Tity Clevering, die bij dendroloog Frans Fontaine in Wageningen werkte, wees me op het bestaan van de NDV waar ik sinds 1968 lid van ben. Ik ging zo veel mogelijk met excursies en reizen mee om dendrologische kennis op te doen. De eerste grote reis waar ik aan deelnam was naar Finland, georganiseerd door Piet van der Bom. Bij de organisatie van een lustrumfeest in Schovenhorst werd ik gevraagd in het bestuur te komen vanwege mijn ‘organisatietalent’. In 2009 heb ik met Wout Kromhout en Piet de Jong ‘The Baltic Tour’ georganiseerd, een dendrologische reis door Estland en Letland.* Ik heb jarenlang de ledenadministratie beheerd, zo heb ik veel mensen leren kennen.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
De kennis bij de NDV was oorspronkelijk alleen op nomenclatuur gericht, waar ik veel van geleerd heb. Maar ik zie graag een houtig gewas als onderdeel van het geheel. Niet alleen schadelijke insecten en ziekten bestrijden, maar hoe komt het dat ze er zijn en hoe is dit te voorkomen. Tegen beter weten in heb ik hier in Reeuwijk op het veen een notenboom en een pruimenboom gezet. Ze staan er nog steeds. Biodiversiteit wordt gelukkig steeds belangrijker. Tegenwoordig wordt daar ook door de NDV meer aandacht aan besteed. In Boskoop kon ik me aansluiten bij Dendrologica, opgericht door Dick van Gelderen. Van oorsprong een groep kwekers met grote kennis van bijzondere houtige gewassen zoals Acer, Euonymus, Viburnum, Camellia, Lonicera, Rhododendron. Bij deze bijeenkomsten heb ik veel kunnen opsteken. De afgelopen jaren heb ik met Marlien van der Linden deze avonden mogen organiseren.

Voor welke planten heb je een speciale passie en hoe is dat gekomen?
Ik heb een voorliefde voor vruchtdragende bomen en struiken want daar kan ik iets mee. Vooral eetbare zoals walnoten, appels, peren, pruimen, mispel, klein fruit. Het is mijn hobby om de vruchten te verwerken in gelei, jam, likeur et cetera. Pinus is mijn favoriete conifeer, mijn vroegere ‘treurboom’. In Helvoirt stond er een bij het vakantiehuisje en op sombere dagen in mijn puberteit klom ik er in om uit te kunnen kijken over de heidevelden.

'Pinus is mijn favoriete conifeer'
Pinus is mijn favoriete conifeer’
Foto: Ineke Vink

Wat is het leukste wat je hebt meegemaakt?
Totaal onverwacht kreeg ik in 2017 tijdens de Algemene Ledenvergadering uit handen van Jaap Smit de bronzen S.G.A. Doorenbospenning. Ik ben altijd actief geweest binnen de vereniging maar door de woorden van Jaap dat ik ‘met recht de moeder van onze organisatie’ ben, was ik helemaal ontdaan. Ik vind het nog steeds geweldig dat ik ‘m gekregen heb.

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het afscheid nemen van grote dendrologen zoals Theo Janson, Gerrit Meijering, Dick van Gelderen, Jo Bömer en anderen viel me zwaar.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Bij de beurzen in Kerkrade en Bingerden was ik graag in de NDV-stand om mensen met houtige gewassen bekend te maken. Voor mij is het niet meer zo belangrijk om iedere boom of struik bij naam te kennen, maar de plant werkelijk te zien in zijn omgeving met andere planten. Niet alleen naar boven kijken en met je voeten de bijzondere planten vertrappen waar je bovenop staat. En met al je zintuigen beleven: geuren, basten, vormen, kleuren.

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Als ik in de botanische tuin van Kerkrade voor de NDV een stand ging bemannen, ging mijn man vaak mee en bleven we een paar dagen in Limburg. De auto vol met planten en rijden maar. Het gebeurde een keer dat hij bij het uitstappen opmerkte: ‘Ik heb mijn sloffen nog aan.’ Op zijn sloffen ging hij naar de plaatselijke schoenwinkel voor nieuwe schoenen. Die pasten zo goed dat we een dag na de beurs een lange wandeling langs de Maastrichtse bomen hebben gemaakt.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Ja, ik ben een echte frik en wil zo lang mogelijk de kennis en liefde voor groen overbrengen. Ik geef nog twee cursussen. Elke keer haal ik iets uit mijn tuin en leer de cursisten er naar te kijken. Regelmatig een takkenwedstrijd hoort er ook bij. Jarenlang heb ik ‘takkenstukken’ gemaakt voor de ALV en voor het podium bij concerten in Reeuwijk. Ik vind dat je zo veel mogelijk materiaal moet gebruiken uit je eigen tuin. Ik stoot nu wel verschillende activiteiten af.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Zaaien en stekken doe ik graag. Zaadjes uitpeuteren en als het een plantje is, uitplanten in mijn ‘curiosatuin’. Daar staat van alles door elkaar: Ginkgo, Koelreuteria, Hydrangea, Melia azedarach, Salix ‘Mount Aso’, Albizia, Viburnum plicatum f. tomentosum, Clematis alpina, Fuchsia arborea, Hedera colchica (uit Turkije). Door het teveel aan planten weg te geven staan ze nu ook in andere tuinen.

* Beschrijvingen over deze reis zijn te vinden in AV-3 en AV-4 2009.

Tonny bij een van haar ‘takkenstukken’ voor het podium van een concert in Reeuwijk
Tonny bij een van haar ‘takkenstukken’ voor het podium van een concert in Reeuwijk
Foto: Rob Kraaipoel