Categorie archieven: Sortiment

Chionanthus virginicus en C. retusus, interessante tegenvoeters

Het geslacht Chionanthus is met zijn 80 soorten rijk vertegenwoordigd in tropische en subtropische gebieden van Afrika, met name Madagaskar, Australië en Azië. Chionanthus virginicus en C. retusus zijn de enige die in ons klimaat winterhard zijn. De naam Chionanthus stamt uit het Grieks en betekent sneeuwbloem. Al spreekt de toepasselijke Nederlandse benaming sneeuwvlokjesboom tot de verbeelding, echt bekend zijn ze nog niet.

Het geslacht Chionanthus behoort tot de Oleaceae en vertoont overeenkomsten met Fraxinus in de bloeiwijzen van de bloemessen en in de overstaande bladstand. De bladeren zijn enkelvoudig en de vruchten zijn op olijven gelijkende donkerpurperen, eenzadige bessen. De meeste soorten zijn wintergroen en de bladverliezende worden wel eens in het aparte geslacht Linociera geplaatst. Morfologisch zijn er echter geen duidelijke verschillen. Mocht het er ooit van komen dan heeft dat consequenties voor de benaming van de twee soorten.

Het opvallendste verschil tussen deze soorten is de bloei. De bloeiwijze van C. retusus is net als bij de bloemessen eindstandig uit gemengde knoppen. Bij een rijke bloei is de gehele periferie van de boom bedekt met een witte wolk van sneeuwvlokjes. In Bean omschreven als a dome of soft, flecy snow. Zo’n uitbundige bloei zie je in ons land echter vrij zelden. C. virginicus bloeit na half mei tegelijk met het in blad komen uit bladloze okselknoppen. De lintvormige kroonbladen kunnen tot 2,5 cm lang zijn. Het effect is groot maar het jonge groene blad van de eindknoppen zorgt voor een ander effect vergeleken met de bloei van C. retusus. De bloemen zijn wel duidelijk minder ijl dan die van C. retusus.

Chionanthus virginicus
Foto: Piet de Jong

De twee soorten zijn geografische tegenhangers. C. virginicus, de naam suggereert het al, hoort van nature thuis in Noord-Amerika. Het areaal is in het oosten van de Verenigde Staten van Pennsylvanië tot in Florida en westwaarts tot in Texas en Oklahoma. Linnaeus beschreef de soort in Species Plantarum in 1753 als Chionanthus virginica. De plant was in 1736 al in Engeland geïntroduceerd. Linnaeus beschreef diverse planten met in de soortnaam verwijzing naar een Amerikaanse staat. De staat Virginia werd genoemd naar Elisabeth I die als bijnaam de ‘Virgin Queen’ kreeg.
C. retusus heeft een groot areaal in Noord- en West-China en verder in Japan, Korea en Taiwan. De bomen kunnen in gemengd bos tot 20 m hoog worden en hebben een afschilferende bast. In ons land zijn het forse struiken die mogelijk 8-10 m hoog kunnen worden. De uitbundige bloei in mei-juni resulteert in ons klimaat zelden in een goede vruchtdracht. Mogelijk vraagt dat meerdere planten bijeen.

Ook C. virginicus kan uitgroeien tot een 8-9 m hoge struik, maar doorgaans wordt de struik niet hoger dan 3-4 m. Dit maakt dat ze goed kan worden toegepast in flinke particuliere tuinen. De bast wordt op latere leeftijd ruwer, maar schilfert niet af zoals die van C. retusus. Een verschil met laatstgenoemde is ook het glimmende blad dat in de herfst botergeel kan verkleuren. De bloemen van beide soorten geuren sterk. Vanouds werd de bast van de wortels gebruikt in de geneeskunst voor wonden en huidkwetsuren. Thans nog gebruikt in de alternatieve geneeskust tegen onder andere lever- en alvleesklierkwalen.

Chionanthus retusus, bloeiend als een zachte sneeuwwolk

Foto: Piet de Jong

Tsuga, het iets minder bekende geslacht naaldbomen

Tsuga (de naam komt uit het Japans) staat in Nederland beter bekend onder de naam hemlockspar. Van Tsuga zijn in Nederland vooral exemplaren aangeplant van T. canadensis (oostelijke hemlockspar) en van deze soort zijn ook veel (meer dan 250) cultivars bekend. Farjon erkent negen soorten. Sinds de publicatie van Holman is er een soort bijgekomen. Hieronder geef ik een overzicht van een aantal nieuwe ontwikkelingen, voorafgegaan door een korte beschrijving van deze bomen.

