Categorie archieven: Sortiment

Corylus avellana ‘Contorta’: een geliefde heester of een kwelling?

In de eerste editie van de nieuwe jaargang van Arbor Vitae staat op de omslag een takje van de Kronkelhazelaar, een heester die ruim 160 jaar geleden werd aangetroffen in een heg in Engeland. Nog altijd een zeer gewaardeerde heester, met zijn fraai gedraaide twijgen. Maar menig tuinliefhebber is na aankoop minder enthousiast. Het blijkt niet zelden een plant met een verborgen gebrek.

Corylus avellana ‘Contorta’
Foto: Ineke Vink

Mutaties komen bij veel plantensoorten voor, maar enkele zijn nog altijd uniek. Zo stammen alle Zuilvormige eiken af van de ene die in 1783 ontdekt werd in een bos in het Duitse plaatsje Harreshausen. Alle Zuilbeuken stammen af van de ene boom in het Schotse landgoed Dawyck. Taxus baccata ‘Fastigiata’, de Ierse taxus, werd in 1767 door George Willis gevonden op een rots in de bergen boven Florence Court in het Ierse graafschap Fermanagh.
De Kronkelhazelaar werd in 1863 gevonden door Canon Ellacombe als mutant in een heg in het Engelse graafschap Gloucestershire. Twee landlords waren zo geïnteresseerd dat ze elk een deel van de originele plant wisten te bemachtigen voor hun verzamelingen in resp. Tortworth en Westonbirt. Eerstgenoemd landgoed telt, naast een prestigieus vijfsterrenhotel, nog altijd veel bijzondere bomen. Op het landgoed Westonbirt is het bekende Westonbirt Arboretum, beheerd door de Forestry Commission.

De eerste mededeling over de Kronkelhazelaar werd in 1893 gepubliceerd in de Gardeners Chronicle (pp. 379-380) in een verslag van een tentoonstelling van de Royal Horticultural Society: ´From Mr F. Riddell, Pakenhill Nursery, near Stroud, came a remarkable specimen of twitted Hazel’; hierbij werd ook een tekening gegeven. Pas in 1914 werd de Kronkelhazelaar door Bean’s Trees and Shrubs beschreven als C. avellana var. contorta. In Engeland kreeg de struik de namen ‘contorted filbert’, ‘corkscrew hazel’ en ook ‘Harry Lauder’s Walking Stick’. Met laatstgenoemde naam werd in het begin van de vorige eeuw de Schotse conferencier Harry Lauder (1870-1950) geëerd.

De sierwaarde van de plant komt vooral door het winterbeeld. Het kronkelige blad is in de zomer weinig aantrekkelijk. De vermeerdering gaat door middel van enten of stekken. In de praktijk wordt nogal eens op C. avellana geënt, omdat dit een hoog slagingspercentage geeft. Ook zijn deze onderstammen goedkoop en gemakkelijk verkrijgbaar. Helaas geeft dit veel opslag van de onderstam. Voor het verkrijgen van planten van goede kwaliteit is de beste vermeerdering door middel van stek of enten op C. colurna. Het is mijns inziens een schande voor het vak dat planten toch nog geënt blijven worden op C. avellana. Dan koop je eigenlijk een plant met een ‘verborgen gebrek’. Rond Pasen is de Kronkelhazelaar populair en staan de takken met geschilderde eieren eraan in menige huiskamer.

De Kronkelhazelaar op eigen wortels.
Foto: Piet de Jong
De Kronkelhazelaar geënt op Corylus avellana, met opslag.
Foto: Piet de Jong

Het geslacht Corylus telt 16 soorten. De twee Europese soorten, C. avellana en C. colurna, zijn het meest in cultuur aan te treffen. Eerstgenoemde, de gewone Hazelaar, groeit van nature in heel Europa en oostelijk nog in Turkije en het Kaukasusgebergte. Het aantal selecties als sierplant staat in schril contrast tot dat voor de teelt van hazelnoten. De Naamlijst van Houtige Gewassen vermeldt er een twintigtal. Opvallend is dat diverse daarvan al heel lang in cultuur zijn: ‘Aurea’ (vóór 1864), ‘Fuscorubra’ (vóór 1870), ‘Glomerata’ (vóór 1789), ‘Heterophylla’ (vóór 1825), ‘Pendula’ (sinds 1867). Enkele meer recente zijn o.a. ‘Anny’s Purple Dream’, ‘JM 251’ (ᴘᴜʀᴘʟᴇ ᴜᴍʙʀᴇʟʟᴀ) en ‘JWW9 (medusa). C. ‘Red Majestic’ is een purperbladige konkelhazelaar.

