Categorie archieven: Sortiment

Acca sellowiana: lekker exotisch

De afgelopen jaren zijn er verschillende minder courante voedselgewassen “herontdekt”. Dit past binnen de aandacht voor minder voedselkilometers en duurzamere teelten, maar ook een verbreding van de voedingsstoffen in een veganistisch dieet. Er zijn nu meerdere kwekerijen en websites die bijzondere voedselgewassen aanbieden. Een van deze is de Ananasguave: Acca sellowiana.

Acca sellowiana behoort tot de Mirtefamilie (Myrtaceae), een familie van tweezaadlobbige planten die vooral te vinden is in de (sub)tropen. Het is een grote familie met voornamelijk houtachtige gewassen waaronder heel bekende bomen en struiken. Denk daarbij aan Mirte (Myrtus), Gomboom (Eucalyptus), Guave (Psidium), Piment (Pimenta) en Kruidnagel (Syzygium). Hoewel deze plantenfamilie als geheel redelijk stabiel is, is de interne taxonomie onderwerp van discussie. Er worden nog wel eens geslachten afgesplitst en samengevoegd op basis van nieuwe inzichten na genetisch onderzoek.

Acca sellowiana struik.
Foto: Ineke Vink

De plant werd voor het eerst verzameld voor de wetenschap door de Duitse plantkundige Georg Sellow in Rio Grande do Sul (Brazilië). Het natuurlijk verspreidingsgebied strekt zich uit van het uiterste zuiden van Brazilië via aansluitend Uruguay westelijk naar het noorden van Argentinië en Zuid-Paraguay. Deze kleine wintergroene struik groeit hier vooral in de bergen. De plant heeft een voorkeur voor een subtropisch klimaat met een lage luchtvochtigheid en een goede vochtvoorziening. Gezien de herkomst wordt de plant in Nederland en België als kuipplant gehouden, maar met de mildere winters van tegenwoordig kan de boom waarschijnlijk prima gedijen in een stadstuin. De winterhardheid is matig (tot – 11°C voor korte tijd), maar de plant stelt een periode van lagere temperaturen wel op prijs en groeit en bloeit dan beter.

Acca sellowiana wordt ook wel Feijoa sellowiana genoemd. De eerste wetenschappelijke beschrijving van de plant door Otto Karl Berg, een Berlijnse plantkundige en farmacoloog gespecialiseerd in Zuid-Amerikaanse flora, was als Orthostemon sellowianus. Later werd de plant ingedeeld bij het geslacht Acca, dat ook door O.K. Berg werd ingesteld, om vervolgens weer afgesplitst te worden. De geslachtsnaam Feijoa werd gecreëerd door de Duitser Ernst Berger en eert de Braziliaanse natuuronderzoeker João da Silva Feijó. In 1941 werd de plant weer teruggeplaatst in het geslacht Acca*. De plant kent verschillende volksnamen die meestal verwijzen naar de eetbare vruchten (Ananasguave, Braziliaanse guave, Vijgguave en Guavesteen) en de gelijkenis daarvan met de verwante Guave.

De eetbare vruchten zijn langwerpig afgerond tot peervormig en (geel)groen van kleur. Sommige rassen hebben een lichte oranje blos op de vruchten. De vruchten ter grootte van een kippenei produceren een aantrekkelijke zoete geur en de smaak houdt het midden tussen guave en ananas. De bloemen zijn tweeslachtig, 4-5 cm groot en opvallend met de voor de Mirtefamilie kenmerkende toef meeldraden in het midden. De meeldraden zijn felrood van kleur en worden omringd door 4 kroonbladeren in een karmijnrode kleur. De onderkant van ieder kroonblad is viltig behaard wat een mooi kleurcontrast oplevert. De bloemen verspreiden een heerlijke geur.

Bloemen van Acca sellowiana.
Foto: Ronald Houtman

Acca sellowiana groeit uit tot een ongeveer 6 meter hoge struik. De plant is bladhoudend. Het ovale leerachtige blad is glanzend groen en tegenoverstaand. De onderzijde van het blad is zilverig behaard. De plant werd voor het eerst gecultiveerd in Europa door de Zwitser M. de Wette rond 1885. De beroemde landschapsarchitect Eduard André bracht bewortelde stekken vanuit La Plata (Argentinië) naar de Franse Riviera in 1890. Deze struiken droegen 7 jaar later de eerste vruchten.

