Categorie archieven: Arbor Vitae

Mijn favoriete boom: Gymnocladus dioica

Bomen, ze zijn stuk voor stuk interessant. Er zijn veel aspecten te onderzoeken aan bomen, ze vormen een onuitputtelijke inspiratiebron. Een van mijn favorieten en nog niet eerder beschreven in deze rubriek in Arbor Vitae, is de doodsbeenderenboom.

Gymnocladus dioica
Foto: Fotoarchief arboretum Oudenbosch

Gymnocladus dioica is inheems in het middenwesten van de VS. Deze boomsoort komt ook beperkt voor in zuidelijk Ontario (Canada). Het is de boom van de staat Kentucky geweest van 1976 tot 1994. Wat deze boom uitzonderlijk maakt, behalve zijn geschiedenis, is het bijzondere en grote blad. Aan dit blad herken je de boom. Het blad van soms wel 100 cm lang en 60 cm breed is samengesteld en opgebouwd uit deelblaadjes die dubbel geveerd aan de bladspil zitten. Bovendien is Gymnocladus dioica een boom met een bijzondere status, een relict.

Gebruik van boom en zaad
Oorspronkelijk zouden grote grazers de zaden hebben gegeten. Sinds die zijn uitgestorven, past deze boomsoort niet meer in zijn tijd. De huidige inheemse dieren beschouwen de boom niet als een voedselplant. Als gevolg daarvan rotten veel van de zaden in de peulen of ze ontspruiten te dicht op de moederboom en zijn kansloos. Met het verdwijnen van de grote grazers is de soort in zijn voortbestaan geheel afhankelijk van menselijk handelen. Dat mensafhankelijke voortbestaan begon al bij de oorspronkelijke bewoners in het gebied waar Gymnocladus dioica van nature voorkomt.
Onderzoek wijst uit dat deze bewoners Gymnocladus dioica waarschijnlijk altijd hebben gebruikt als voedselplant, medicijnplant en in rituelen en gebruiken. De harde zaden werden gebruikt in veel vormen, als dobbelstenen, in rammelaars, als muziekinstrument of als talisman bij de afweer van boze geesten. De natuurlijke zaadverspreiding gaat tegenwoordig via stromend water, op die plaatsen waar de oorspronkelijke bewoners hun verblijfplaatsen oprichtten en die nu nog altijd de plaatsen zijn waar de bomen van nature voorkomen.

De boom is grof betakt. De twijgen zijn alleen aan de top bebladerd. Mannelijke en vrouwelijke bloemen zitten aan aparte bomen. Gymnocladus betekent in gewoon Nederlands een boom met naakte (lees weinig) takken, dioica verwijst naar de ‘latrelatie’ die de boomsoort erop nahoudt. In juni verschijnen de groenachtig witte bloemen die geuren als rozen. Als er vruchtzetting plaatsvindt (er moet een mannelijke boom niet al te ver weg aanwezig zijn), verschijnen de peulen. Rijpe peulen hangen tot aan de lente in het jaar daarop in de boom. Een zoektocht naar peulen onder deze bomen kan het beste in april/mei plaatsvinden. In de rijpe peulen liggen de 6 tot 9 zaden in pulp die zoet is en naar karamel geurt. Volgens de overlevering zou de pulp als medicijn en zeep zijn gebruikt. De zaden zijn giftig, verhitten is een manier om ze voor consumptie geschikt te maken. Om ze kiemkrachtig te krijgen moeten ze eerst het water in. Als ze komen bovendrijven zijn ze gereed om gezaaid te worden.