Vruchten van Corylus avellana ‘Contorta’.
Foto: Ineke Vink

C. colurna, de Boomhazelaar, is inheems in de Balkan, Turkije en de Kaukasus. Het is een boom die 25 m hoog kan worden. De boom heeft een ruwe, kurkachtige bast en wordt vooral als sierboom gebruikt. Ze wordt ook toegepast als straatboom, maar wordt niet altijd gewaardeerd vanwege de vruchten. Er zijn enkele selecties, o.a. ‘Reade Fries’,‘ Te-Terra Red’ en ‘VDB Obelisk’.

Palmbomen: een onderbelichte groep

In Arbor Vitae zijn palmbomen nog nooit aan de orde geweest. Het wordt tijd dat daar verandering in komt, want je ziet ze steeds vaker in tuinen. Misschien komen ze wel als straatboom voor en als dat nog niet het geval is, dan zal dat zeker gaan gebeuren.
De eigenaren van de boom hebben meestal iets met het zonnige zuiden, want palmen associëren we met mediterrane of tropische streken. Dit klopt vaak, maar er zijn palmen die in koude streken voorkomen en dat biedt kansen voor ons in Nederland.

In de botanische tuin van Rome waar mijn fascinatie begon, wordt de hoofdlaan geflankeerd door een rij torenhoge palmen. Hoe heten ze? Je kunt niet bij de bladeren komen, dat is meestal het geval bij palmen. Hoe krijg je vat op deze bomen? In dit artikel geef ik een aantal aspecten waar we op kunnen letten.
Palmen hebben een duidelijk herkenbaar uiterlijk: je ziet een lange stam met bovenin wuivende bladeren. Ze behoren tot één familie, de Arecaceae. Deze familie omvat 188 geslachten en ongeveer 2585 soorten. We identificeren palmen met mediterrane streken en met de tropen, maar ze komen ook voor in bergachtige streken, langs kusten en in de Himalaya en er zijn er ook die in onze streken zouden kunnen gedijen. Er zijn een tweetal palmen die steeds vaker voorkomen in onze tuinen, Chamaerops humilis en Trachycarpus fortunei. Palmen zijn uniek in het plantenrijk. Er zijn kampioenen onder: die met de zwaarste zaden (25 kg), die met de grootste bladeren (25m) en die met de grootste bloeiwijze (8m) ter wereld. Bij ons hebben de palmen geen economisch belang, maar in veel landen wel. Voor de voedselvoorziening zijn palmen van levensbelang. Zo leveren ze kokosnoten, dadels en betelnoten. Hier in Nederland gaat dat echter niet op en worden palmen gebruikt om een tuin een exotisch tintje willen geven.

Chamaerops humilis
Foto: Henriette Degewij

Palmen behoren tot de bedektzadigen en verder tot de eenzaadlobbigen waarvan de belangrijkste kenmerken zijn dat er geen kelk of kroon is maar een bloemdek, dat bij de bloem het grondgetal drie of een veelvoud van drie is, dat er na het kiemplantstadium bijwortels groeien, en, heel belangrijk, dat er geen secundaire diktegroei optreedt.
Een palm heeft een schijnstam. In feite is dit een stengel, er zijn geen jaarringen, er is geen bast en er zijn geen echte takken. De groei is alleen zichtbaar in de lengte. De dikte van de stam is van het begin af aan bepaald. Een jonge boom van dezelfde soort heeft dezelfde dikte als één die heel oud is. Je ziet opeengestapelde bladvoeten die de stam een eigen gezicht geven. Bovenaan de stam is de groeitop. Deze is kwetsbaar, vandaar dat het verdedigingsmechanisme hierop is gericht: stekelige bladstelen bijvoorbeeld, zodat een vijand er niet kan inklimmen of de groeitop kan opeten. Het blad ontwikkelt zich vanuit deze groeitop. Hierin bevindt zich een gevouwen en onverdeeld blad dat zich door een splitsing ontwikkelt tot een samengesteld blad.