De eetbare vruchten zijn ook een belangrijke reden voor de teelt van Acca. Nakomelingen van beide introducties zijn gebruikt voor de teelt van de Ananasguave in Italië, Spanje, Portugal en Frankrijk. Zaad en stekken van deze Zuid-Amerikaanse plant werd vanuit Frankrijk verzonden naar Florida en Californië. In het zuiden van Florida sloeg de plant niet aan door de warme winters. Experimentele aanplant op Hawaii mislukte om dezelfde reden, tot de planten hoger in de bergen werden gepoot. Rond 1900 is de plant naar Australië gebracht en vandaaruit naar Nieuw-Zeeland. De Acca wordt ook in de mildere regio’s van de Kaukasus geteeld. De vruchten kunnen zowel uit de hand gegeten worden of verwerkt worden in bijvoorbeeld marmelade: eet smakelijk!

Acca sellowiana vruchten.
Foto: Ineke Vink

* De Namenlijst hanteert nog steeds Acca. De indeling van deze plant onder Acca werd bevestigd in 1990. Inmiddels is op basis van genetisch onderzoek [A New Subtribal Classification of Tribe Myrteae (Myrtaceae) 2019] het geslacht Feijoa weer opnieuw ingesteld. In de namenlijst van Kew is de juiste naam aldus Feijoa sellowiana met Acca sellowiana als synoniem.

Corylus avellana ‘Contorta’: een geliefde heester of een kwelling?

In de eerste editie van de nieuwe jaargang van Arbor Vitae staat op de omslag een takje van de Kronkelhazelaar, een heester die ruim 160 jaar geleden werd aangetroffen in een heg in Engeland. Nog altijd een zeer gewaardeerde heester, met zijn fraai gedraaide twijgen. Maar menig tuinliefhebber is na aankoop minder enthousiast. Het blijkt niet zelden een plant met een verborgen gebrek.

Corylus avellana ‘Contorta’
Foto: Ineke Vink

Mutaties komen bij veel plantensoorten voor, maar enkele zijn nog altijd uniek. Zo stammen alle Zuilvormige eiken af van de ene die in 1783 ontdekt werd in een bos in het Duitse plaatsje Harreshausen. Alle Zuilbeuken stammen af van de ene boom in het Schotse landgoed Dawyck. Taxus baccata ‘Fastigiata’, de Ierse taxus, werd in 1767 door George Willis gevonden op een rots in de bergen boven Florence Court in het Ierse graafschap Fermanagh.
De Kronkelhazelaar werd in 1863 gevonden door Canon Ellacombe als mutant in een heg in het Engelse graafschap Gloucestershire. Twee landlords waren zo geïnteresseerd dat ze elk een deel van de originele plant wisten te bemachtigen voor hun verzamelingen in resp. Tortworth en Westonbirt. Eerstgenoemd landgoed telt, naast een prestigieus vijfsterrenhotel, nog altijd veel bijzondere bomen. Op het landgoed Westonbirt is het bekende Westonbirt Arboretum, beheerd door de Forestry Commission.

De eerste mededeling over de Kronkelhazelaar werd in 1893 gepubliceerd in de Gardeners Chronicle (pp. 379-380) in een verslag van een tentoonstelling van de Royal Horticultural Society: ´From Mr F. Riddell, Pakenhill Nursery, near Stroud, came a remarkable specimen of twitted Hazel’; hierbij werd ook een tekening gegeven. Pas in 1914 werd de Kronkelhazelaar door Bean’s Trees and Shrubs beschreven als C. avellana var. contorta. In Engeland kreeg de struik de namen ‘contorted filbert’, ‘corkscrew hazel’ en ook ‘Harry Lauder’s Walking Stick’. Met laatstgenoemde naam werd in het begin van de vorige eeuw de Schotse conferencier Harry Lauder (1870-1950) geëerd.

De sierwaarde van de plant komt vooral door het winterbeeld. Het kronkelige blad is in de zomer weinig aantrekkelijk. De vermeerdering gaat door middel van enten of stekken. In de praktijk wordt nogal eens op C. avellana geënt, omdat dit een hoog slagingspercentage geeft. Ook zijn deze onderstammen goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar. Helaas geeft dit veel opslag van de onderstam. Voor het verkrijgen van planten van goede kwaliteit is de beste vermeerdering door middel van stek of enten op C. colurna. Het is mijns inziens een schande voor het vak dat planten toch nog geënt blijven worden op C. avellana. Dan koop je eigenlijk een plant met een ‘verborgen gebrek’. Rond Pasen is de Kronkelhazelaar populair en staan de takken met geschilderde eieren eraan in menige huiskamer.

