Categorie archieven: Arbor Vitae

Het geslacht Sorbus

Op 15 september 2016 vond in Someren de 75e Dendrologendag plaats. In de vorige Arbor Vitae stond daarvan een verslag door René Priem en Harry de Coo. In deze bijdrage sta ik stil bij de speciale Engelse gast Tim Baxter van Ness Botanic Gardens. En bij de hectische taxonomie van Sorbus.

Tim Baxter aan het woord tijdens de Dendrologendag
Foto: Martijn Esser

In Ness Botanic Gardens staat een grote Sorbus collectie en is veel ervaring opgedaan met dit geslacht. Dat is vooral het werk geweest van Hugh Mc Allister die in 2005 de monografie The Genus Sorbus. Mountain Ash and other rowans publiceerde. Deze titel geeft al aan dat hij een groot deel van de lijsterbessen buiten beschouwing liet. Hierover later meer. De collectie die hij opbouwde in Ness betrof speciaal de soorten met geveerde bladeren. Veel daarvan zijn recent ingevoerde soorten uit China. Mc Allister beschreef in zijn boek maar liefst 27 nieuwe soorten. Hij onderscheidde in zijn geslacht Sorbus twee ondergeslachten met in totaal dertien secties en zeventig soorten. Vele daarvan zijn apomictisch, in feite dus een ongeslachtelijke voortplanting met zaailingen identiek aan de moederplant.
Tim Baxter besteedde de meeste aandacht aan de soorten van Sorbus s.s. (het geslacht Sorbus ‘in ruime zin’). Naast afbeeldingen had hij ook van alle soorten takjes meegebracht. In totaal behandelde hij meer dan vijftig soorten, waarvan het merendeel in ons land niet in cultuur bekend is. Intussen zijn in het Von Gimborn Arboretum een aantal van Tim uit Ness Botanic Gardens verkregen soorten in opkweek voor het arboretum in Someren.

Taxonomie Sorbus s.l.
Al lange tijd lopen de opvattingen over het geslacht Sorbus uiteen. Tegenover degenen die de 135 soorten in Sorbus willen houden, wijzen nieuwe wetenschappelijke bevindingen er op dat het geslacht dient te worden opgedeeld in zes aparte geslachten: Sorbus s.s., Aria, Chamaemespilus, Micromeles, Cormus en Torminalia. Dit leidt tot naamsveranderingen van enkele bekende soorten. Zo wordt Sorbus domestica Cormus domestica en S. torminalis Torminalia clusii. Het meest ingrijpend zullen naamsveranderingen van bekende Sorbus hybriden zijn. Sorbus intermedia is een complexe geslachtshybride met genen van Sorbus aria (Aria aria), S. aucuparia en S. torminalis (Torminalia clusii). Bij de acceptatie dat het hier drie aparte geslachten betreft, is een nieuwe geslachtsnaam nodig. Hetzelfde speelt bij Sorbus hybrida en S. latifolia. Het fylogenetisch onderzoek toont verder aan dat de zes aparte geslachten geen gemeenschappelijke voorouder hebben en dat Sorbus s.l. (het geslacht Sorbus opgevat ‘in enge zin’, opgesplitst in diverse geslachten) daarom niet monofyletisch is.

Vruchten van Sorbus aucuparia
Foto: Ronald Houtman

De complexiteit van Sorbus s.l. is verder groot door het veelvuldig voorkomen van apomixie, hybridisatie en polyploïdie.* Van Sorbus s.l. zijn geslachtshybriden bekend met Amelanchier, Aronia, Crataegus, Malus, Mespilus en Pyrus. De hybridegeslachten heten respectievelijk Sorbaronia, Crataegosorbus, Sorbomalus, Sorbomespilus en Sorbopyrus. In verzamelingen kom je daar maar weinig van tegen. In Rusland en het voormalige Oostblok daarentegen zijn er een aantal als fruitgewas in cultuur, onder andere Amelosorbus jackii ‘Raciborskiana’, Crataegosorbus miczurinii ‘Granatnaja’ en Sorbomespilus ’Desertnaja’.

Deze nieuwe inzichten in de taxonomie van Sorbus staan niet los van onderzoek dat de klassieke indeling van de hele familie van de Rosaceae danig heeft gewijzigd. Daarbij zijn de Spiroideae uiteengevallen in meerdere groepen zonder gemeenschappelijke voorouder. De Maloideae zijn wel monofyletisch, maar ook hier interessante mutaties. Zo hoort Malus triloba in het aparte geslacht Eriolobus en M. yunnanensis in het geslacht Docyniopsis. De soortnaam blijft in beide gevallen behouden, dus E. triloba en D. yunnanensis.