Algemene kenmerken van Tsuga
• naalden afgeplat, alleenstaand, gesteeld, relatief breed
• twee witte strepen op onderkant (rijen huidmondjes)
• naalden in spiraal op tak, draaiing van de bladsteel geeft afgeplatte indruk
• klein aanhangsel bij afhalen naald (kleiner dan bij Picea)
• kleine knoppen aan het eind van de tak
• kleine kegels
• kleine, gevleugelde zaden
Het feit dat de bladeren een korte, gedraaide bladsteel hebben, onderscheidt deze bomen van de verwante genera uit de familie Pinaceae. Het zijn forse rakkers, die Tsuga’s: Tsuga heterophylla (westelijke hemlockspar) kan tot 70 m hoog worden. De andere soorten blijven meestal wat lager (30-50 m), zeker in Nederland.

Verspreiding
Noord-Amerika (USA, Canada) en Azië (Japan, China, Taiwan, Myanmar, Noord Vietnam, Korea). Er zijn geen soorten uit Noord-Amerika die in Azië voorkomen, of omgekeerd. Dit type verspreiding komt, ook bij coniferen, vaker voor. De hypothese is dat er miljoenen jaren geleden, via de toen droog liggende Beringstraat, planten Azië zijn binnengekomen die daar later zijn opgesplitst in aparte soorten. Er zijn enige fossiele Tsuga’s beschreven, zoals T. shimokawaensis door Matsumo in 1995. Zijn artikel geeft ook een zeer gedetailleerde beschrijving van de anatomie van Tsuga-bladeren.

Verwantschap en soortenonderscheid
De publicatie van Havill geeft inzicht in de onderlinge verwantschap van de hemlocks. De Noord-Amerikaanse soorten zijn dan de meest ‘primitieve’ soorten. Opvallend is dat Tsuga caroliniana meer verwant is aan de Aziatische soorten dan aan de Noord-Amerikaanse soorten. Verder valt op dat er twee soorten in de ‘boom’ staan die niet op hun plaats lijken (zie afbeelding): 1. Tsuga chinensis van Taiwan, deze is al veel eerder als aparte soort beschreven (als T. formosana) en daar blijkt genetische ondersteuning voor te bestaan, en 2. de populatie Tsuga sieboldii van het eiland Ulleungdo. Dit is de nieuwe Tsuga, in 2017 als Tsuga ulleungensis (oefenen vooraf bij het uitspreken) beschreven.

Onderlinge verwantschap van de hemlocks (Havill, 2008, p. 483)

Iets over ‘de nieuwe Tsuga
Tsuga ulleungensis is beschreven in het artikel van Holman. De soort is genoemd naar het eiland waar de boom voorkomt: Ulleungdo (Zuid-Korea). Het is een klein eiland tussen Zuid-Korea en Japan in. Men vermoedt dat deze soort ooit op het vasteland van Korea en China voorkwam, maar dat de boom daar verdwenen is door de ijstijden. De soort wordt beschouwd als bedreigd, omdat deze slechts op één klein eiland voorkomt. Kenmerken van deze soort zijn:
• kale jonge takjes
• een brede ingedeukte top
• een heel klein harskanaal
Tot nu toe werd gedacht dat de bomen van Ulleungdo ook Tsuga sieboldii waren, de Zuid-Japanse hemlockspar. Ook deze heeft kale jonge takjes, maar een smallere gleuf tussen de bladtoppen.

Dwarsdoorsneden van Tsuga-bladeren (bladonderzijde boven). A. Tsuga ulleungensis; B. T. sieboldii; C. T. diversifolia. Opvallend is het veel kleinere harskanaal van T. ulleungensis.
Foto: Rob Kruijt

De eerste van wie ik hoorde dat er een nieuwe Tsuga was ontdekt, was Nelis Kools (Deurne). De publicatie van Holman was gauw gevonden. Samen met Theo Damen (Nationaal Bomenmuseum Gimborn in Doorn) ben ik op zoek gegaan in de collectie van het Bomenmuseum. Daar bleek één Tsuga uit Korea afkomstig. Na het controleren van de kenmerken was het zeker dat dit de nieuwe, zeldzame Tsuga ulleungensis is. Er staan niet veel exemplaren van deze soort in botanische tuinen wereldwijd en het is daarom heel bijzonder dat we in Nederland een exemplaar hebben staan in Doorn (geplant in 1983).