De Kronkelhazelaar op eigen wortels.
Foto: Piet de Jong
De Kronkelhazelaar geënt op Corylus avellana, met opslag.
Foto: Piet de Jong

Het geslacht Corylus telt 16 soorten. De twee Europese soorten, C. avellana en C. colurna, zijn het meest in cultuur aan te treffen. Eerstgenoemde, de gewone Hazelaar, groeit van nature in heel Europa en oostelijk nog in Turkije en het Kaukasusgebergte. Het aantal selecties als sierplant staat in schril contrast tot dat voor de teelt van hazelnoten. De Naamlijst van Houtige Gewassen vermeldt er een twintigtal. Opvallend is dat diverse daarvan al heel lang in cultuur zijn: ‘Aurea’ (vóór 1864), ‘Fuscorubra’ (vóór 1870), ‘Glomerata’ (vóór 1789), ‘Heterophylla’ (vóór 1825), ‘Pendula’ (sinds 1867). Enkele meer recente zijn o.a. ‘Anny’s Purple Dream’, ‘JM 251’ (ᴘᴜʀᴘʟᴇ ᴜᴍʙʀᴇʟʟᴀ) en ‘JWW9 (medusa). C. ‘Red Majestic’ is een purperbladige konkelhazelaar.

Vruchten van Corylus avellana ‘Contorta’.
Foto: Ineke Vink

C. colurna, de Boomhazelaar, is inheems in de Balkan, Turkije en de Kaukasus. Het is een boom die 25 m hoog kan worden. De boom heeft een ruwe, kurkachtige bast en wordt vooral als sierboom gebruikt. Ze wordt ook toegepast als straatboom, maar wordt niet altijd gewaardeerd vanwege de vruchten. Er zijn enkele selecties, o.a. ‘Reade Fries’,‘ Te-Terra Red’ en ‘VDB Obelisk’.

Palmbomen: een onderbelichte groep

In Arbor Vitae zijn palmbomen nog nooit aan de orde geweest. Het wordt tijd dat daar verandering in komt, want je ziet ze steeds vaker in tuinen. Misschien komen ze wel als straatboom voor en als dat nog niet het geval is, dan zal dat zeker gaan gebeuren.
De eigenaren van de boom hebben meestal iets met het zonnige zuiden, want palmen associëren we met mediterrane of tropische streken. Dit klopt vaak, maar er zijn palmen die in koude streken voorkomen en dat biedt kansen voor ons in Nederland.

In de botanische tuin van Rome waar mijn fascinatie begon, wordt de hoofdlaan geflankeerd door een rij torenhoge palmen. Hoe heten ze? Je kunt niet bij de bladeren komen, dat is meestal het geval bij palmen. Hoe krijg je vat op deze bomen? In dit artikel geef ik een aantal aspecten waar we op kunnen letten.
Palmen hebben een duidelijk herkenbaar uiterlijk: je ziet een lange stam met bovenin wuivende bladeren. Ze behoren tot één familie, de Arecaceae. Deze familie omvat 188 geslachten en ongeveer 2585 soorten. We identificeren palmen met mediterrane streken en met de tropen, maar ze komen ook voor in bergachtige streken, langs kusten en in de Himalaya en er zijn er ook die in onze streken zouden kunnen gedijen. Er zijn een tweetal palmen die steeds vaker voorkomen in onze tuinen, Chamaerops humilis en Trachycarpus fortunei. Palmen zijn uniek in het plantenrijk. Er zijn kampioenen onder: die met de zwaarste zaden (25 kg), die met de grootste bladeren (25m) en die met de grootste bloeiwijze (8m) ter wereld. Bij ons hebben de palmen geen economisch belang, maar in veel landen wel. Voor de voedselvoorziening zijn palmen van levensbelang. Zo leveren ze kokosnoten, dadels en betelnoten. Hier in Nederland gaat dat echter niet op en worden palmen gebruikt om een tuin een exotisch tintje willen geven.