Blad Gymnocladus dioica
Foto: Fotoarchief arboretum Oudenbosch

Koffieboom en andere bijnamen
De inlandse naam koffieboom verschijnt het eerst in een van de dagboeken van George Washington, eind zeventiende eeuw. Het zou Thomas Jefferson zijn geweest die de eerste zaden plantte in 1783 op Monticello in de staat Kentucky. Peulen met harde zaden in dezelfde kleur als koffiebonen. Zaden die net als koffiebonen geroosterd worden om tot een brouwsel te komen, als surrogaatkoffie. Landontwikkelaars die arbeiders naar Kentucky lokten, gebruikten zelfs deze boom om hun staat aan te bevelen. Een gebied waar koffiebomen groeien, dat moest toch erg aantrekkelijk zijn. Nieuwe bewoners zworen het drankje echter af zodra echte koffie te verkrijgen was.
Het feit dat de boom zijn blad al vroeg in het seizoen afstoot in combinatie met de takkenschaarste leverde behalve de benaming Kentucky koffieboom kleurrijke volksnamen op zoals stompenboom en doods(beenderen)boom. Nog meer bijnamen: nickerboom, mahonieboom en chicot bij de Frans-Canadezen. Chicot betekent doodsboom. In Nederland wordt ook de benaming geweiboom gebruikt, een vertaling uit het Duits.

Gymnocladus dioica zonder blad
Foto: Fotoarchief arboretum Oudenbosch

Voortbestaan en openbaar gebruik
In een aantal staten van de VS is alle reden om bezorgd te zijn over het voortbestaan van de soort. Zonder hulp kiemt slechts 5% van het zaad. Er zijn geen grote boombestanden meer. Meestal zijn het individuen of kleine lokale groepjes waarvan het wortelsysteem met elkaar verbonden is. In het ‘wild’ kom je ze tegen in overloopgebieden en rivierdalen en op rotsachtige hellingen. Maar hoelang nog?
In cultuur als beplanting in straten en parken is het geen slechte keus, wel gaat dan de voorkeur uit naar mannelijke exemplaren. Slechts vijf tot zes maanden per jaar is er blad aan de boom. In het voorjaar verschijnt het blad, als de meeste bladverliezende bomen al zijn uitgelopen. In de herfst laat deze boom bijna als eerste het blad vallen, dat wel eerst mooi geel verkleurt. De boom groeit niet erg snel en wordt uiteindelijk ongeveer 20 meter. In de VS komen bomen in cultuur voor van 150 jaar. De boom is ongevoelig voor strooizout, hitte, droogte en koude. Ziektes en insectenplagen zijn onbekend en alle grondsoorten, zelfs zware kleigrond, wordt door de boom geaccepteerd. Meer soorten in dit geslacht zijn: Chinese doodsbeenderenboom; Gymnocladus chinensis uit Centraal-China en Birmese doodsbeenderenboom; Gymnocladus burmanicus uit Myanmar.

Misschien bent u nu nieuwsgierig geworden en wilt u een doodsbeenderenboom in levenden lijve zien. Een exemplaar dat ik kan aanbevelen is het vrouwelijk exemplaar dat te vinden is vlakbij het kerkhof van de broeders van St. Louis in Oudenbosch. Dit kerkhof ligt in een 176 jaar oude voormalige kloostertuin. In de huidige vorm staat deze tuin sinds dertig jaar bekend als het arboretum Oudenbosch. In het Amerikaanse deel van dit arboretum is een jong exemplaar aangeplant zo’n 25 jaar geleden. Het is naar verwachting een mannelijke boom, maar dat heb ik nog niet gecontroleerd. Echter, de veel oudere boom bij het kerkhof had eerder geen peulen, maar sinds 2010 is bekend dat we op die plaats een meisje hebben.

Volwassen Hedera, een groep apart

Kees de Jong in Uden redde in het begin van deze eeuw de collectie ‘Hedera volwassen’ van het PPO van de composthoop, nadat Margareth Hop haar sortimentsonderzoek en keuringsrapport klaar had. Hij had er op zijn bedrijfsterrein wel een plek voor en dus werd de collectie overgeplant naar het zand van Brabant, waar het nu ongeveer vijftien jaar staat te groeien en bloeien. Ook in zijn privétuin staan enkele mooi uitgegroeide exemplaren te pronken. Het is een stabiele collectie waar sinds het overplanten maar enkele nieuwe cultivars aan zijn toegevoegd. Nieuwe cultivars kunnen enkel gevonden worden in de volwassen vormen. Bewust veredelen is geen optie.