Bladtoppen van Aziatische Tsuga-bladeren (bladonderzijde). D. Tsuga sieboldii (met de smallere gleuf tussen de toppen); E. Tsuga ulleungensis.
Foto: Rob Kruijt

Vermeerdering, hybriden, stekken
Het vermeerderen van Tsuga geschiedt meestal met zaden. Omdat de speciale soorten in botanische tuinen dicht bij elkaar staan, kunnen er ongewenste hybriden optreden. Dit is misschien leuk voor de bosbouw, maar niet voor het behoud van de soortidentiteit. Toch kunnen niet alle soorten makkelijk met elkaar kruisen. Benz geeft van welke soorten hybriden gevonden werden (female x male):
T. caroliniana x T. chinensis (en v.v.)
T. chinensis x T. diversifolia (en v.v.)
T. chinensis x T. sieboldii (en v.v.)
T. diversifolia x T. sieboldii (maar niet v.v.)
Stekken blijkt mogelijk, maar het kost wel enige tijd. Tips hiervoor heb ik van Hans Boerstoel (Doorn) en Nelis Kools (Deurne) gekregen. Neem een takje van 1 jaar oud, lengte ca. 8-10 cm en rits de onderste bladeren er af. Niet de knoppen er af halen (dat leidt tot het teloorgaan van de stek). Doop dit in stekpoeder. Zet dit in stektrays in een substraat van turfmolm, grof zand en wat perliet. Het moet luchtig zijn en blijven. Het geheel in een vensterbankkasje. Na 8-9 maanden komen de eerste typische dunne Tsuga-worteltjes. Het meeste succes heb ik tot nu toe behaald met T. sieboldii en T. ulleungensis. Circa 33% slaat aan.

Waar staan ze
Een prachtige collectie Tsuga (alle soorten) is te zien in het Nationaal Bomenmuseum in Doorn, waar, naast de ‘nieuwe Tsuga’ ook de bekendere soorten staan in een speciaal Tsuga-bos. Er zijn daar echte Tsuga hetero­phylla reuzen te bewonderen.
Prachtige exemplaren van Tsuga zijn te vinden in Pinetum De Dennenhorst te Lunteren, waarbij de exemplaren van T. canadensis, T. sieboldii en vooral van T. mertensiana zeer fraai zijn uitgegroeid. NB: T. caroliniana en T. chinensis staan daar dicht bij elkaar, dus dat is oppassen bij het opkweken van zaden van deze bomen. In Pinetum Blijdenstein te Hilversum zijn exemplaren te vinden van T. canadensis, T. chinensis, T. diversifolia en T. mertensiana.

Tsuga heterophylla in het Nationaal Bomenmuseum Gimborn
Foto: Rob Kruijt

Literatuur
S. Benz, L. Riedel, M. Pooler & A. Townsend (2002). Hybridization and self-compatibility in controlled pollinations of eastern North American and Asian hemlock (Tsuga) species. Journal of Arboriculture, 28: 200–204.
A. Farjon (2010). A Handbook of the World’s Conifers, Brill, Leiden/Boston.
N. Havill, C.S. Campbell, T.F. Vining, B. LePage, R.J. Bayer & M.J. Donoghue (2008). Phylogeny and Biogeography of Tsuga (Pinaceae) Inferred from Nuclear Ribosomal ITS and Chloroplast DNA Sequence Data. Systematic Botany, 33(3): 478–489.
G. Holman, P. Del Tredici, N. Havill, N.S. Lee, R. Cronn, K. Cushman, S. Mathews, L. Raubeson & C.S. Campbell (2017). A New Species and Introgression in Eastern Asian Hemlocks (Pinaceae: Tsuga). Systematic Botany, 42(4): 733–746.
M. Matsumo, T. Ohsawa & M. Nishida (1995). Tsuga shimokawaensis, a new species of Permineralized Conifer Leaves from the Middel Miocene Shimokawa Group, Hokkaido, Japan. J.Plant.Res., 108: 417-428.