Onderkant blad van Chamaerops humilis
Foto: Henriette Degewij

Hoe nu bepalen we de soort? Hiervoor kunnen we het beste bij de bladeren beginnen. Het blad is waaiervormig of vedervormig, vandaar de waaierpalmen en vederpalmen. Deze twee groepen zijn de voornaamste. Er zijn ook nog dubbelgeveerde en gaafrandige palmen, maar die worden in dit artikel niet besproken. Onder de waaier- en vederpalmen bevinden zich tussenvormen waarbij de bladsteel doorloopt in de bladschijf. Dit verschijnsel heet costapalmaat. Deze tussenvormen worden tot de waaierpalmen gerekend, bijvoorbeeld bij de Livistona’s. Voor de determinatie is de mate van insnijding van de bladschijf van belang. Deze kan bijvoorbeeld tot de basis of tot een kwart zijn ingesneden, er zijn vele mogelijkheden. Sommige soorten hebben een knik in het blad, die al van verre goed te zien en het determineren eenvoudiger maakt. Vele soorten hebben stekels op de bladsteel, die behoorlijk agressief zijn. Ook de lengte van de bladsteel ten opzichte van het blad zelf doet er toe.
De stam kan gemat, vezelig, dwarsgestreept of glad zijn. Dit laatste is soms bedrieglijk, want je komt exemplaren tegen die geschoren zijn en dan zie je zomaar een kale stam. Typerend voor sommige geslachten binnen de vederpalmen is de bladschedenbundel boven in de stam die er uit ziet als een groene hals, bijvoorbeeld bij Archontophoenix.
Bij sommige geslachten hangen de verdroogde bladeren als een rok naar beneden, bijvoorbeeld bij de Washingtonia’s. Ook het geslacht Phoenix is goed te herkennen door zijn opstaande schubben evenals de zilverkleurige palmen, bijvoorbeeld Bismarckia.

Blad van Trachycarpus fortunei
Foto: Henriette Degewij

In Nederland zijn diverse palmen in de handel. Allereerst de Trachycarpus fortunei, de Chinese waaierpalm, afkomstig uit China. Deze soort komt bij ons het meeste voor. Het is een kleine boom met een vezelige bast, het blad is diep gedeeld, waaiervormig en donkergroen. De bloemen groeien in pluimen met kleine, gele bloemetjes, al hoewel er in ons klimaat zelden bloemen zijn te vinden. De boom houdt niet van wind.
De Chamaerops humilis, de Europese dwergpalm, is de enige soort uit Zuid-Europa. Deze is struikachtig, meerstammig of eenstammig. Het blad is stijf uitstaand, diep ingesneden, waaiervormig en heeft een bladsteel met scherpe stekels.
De Trachycarpus takil, Brahea armata, Trithrinax campestris, Washingtonia robusta, Butia capitata, Butia yatai, Howea forsteriana en Phoenix canariensis komen ook voor. Je ziet ze zelden, maar zijn het proberen waard met het warmer worden van het klimaat. Verder zijn er planten in de handel die op palmen lijken. Cycas (Cycadadeae) en Yucca (Asparagaceae) liften op de populariteit van de palm mee. Het is verwarrend dat de Yucca Palmlelie wordt genoemd.
Tenslotte zie je een ruim aanbod van palmen als kamerplant. Je ziet ze soms gewoon in de supermarkt waar ik wel eens een jonge Livi­stona of Cocos aantref, die ik ken als metershoge bomen. Het is leuk om het jeugdstadium te bekijken van deze reuzenpalmen.

Stam van Trachycarpus fortunei
Foto: Henriette Degewij

De Euonymus carnosus ‘Red Wine’

De Euonymus carnosus ‘Red Wine’ staat nu ongeveer 15 jaar in onze tuin. Voor het eerst zag ik hem bij Willie Spierings en ik heb bij hem dit exemplaar gekocht. Op eigen wortel groeit hij uit tot een wijdvertakte heester. Willie Spierings heeft hem geënt op een hoogstam van Euonymus europaeus en daardoor kan je er onderdoor lopen. Dat is ook nodig, want ik heb hem geplant naast het toegangspad naar ons huis.