Chamaerops humilis
Foto: Henriette Degewij

Palmen behoren tot de bedektzadigen en verder tot de eenzaadlobbigen waarvan de belangrijkste kenmerken zijn dat er geen kelk of kroon is maar een bloemdek, dat bij de bloem het grondgetal drie of een veelvoud van drie is, dat er na het kiemplantstadium bijwortels groeien, en, heel belangrijk, dat er geen secundaire diktegroei optreedt.
Een palm heeft een schijnstam. In feite is dit een stengel, er zijn geen jaarringen, er is geen bast en er zijn geen echte takken. De groei is alleen zichtbaar in de lengte. De dikte van de stam is van het begin af aan bepaald. Een jonge boom van dezelfde soort heeft dezelfde dikte als één die heel oud is. Je ziet opeengestapelde bladvoeten die de stam een eigen gezicht geven. Bovenaan de stam is de groeitop. Deze is kwetsbaar, vandaar dat het verdedigingsmechanisme hierop is gericht: stekelige bladstelen bijvoorbeeld, zodat een vijand er niet kan inklimmen of de groeitop kan opeten. Het blad ontwikkelt zich vanuit deze groeitop. Hierin bevindt zich een gevouwen en onverdeeld blad dat zich door een splitsing ontwikkelt tot een samengesteld blad.

Onderkant blad van Chamaerops humilis
Foto: Henriette Degewij

Hoe nu bepalen we de soort? Hiervoor kunnen we het beste bij de bladeren beginnen. Het blad is waaiervormig of vedervormig, vandaar de waaierpalmen en vederpalmen. Deze twee groepen zijn de voornaamste. Er zijn ook nog dubbelgeveerde en gaafrandige palmen, maar die worden in dit artikel niet besproken. Onder de waaier- en vederpalmen bevinden zich tussenvormen waarbij de bladsteel doorloopt in de bladschijf. Dit verschijnsel heet costapalmaat. Deze tussenvormen worden tot de waaierpalmen gerekend, bijvoorbeeld bij de Livistona’s. Voor de determinatie is de mate van insnijding van de bladschijf van belang. Deze kan bijvoorbeeld tot de basis of tot een kwart zijn ingesneden, er zijn vele mogelijkheden. Sommige soorten hebben een knik in het blad, die al van verre goed te zien en het determineren eenvoudiger maakt. Vele soorten hebben stekels op de bladsteel, die behoorlijk agressief zijn. Ook de lengte van de bladsteel ten opzichte van het blad zelf doet er toe.
De stam kan gemat, vezelig, dwarsgestreept of glad zijn. Dit laatste is soms bedrieglijk, want je komt exemplaren tegen die geschoren zijn en dan zie je zomaar een kale stam. Typerend voor sommige geslachten binnen de vederpalmen is de bladschedenbundel boven in de stam die er uit ziet als een groene hals, bijvoorbeeld bij Archontophoenix.
Bij sommige geslachten hangen de verdroogde bladeren als een rok naar beneden, bijvoorbeeld bij de Washingtonia’s. Ook het geslacht Phoenix is goed te herkennen door zijn opstaande schubben evenals de zilverkleurige palmen, bijvoorbeeld Bismarckia.

Blad van Trachycarpus fortunei
Foto: Henriette Degewij

In Nederland zijn diverse palmen in de handel. Allereerst de Trachycarpus fortunei, de Chinese waaierpalm, afkomstig uit China. Deze soort komt bij ons het meeste voor. Het is een kleine boom met een vezelige bast, het blad is diep gedeeld, waaiervormig en donkergroen. De bloemen groeien in pluimen met kleine, gele bloemetjes, al hoewel er in ons klimaat zelden bloemen zijn te vinden. De boom houdt niet van wind.
De Chamaerops humilis, de Europese dwergpalm, is de enige soort uit Zuid-Europa. Deze is struikachtig, meerstammig of eenstammig. Het blad is stijf uitstaand, diep ingesneden, waaiervormig en heeft een bladsteel met scherpe stekels.
De Trachycarpus takil, Brahea armata, Trithrinax campestris, Washingtonia robusta, Butia capitata, Butia yatai, Howea forsteriana en Phoenix canariensis komen ook voor. Je ziet ze zelden, maar zijn het proberen waard met het warmer worden van het klimaat. Verder zijn er planten in de handel die op palmen lijken. Cycas (Cycadadeae) en Yucca (Asparagaceae) liften op de populariteit van de palm mee. Het is verwarrend dat de Yucca Palmlelie wordt genoemd.
Tenslotte zie je een ruim aanbod van palmen als kamerplant. Je ziet ze soms gewoon in de supermarkt waar ik wel eens een jonge Livi­stona of Cocos aantref, die ik ken als metershoge bomen. Het is leuk om het jeugdstadium te bekijken van deze reuzenpalmen.

Stam van Trachycarpus fortunei
Foto: Henriette Degewij