Kees de Jong

Kees de Jong, lid van de KVBC, is een boerenzoon die na de opleiding tot vakbekwaam hovenier al meer dan 35 jaar zijn brood verdient als hovenier. Voorheen was er veel aanlegwerk en werkte hij met personeel. Tegenwoordig werkt hij alleen en bestaan de werkzaamheden voornamelijk uit het onderhoud van een reeks tuinen. Daarnaast is hij gegrepen door het avontuur van kruisen en selecteren in Agapanthus, om zo tot doorbloeiende selecties te komen die laag blijven en voldoende winterhard zijn om als tuinplant vele jaren in de volle grond te overleven. De eerste resultaten beginnen zich al af te tekenen. Selectiewerk is werk van lange adem en dat is voor Kees geen probleem.

Adult versus juveniel
Hedera behoort tot de meest bekende wintergroene tuinplanten die we kennen. De jeugdvorm (juveniel) wordt massaal toegepast als bodembedekker en klimplant. De volwassen vormen (adult) hebben echter een van de jeugdfase totaal afwijkende vorm. Ze ontstaan als de juveniele fase van klimplanten boven in een boom of muur is gearriveerd en overgaat naar een bossige eindgroei waarbij ingrijpende verschillen ontstaan. Deze verschillen zijn zo groot dat de adulte vormen eigen cultivarnamen voeren en dus los staan van de juveniele vormen, die meestal al een soort- of cultivarnaam hebben. Dit komt in het plantenrijk slechts zelden voor.

De meest opvallende verschillen zijn de struikvorm, het ruitvormige blad, bloemen en vruchten. Sommige adulte cultivars groeien tot twee meter hoog en breed. De meeste nieuwere selecties zijn geselecteerd vanwege de lage en bossige groei en de eigenschap dat ze nauwelijks of geen juveniele takken meer vormen. Toegepast als vakbeplanting zijn de lagere vormen een prachtig groenblijvend en onderhoudsvriendelijk element in de groenvoorziening. Daarnaast is de bloei een belangrijk facet. Deze vindt pas in het najaar (september-november) plaats en is dan een welkome voedselbron voor bijen, vlinders en andere vliegende insecten. De bessen worden door de vogels zeer gewaardeerd.

Kees vertelt dat het zijn van collectiehouder van de volwassen Hedera regelmatig tot telefoontjes met vragen leidt. Vooral tuinarchitecten maar ook boomkwekers bellen hem op om uitsluitsel te krijgen over de juiste en actuele naamgeving. Het PPO publiceerde in 2001 een sortimentonderzoek (zie Dendroflora 38, 2001) dat vooral tot stand kwam vanwege de naamsverwarring die er daarvoor bestond. Op diverse plaatsen werden dezelfde planten gekweekt onder verschillende namen en andersom. Vooral ook in de nieuwere lage typen bestond vormverschil waarvoor een vergelijkend onderzoek noodzakelijk was. Dit sortimentsonderzoek leidde tot een keuringsrapport waarin alles is rechtgezet. Door DNA-codering en het tellen van chromosomen werd er veel onduidelijkheid weggenomen. Helaas was het noodzakelijk om enkele cultivars van andere namen te voorzien om taxonomisch duidelijkheid te verschaffen. Zoals altijd met naamsverandering, gaf dit bij planners en gebruikers van dit groen de nodige onzekerheid. Kees is voor diverse mensen de vraagbaak die helderheid verschaft.