* Bij apomixie vindt zaadvorming plaats zonder voorafgaande bevruchting. Hybridisatie betekent een kruising van verschillende plantenrassen. Polyploïdie is een verdubbeling van het aantal chromosomen, waardoor nieuwe plantensoorten binnen één generatie kunnen ontstaan.

Een gewone maar zeer bijzonder Quercus macrocarpa in Parijs

Quercus macrocarpa Jardin des Plantes, Rue Cuvier (ansichtkaart)
Foto: Gert Fortgens

In het brievenarchief van Trompenburg stuitte ik laatst op een brief uit 1973 van Heino Heine met een ansichtkaart en wat herbariummateriaal van Quercus macrocarpa. Dr. Heino Heine (1923-1996) was destijds verbonden als ‘Maitre de Recherches’ aan het Muséum National d’Histoire Naturelle in Parijs. In zijn brief maakt hij melding van een oud exemplaar in de Jardins des Plantes van Quercus macrocarpa, de Bur Oak. Op de meegestuurde ansichtkaart is de boom te zien achter een hoog en fraai smeedijzeren toegangshek. Hij schrijft erbij op deze kaart: ‘Quercus macrocarpa Michx., Jardin des Plantes, Paris. Very tall specimen (just behind the gate at the corner Rue Cuvier/ Rue Geoffroy-St-Hilaire), raised from an acorn brought back from the U.S.A. by André Michaux and planted on this spot in 1811.’
In Europa kom je niet echt vaak een Quercus macrocarpa tegen van zo’n respectabele leeftijd. En zeker niet uit een eikel verzameld in Noord-Amerika door André Michaux. Het gedroogde blad dat was meegestuurd met de brief vertoont duidelijk de smalle bladvoet, de slanke middel en brede bladtop met diepe lobben die zo kenmerkend zijn voor het blad van deze boomsoort. Althans voor een groot deel van de soort. Er is nogal variatie in het grote, natuurlijke verspreidingsgebied. Ook minder diep gelobd blad komt voor. Zeer kenmerkend is natuurlijk de omvang van eikel en napje. De naam ‘macrocarpa’ (grote vrucht) is niet zomaar gekozen. Laat die naam nou zijn gegeven door André Michaux himself/lui même. Hoe mooi is het om zo’n directe verbinding te vinden tussen de levende boom in Parijs uit een in Amerika verzamelde eikel door de auteur zelf. Wat weten we van hem?

De grote eikels van Q. macrocarpa
Foto: Gert Fortgens

André Michaux: reiziger, verzamelaar en schrijver
André Michaux (1746-1802) was een Franse botanicus die veel botanische ontdekkingsreizen heeft gemaakt, onder andere in Europa en (destijds) Perzië in opdracht van koningin Marie-Antoinette. Hij is vooral bekend geworden door zijn verzamelreizen en twee publicaties over de flora van Noord-Amerika. Van 1785 tot 1796 reisde en verzamelde hij in opdracht van de Franse koning Lodewijk XVI. Tijdens zijn verblijf was er veel politiek gedoe in Amerika. Het was nog maar twee jaar na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), de oorlog tussen Groot-Brittannië en de koloniën die later de Verenigde Staten zouden worden. Maar ook in Europa was er veel aan de hand. De Franse Revolutie leidde tot de dood van zijn opdrachtgever Lodewijk XVI onder de guillotine op 21 januari 1793. Tussen alle politieke verwikkelingen in zijn tijd in Amerika door maakte Michaux vele reizen en verzamelde hij veel materiaal. Behalve planten hadden ook dieren zijn belangstelling. In 1786 werd hij vergezeld door zijn zoon, die in 1790 (het jaar van de bestorming van de Bastille) met veertien kisten vol planten en vruchten terugkeerde naar Frankrijk. André Michaux zelf kwam terug naar Frankrijk in 1796, ook bepakt met een grote hoeveelheid plantmateriaal. Helaas is veel daarvan verloren gegaan tijdens een schipbreuk. Het blijft de vraag in welk jaar de eikels van de Quercus macrocarpa in Frankrijk zijn aangekomen: 1790 of 1796. Van de briefkaart weten we wel dat een zaailing van die eikels in 1811 is geplant in de Jardin des Plantes.
In 1801 verscheen het standaardwerk van André Michaux: Histoire des Chênes de l’Amérique, ou descriptions et figures de toutes les espèces et variétés de Chênes de l’Amérique Septentrionale, considérées sous les rapports de la Botanique, de leur culture et de leur usage. Hierin staan naast veel prachtig afgebeelde en beschreven eiken ook de door hem beschreven Quercus macrocarpa, en andere door hem beschreven eiken: Quercus imbricaria, Quercus laurifolia en Quercus falcata. Michaux zelf heeft de publicatie ervan nog net meegemaakt.* Helaas is hij gestorven in 1802 tijdens een reis naar Madagaskar.