Eucalyptus

Mijn grote passie is de flora van Australië. Eucalyptus maakt daar een belangrijk onderdeel van uit en ik heb in de loop van de tijd dan ook een aardig aantal eucalyptussen verzameld. Het geslacht is inheems in Australië, waar het de dominante boomsoort is. Het tropische noorden, de woestijnen in het centrum, de mediterrane zuidkust: overal kun je ze vinden. Er zijn meer dan 850 soorten bekend, variërend van twee meter hoge struikjes tot bomen van meer dan 100 meter. Ze hebben alle gemeen dat het blad de kenmerkende mentholgeur verspreidt als het gekneusd wordt. Dit geldt overigens voor alle geslachten uit de familie van de Myrtaceae waartoe Eucalyptus behoort.
Een andere eigenaardigheid van eucalyptussen is dat het jeugdblad vaak anders is dan het volwassen blad. We hadden ooit een Eucalyptus nitens in ons arboretum staan waar bezoekers verward naar stonden te kijken: het onderste deel van de boom zag er heel anders uit dan het bovenste deel. Was de boom geënt of zo? Nee, de boom was pas op latere leeftijd met het volwassen blad begonnen dat anders van kleur en vorm was, vandaar het verschil in uiterlijk. Ik heb helaas geen foto van de situatie gemaakt en een jaar later is de boom omgewaaid. Waarschijnlijk kwam hij uit een te kleine pot met als resultaat een slecht wortelsysteem.

E. pauciflora ssp. debeuzevillei met het sikkelvormige blad
Foto: Liesbeth Uijtewaal-de Vries

Winterhard
Het merendeel van de eucalyptussen is helaas niet geschikt voor ons klimaat en zal vorstvrij overwinterd moeten worden. Indien men die optie heeft zijn er echter eindeloos veel mogelijkheden.
Een eucalyptus die nog wel eens als tuinplant wordt aangeboden is E. gunnii. Een prachtige boom die snel groeit maar, helaas, in het algemeen het loodje legt als het kouder wordt dan ongeveer -10°C. Uit Frankrijk komt echter een selectie van deze soort die wel goed winterhard is: E. gunnii ‘Azura’. Deze heeft in ons arboretum (Merrigum, in Midden-Limburg) de koude serie winters rond 2013 zonder enige schade overleefd.
Andere soorten die het proberen waard zijn en die bij ons de koudste winters ook zonder kleerscheuren zijn doorgekomen, zijn E. gregsoniana en twee E. pauciflora ondersoorten: ssp. debeuzevillei en ssp. niphophila. E. camphora var. humeana kan niet goed tegen de strenge kou maar loopt als het in het voorjaar warmer wordt als een dolle weer uit vanuit de grond en vormt dan snel nieuwe stammen. Na milde winters is er geen schade en groeit de boom vrolijk tot enorme proporties. E. perriniana, E. archeri, E. parvifolia en E. stellulata staan al een aantal jaren in de tuin maar hebben nog geen echt koude winters doorgemaakt.
De E. pauciflora ondersoorten vormen allemaal prachtige bomen met witte afbladderende stammen en langwerpig sikkelvormig grijsgroen blad. E. gregsoniana blijft kleiner en heeft groener blad maar wel rode takjes wat een mooi contrast geeft, vooral als de boom bloeit. E. gunnii ‘Azura’ is vooral erg mooi als hij continu gesnoeid wordt. Het volwassen blad is namelijk ‘gewoon’ groen en de bast is bruin – wel mooi afbladderend – maar het jeugdblad is klein, rond en blauwgrijs: ideaal als snijgroen.
Wellicht ten overvloede: de winterhardheid hangt sterk af van de grondsoort en de mate van beschutting. Op zandgrond op een beschutte plaats zullen de bomen meer kou kunnen hebben dan volop in de (oosten)wind op de kleigrond.