Kees de Jong te midden van zijn collectie

Favorieten
Gevraagd naar de beste cultivars wat betreft groei, bloei en vruchtzetting zijn de favorieten van Kees niet veel anders dan wat er uit het sortimentsonderzoek en het keuringsrapport met drie sterren gewaardeerd werd:
Hedera helix ‘Simone’ (Arborescent Group) *** is stabiel, zeker in bloem en vrucht en met weinig tot geen juveniel schot. Dit is de beste vervanger voor Hedera hibernica ‘Irish Arborescent’ (Arborescent Group) (voorheen: H. helix ‘Arborescens’).
Hedera helix ‘Arbori Purple’ (Arborescent Group)*** is de beste lage vorm die zeer geschikt is voor vakbeplanting, goed bloeit en vrucht zet met vrijwel geen juveniel schot.
Hedera colchica ‘Fall Favorite’ (Arborescent Group) (voorheen: H. colchica ‘Arborescens’) is de beste grootbladige bodembedekker met goede bloei en vruchtzetting. Hij verdraagt schaduw, droogte en luchtvervuiling prima en is daarom zeer geschikt in boomspiegels en als afplantrand onder heesters. Zorg wel voor gestekte planten. Geënte planten geven veel opschot uit de onderstam.

Bontbladigen
Binnen de groep volwassen vormen zijn ook enkele bontbladige vormen bekend. Er staan twee mooie bonte cultivars in de collectie, benaamd als Hedera helix ‘Ice Cream’ en Hedera helix ‘Cristal Cave’.
Beide hebben een lage, breed-schotelvormige groeiwijze. De eerste is een bontbladige met crèmekleurige bladranden en geeft een gelige totaalkleur; de tweede heeft grijsgroene bladeren met zilverwitte randen wat een zilvergrijs totaalbeeld geeft. Bij het onderzoek was alleen Hedera helix ‘Ice Cream’ betrokken. Alleen is er een andere bontbladige vorm in terecht gekomen. Dit bleek pas toen de planten uit het onderzoek naast de planten kwamen te staan die Kees al in zijn bezit had. Samen met Margareth Hop is toen vastgesteld dat de verschillen zodanig groot waren dat de plant uit het onderzoek als een nieuwe cultivar kon worden aangemerkt en dus ook een nieuwe naam kreeg. Dit is de cultivar Hedera helix ‘Cristal Cave’ geworden. Dit gebeurde eind 2008. In een artikel in Tuin & Landschap in 2009 is deze nieuwe cultivar met foto en omschrijving voorgesteld. Daarin wordt Hedera helix ‘Cristal Cave’ aangemerkt als beter groeiend dan Hedera helix ‘Ice Cream’. Bij koud weer verkleuren de bladranden naar roze.

Een andere recente introductie van Kees de Jong is Thuja plicata ‘De Rakt’ sugar and spice. Dit is een fraaie selectie met een smal opgaande groeiwijze en een fijne takstructuur. Vooral deze fijne structuur maakt sugar and spice tot een waardevolle aanvulling in het Thuja-sortiment. Helaas heeft de plant niet gescoord op GrootGroenPlus. Dat komt omdat de jonge planten, die op deze tentoonstellingskeuring werden aangeboden, de kenmerken niet goed laten zien. In een veldkeuring, waarbij de planten meerdere jaren gevolgd kunnen worden, komen de speciale kenmerken wel goed uit en zal deze selectie wel een onderscheiding kunnen krijgen. Op internet is te zien dat men er in de Verenigde Staten erg blij mee is. Diverse grote kwekers hebben hem daar in het sortiment opgenomen.

Opmerkelijk is dat Kees de Jong, al zijn hele leven hovenier, toch enkele mooie kweekprestaties en selecties heeft ontwikkeld die hun plek in het sortiment meer dan waard zijn. We zullen beslist nog meer van hem horen.

Hedera helix ‘Cristal Cave’

Cees van der Linden, dendroloog van de koude grond

Cees van der Linden, naast Trachelospermum met zaden
Foto: Ineke van Teylingen

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestond?
Ik ben Cees van der Linden, geboren in Den Haag in 1947. De derde in een gezin met vier kinderen waarin ik de enige was met oog voor de kamerplanten van mijn moeder en de stekjes die ze maakte. Vader van drie zoons die allemaal een lichte ‘groene tik’ hebben. Het grootste deel van mijn werkzame leven speelde zich af bij de gemeente Capelle aan den IJssel, waar ik 34 jaar in dienst was.