Euonymus carnosus ‘Red Wine’
Foto: Jules Klees

In het voorjaar loopt hij uit met leerachtige, glanzende bladeren van gemiddeld 10 tot 12 cm lang. Vanaf begin juli begint hij te bloeien met tot 20 mm grote, roomkleurige bloemen en hij is rond 15 juli op zijn mooist in bloei. Geen andere Euonymus kan dat evenaren. De bloei houdt zeker een maand aan en bij het verbloeien veranderen de meeldraden in vleeskleurige puntjes, vandaar zijn soortnaam carnosus (vleeskleurig). Ongeveer half september begint de rode kleur in het blad te komen. De vruchtdozen zijn dan al gemiddeld 15 mm groot en worden dan prachtig roze. Midden oktober is de herfstkleur op zijn mooist en het blad, maar ook de vruchtdozen, blijven tot ver in december aan de plant zitten. De roze vruchtdozen met oranje bessen en zwart mierenbrood gaan begin november open en zijn dan tot 20 mm uitgegroeid. De oranje bessen vallen minder op dan bij andere soorten. Het gevallen blad blijft tot ver in de winter wijnrood op de grond liggen en de vruchtdozen die op het pad vallen, verraden dat de postbode de tuin in komt door het knisperende geluid van het kapottrappen hiervan onder zijn schoenen.

De roomkleurige bloemen
Foto: Jules Klees

In 2013 hebben Piet de Jong en Henny Kolster een boekwerk uitgebracht geheel geweid aan het geslacht Euonymus. Hierin wordt beschreven dat Euonymus carnosus voorheen de naam Euonymus grandiflorus had en in 2005, door de rood verkleurende meeldraadpunten (vleeskleurig), naar Euonymus carnosus is vernoemd. Zelf vind ik grandiflorus veel toepasselijker en begrijpelijker, maar waarom zal je het ‘makkelijk’ maken als het ook ‘moeilijk’ kan. Ik heb de boom nog onder de naam Euonymus grandiflorus ‘Red Wine’ gekocht. Vier jaar geleden kocht ik er nog één voor de tuin van museum Hofland te Laren. Wim van Vliet, lid van onze vereniging, heeft ook drie maal bij Willie Spierings een Euonymus grandiflorus of E. carnosus gekocht. Allemaal zijn ze verschillend, maar geen van allen is zoals de eerste die ik heb gekocht. Eén exemplaar draagt rijk bes maar heeft korte bladeren, de andere twee hebben lange bladeren en dragen weinig of niet. Degene die ik in de museumtuin heb geplant, bloeit tot op heden nog niet, maar heeft wel lange bladeren en ze zijn minder hard dan die in onze tuin. Als ik de foto’s bekijk in het werk van Piet de Jong en Henny Kolster, dan komt mijn exemplaar het meest overeen met Euonymus carnosus ‘Trompenburg Lustre’. Kijk ik op Google dan komt geen foto overeen met mijn exemplaar die zo rijk bloeit en vruchten geeft. Typ ik Euonymus carnosus ‘Trompenburg Lustre’ in, dan krijg ik foto’s van de plant met korte bladeren van de site van Henny, in tegenstelling tot de foto in het boek van Piet en Henny. Typ je alleen Euonymus carnosus in dan krijg je een Engelse site met een rijkbloeiende bloem, maar geen rode meeldraadpunten. Misschien wel rood wordend bij verbloeien. Esveld noemt nog een Euonymus carnosus ‘Belmonte’, geen foto en geen bijzondere beschrijving. Maar typ je deze naam op Google in, dan zie je drie foto’s met verschillende lengtes van blad en weinig of geen vruchten. Wat is waarheid? Ik ben in ieder geval erg blij met mijn rijkbloeiende en besdragende ‘vlezige spindelboom’, zoals de Engelsen hem noemen.

De roze vruchtdozen
Foto: Jules Klees