Het rood-wit-groene contrast van E. gregsoniana
Foto: Liesbeth Uijtewaal-de Vries

Bloei
De bloemkleur bij eucalyptussen kan heel variabel zijn: paars, rood, roze, geel, wit en alle schakeringen daartussenin. De winterharde soorten bloeien echter allemaal wit. Niet heel opvallend, maar van dichtbij zijn de bloemen kleine kunstwerkjes. De bloeitijd is in Nederland nogal variabel; soms in het najaar, soms ’s winters en soms in het voorjaar. Ik heb bij onze bomen nog geen regelmaat kunnen ontdekken. De bloemen verschijnen aan de dunne takjes in de oksels van de bladeren maar bij sommige soorten ook aan de stam. Ze zijn bij ons zeer aantrekkelijk voor hommels en bijen aangezien ze veel nectar bevatten. In Australië komen er voornamelijk nectar etende vogels en buideldieren op af die daarmee voor de bestuiving zorgen.
Net als bij de meeste Myrtaceae bestaat de bloem voornamelijk uit meeldraden. Eucalyptusbloemen zijn extra bijzonder omdat de kroon- en kelkbladen vergroeid zijn tot een soort kapje dat eraf valt als de meeldraden zich ontvouwen. De bloem is als het ware goed bedekt door dat kapje en daar komt ook de naam Eucalyptus vandaan: eu=goed, kalyptos=bedekt.

Eucalyptus rhodantha, het ‘kapje’ beschermt de bloem
Foto: Liesbeth Uijtewaal-de Vries

Snoei
Zoals hierboven is aangestipt: de meeste eucalyptussen kunnen goed tegen snoei. Ze lopen, net als na een bosbrand, weer snel uit vanuit slapende knoppen onder de bast of vanuit de zgn. lignotuber, een verdikking van de stam vlak boven de grond.
Eucalyptussen groeien de eerste jaren erg snel en aangezien ze ook nog eens sterk van andere bomen weg groeien willen ze nog wel eens scheef gaan staan. Een stevige paal kan de boel in de hand houden. Mocht het toch helemaal uit de hand zijn gelopen dan kan de boom vlak boven de grond worden afgezaagd waarna de uitlopers beter begeleid kunnen worden. Een waarschuwing: men zegt dat die nieuwe scheuten wat minder windvast zijn dan de oorspronkelijke stam, zelf hebben we daar nog geen ervaring mee.
E. gunnii ‘Azura’ kan zoals gezegd steeds worden teruggesnoeid om het mooie jeugdblad te behouden. Houd er rekening mee dat de boom dan niet zal gaan bloeien. Snoei zeker twee keer per jaar om te voorkomen dat de boom één dikke tak gaat vormen die weer de lucht in gaat.

Vermeerdering
Eucalyptussen zijn niet tot nauwelijks te stekken. E. gunnii ‘Azura’ wordt uit stek vermeerderd om de winterharde eigenschappen te behouden, maar hoe men dat doet? Dat is een goed bewaard geheim.
Zaaien gaat in het algemeen gemakkelijk. Niet-winterharde soorten kiemen meestal binnen een week bij kamertemperatuur, oppervlakkig gezaaid in vochtige zaaigrond. De winterharde soorten hebben een koude-behandeling nodig. Zaai ze in het najaar in een pot met zaaigrond, eventueel vermengd met zand en beschermd tegen slakken, en laat de pot in de winter buiten staan. Zorg ervoor dat het zaaisel niet uitdroogt maar het mag ook niet kletsnat zijn omdat de zaden dan verstikken. De pot zes weken in de koelkast laten staan of in elk geval totdat er zaden gekiemd zijn is ook een optie. Pot zaailingen op zodra ze goed te hanteren zijn. Ze kunnen al twee jaar na het zaaien bloeien.

Eucalyptus gunnii ‘Azura’ na de halfjaarlijkse snoei
Foto: Liesbeth Uijtewaal-de Vries

Kwekerijen/tuinen die zich specialiseren in (winterharde) eucalyptussen:
Kwekerij ‘De Groene Prins’, Kwikkels 3, 8341 SK Steenwijkerwold, www.degroeneprins.nl
Kwekerij ‘Koala’, De Pol 13, 8337 KS De Pol, www.eucalyptuskwekerijkoala.nl
Merrigum, Dries 22, 6086 AW Neer, www.merrigum.com

Literatuur
Dean Nicolle (2016). Smaller Eucalypts for Planting in Australia, Lane Print & Post, Adelaide.
John Wrigley & Murray Fagg (2010). Eucalypts a Celebration, Allen & Unwin, Crows Nest.