Wat voor opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Mijn groene opleiding heb ik gevolgd op de Rijks Middelbare Tuinbouwschool in Boskoop, maar dat was na de Mulo niet mijn eerste keus. Met mijn diploma Mulo-A + boekhouden was ik voorbestemd voor kantoorwerk. Mijn eerste baantje was bij de Belastingdienst en ik deed er een avondcursus Praktijkdiploma Boekhouden bij. Daarna werkte ik als bankemployé twee en een half jaar bij de (niet meer bestaande) Verenigde Bankbedrijven in Den Haag, gevolgd door militaire dienst.
In mijn diensttijd schreef ik, naar aanleiding van een advertentie, een sollicitatie naar het ministerie van Landbouw voor vrijwilligerswerker in Afrika en kreeg het antwoord: ‘We hebben niets aan een boekhouder, nodig is iemand met op zijn minst een middelbare landbouw- of tuinbouwopleiding.’ Dat was de aanleiding voor een opleiding aan de RMTS Boskoop. Zo kan het leven een wending nemen door een advertentie. Een wending van kantoor naar het groene vak. En wat een vak, nooit spijt van gehad.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
De liefde voor groen en natuur zat waarschijnlijk al in mijn genen (mijn voorouders waren agrariërs), maar oom Jan van der Linden, NDV-lid en onder andere opzichter in het Zuiderpark, leerde mij naar bomen te kijken. Hij had een grote sortimentskennis en dat maakte op mij veel indruk. Op zijn advies ging ik naar Boskoop en leerde fanatiek plantennamen. Harry van de Laar en de leraren Ir. Harmsen en Walther Grootendorst hebben mij in die drie jaar enorm geïnspireerd.
Om mijn kennis te vergroten wilde ik in 1971 lid worden van de NDV. Op school werd het lidmaatschap gepromoot. In die tijd moest je nog door de ballotagecommissie, je had twee handtekeningen nodig om je bij de club te mogen aansluiten. Bij de NDV werd Theo Janson mijn grote inspirator.

Hoe zag in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Na het diploma RMTS in maart 1972 en een mislukte poging de RHSTLI in Boskoop te volgen werkte ik een jaar in Duitsland om ervaring op te doen. In 1974 was ik terug in Nederland en ging werken op de administratie bij Brouwers’ Boomkwekerijen in Groenekan. Ook hier leerde ik fanatiek bomennamen.
Na een sollicitatie werd ik in 1974 aangenomen bij de gemeente Capelle, waar ik tot mijn pensioen (1 januari 2011) gebleven ben. De eerste tien jaar als tekenaar, daarna als werkvoorbereider en groenontwerper.

Hoe kijk je hierop terug? Heeft het je gegeven wat je verwachtte?
Ik heb in Capelle een leuke tijd gehad. Ik was destijds de enige met kennis van groen en kon me op de tekentafel heerlijk uitleven. In mijn enthousiasme tekende ik wel eens een te uitgebreid sortiment waarop mijn chef reageerde met: ’Kijk uit wat je doet. Je bent niet voor jezelf bezig maar voor de burgers.’

Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’
Foto: Gert Fortgens

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Ik heb een zwak voor Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’ (varenbeuk), maar ik ben dol op alle soorten loofhout. Alles wat in welk seizoen dan ook schoonheid uitstraalt, heeft mijn belangstelling en bewondering. Ik noem mezelf een dendroloog van de koude grond, want ik ben niet zo gesteld op eenlingen in een botanische tuin die ik nergens anders meer tegenkom.

Wat is het leukste wat je hebt meegemaakt?
In juni 1967 ging ik in militaire dienst, onder andere naar Kampen voor de opleiding schrijver. Op de binnenplaats van het toenmalige opleidingsgebouw stond een ‘vreemde’ boom met kleine, spitse, langwerpige en onderling verschillende bladeren. Ik zag de boom, het zei me niets en ik vergat ‘m weer.
27 jaar later kwam ik met de studieclubexcursie (‘broodzakkenclub’) weer in Kampen. In de trein zag ik opeens die ‘vreemde’ boom weer voor me. Dat ontroerde me en ik probeerde weer bij die boom te komen. De plek van toen was nu de binnenplaats van de Theologische Hogeschool, daar kwam je niet zomaar binnen. De groep kreeg toch toegang en daar stond ik dan bij ‘mijn’ boom, een Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’.* Hoogte 12 à 15 meter, redelijk slank, een recht opgaande stam en afhangende twijgen.
Bij mijn pensionering in Capelle heb ik als afscheidscadeau een ter beschikking gestelde varenbeuk mogen planten in het stadsdeelpark Schollebos.

Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het verzet van de bewoners als men meent dat er ten onrechte gekapt wordt. Vanwege de snelle uitbreiding waren bepaalde woonwijken meteen op het weiland gebouwd met als gevolg, na vijftien jaar, ernstige verzakking van leidingen en wegen. 150 bomen moesten worden gekapt. Veel tegenstand. De pers werd erbij gehaald wat leidde tot negatieve publiciteit en twee advocaten vochten de beslissing aan. In dit geval was ‘inspraak zonder inzicht is uitspraak zonder uitzicht’ van toepassing. Uiteindelijk konden er tien bomen in de nieuwe beplanting blijven staan.

Heb je nog een leuke anekdote te vertellen?
Mijn oudste zoon leerde ik ook plantennamen en zo mogelijk vogelnamen. Dan krijg je een situatie waarin oma hem wijst op ‘dat mooie vogeltje in die boom’. Waarop het jongetje antwoordt: ‘Nee oma, dat is een roodborstje in een Nothofagus.’ Ik ben er mee opgehouden hem verder te ‘onderwijzen’, maar hij heeft nu wel Larenstein (Velp) op zak en is werkzaam in het landschapsbeheer.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Heel belangrijk. Sinds 1998 ben ik lid van de activiteitencommissie en organiseer hoofdzakelijk de kampeerweken en/of –weekeinden. Daarnaast organiseer en leid ik de leergangen met heel veel plezier. Ik zat eens in de bus van Den Haag naar Kijkduin te tellen hoeveel gewassen ik zag. Zo zijn de leergangen eigenlijk ontstaan. Vanaf een bus- of treinstation meteen de straten in lopen en de gewassen in de particuliere tuinen en het openbaar groen onderweg herkennen en benoemen.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde beroep kiezen of zou je het anders doen?
Als de situatie, bij welke gemeente dan ook, hetzelfde zou zijn als die van 25 à 30 jaar geleden, zou ik zo weer instappen. Maar dat is niet meer zo. Daarom denk ik dat ik mij niet meer thuis zou voelen bij een groendienst (zo die nog bestaat). Er is te veel veranderd in gemeenteland.

Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Bij mijn fietstochtjes door de stad vergeet ik vaak te genieten, omdat ik me erger aan verkeerde aanplant of inboet en foute snoei. Een beukenlaan werd dit jaar tot drie en halve meter opgesnoeid. De brandschade van vorige snoei was nog duidelijk zichtbaar. Het huidige gebrek aan groenkennis, onder andere bij gemeenten, maakt dat mijn glas wat groen betreft meestal half leeg is. Maar als ik een bijzondere boom ontdek, zoals een Melia azedarach in Capelle of een Diospyros in Amersfoort kan mijn dag niet meer stuk.

In het boek Onze Loofhoutgewassen van W.J. Hendriks staat op bladzijde 44 een foto van een enorme Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’ in het park bij slot Wissen in Duitsland. Bij de beuk een groep dendrologen van de NDV. Die boom wilde ik zien en ik ging er met Hans van Selm naar toe. Het park is niet vrij toegankelijk. Het is particulier eigendom, maar de graaf gaf toestemming om te beuk te bekijken. Wij hebben hem ontmoet en het boek met de foto laten zien. Hij was aangenaam verrast om zo’n oude foto (in de jaren dertig gemaakt, waarschijnlijk door Hendriks) te zien. De beuk staat er niet meer, geveld door een storm, maar veel afleggers hebben de plek over genomen. Zo heeft de varenbeuk een rol gespeeld aan het begin, tijdens en aan het einde van mijn groene carrière.

Fagus sylvatica ‘Aspleniifolia’ met bladdetail
Foto: Ronald Houtman