Eren en knuffelen
Met een snelle zoektocht op Google Earth, een opname van september 2016, is te zien dat de boom nog altijd staat in de Jardin des Plantes in Parijs. De kroon is open met zware takken. Typisch voor een Q. macrocarpa. Flink gegroeid sinds de brief van Heino Heine uit 1973, de kroon hangt een behoorlijk stuk verder boven de straat. Mocht ik weer eens in Parijs zijn, dan zal ik zeker niet nalaten om deze gewone, zeer bijzondere Quercus macrocarpa op te zoeken en even te huggen. Tree hugging doe ik eigenlijk nooit, maar om een boom te kunnen omhelzen die zeker is verzameld door Michaux en als jonge zaailing door hem moet zijn gezien/aangeraakt/verplant, tja dan wil ik wel!

Quercus macrocarpa anno 2016, Rue Cuvier
Foto: Google Earth

* Het is een prachtig rijk geïllustreerde uitgave met bijzonder fraaie afbeeldingen van eiken van Redouté. Nazoeken op internet leverde op dat het boek nog steeds te koop is. Enkele antiquariaten bieden het te koop aan voor een bedrag van €12.000,00.

De van oorsprong Engelse botanicus Thomas Nuttall, die van 1808 tot 1841 in Amerika werkte, heeft in 1818 de Swamp Chestnut Oak beschreven en om hem te eren vernoemd naar deze bijzondere Franse botanicus: Quercus michauxii Nutt. Ik noem met plezier deze andere botanicus omdat hijzelf ook is vernoemd in een eikensoort: Quercus nuttallii Palmer. Maar helaas, de juiste naam hiervoor is nu Quercus texana Buckley. Ook de beide auteurs van deze eikensoorten zijn weer vernoemd: namelijk in Quercus palmeri en Quercus buckleyi. Waaruit mag blijken dat als je veel goed dendrologisch eikenwerk doet je vanzelf een eikensoort wordt (zolang de voorraad strekt).

Gedroogde bladeren van Quercus macrocarpa
Foto: Gert Fortgens

Gleditsia triacanthos, een steklig begin van 2017

Op de omslag van de in januari 2017 verschenen Arbor Vitae staat een foto van een vervaarlijk gedoornde Gleditsia triacanthos. Dat deze boom toch toepassing heeft gekregen als straatboom in het openbaar groen is te danken aan een aantal doornloze selecties, die ook nog eens een schitterende gele herfstkleur vertonen.

Gleditsia triacanthos
Door: Ineke Vink

Gleditsia is een fraai voorbeeld van een boom met takdoorns. Deze verschijnen behalve aan de twijgen ook op de stam en zelfs nog op latere leeftijd. Ze zijn daarbij vertakt en deze bewapening tegen vraat geeft de bomen een vreesachtige uitmonstering. Een soort die het helemaal bont maakt met een dichte bezetting van takdoorns op de stam is G. caspica. G. japonica kan zelfs takdoorns produceren van 30 cm. Daarnaast zijn de peulen bijzonder, die bijvoorbeeld bij G. triacanthos tot 50 cm lang kunnen zijn. Zij vormen wel een minpuntje bij het gebruik van de boom in het openbaar groen.

Aan de jaarringen is duidelijk te zien dat Gleditsia triacanthos een snelle groeier is
Foto: Ineke Vink

Amerikaanse G. triacanthos
Het geslacht Gleditsia telt tien soorten, waarvan twee in Noord-Amerika, één in Zuid-Amerika, één in de Kaukasus en Iran en zes in Noordoost-Azië, waarvan vijf alleen in China. In cultuur domineert de Amerikaanse soort G. triacanthos. Het is de enige soort met een reeks van cultivars. Belangrijk daarbij is dat deze als enige soms doornloos is en bekend staat als G. triacanthos f. inermis. Wel neemt bij de andere soorten, zoals G. japonica de productie van takdoorns op latere leeftijd sterk af. Doornloze selecties van G. triacanthos zijn vooral afkomstig uit Noord-Amerika: onder andere ‘Daves’ (merknaam streetkeeper), ‘Green Glory’, ‘Skyline’ en ‘Shademaster’. Populair in cultuur is ook ’Sunburst’, uitlopend met een mooie gele bladkleur. Een recentere selectie met goudgeel blad is ‘Speczam’ (merknaam spectrum). G. triacanthos heeft een groot areaal in oostelijk Noord-Amerika dat zich uitstrekt van het zuiden van Ontario in Canada tot in Florida en Texas. Het blad is met 11-18 paar blaadjes het grootste in het geslacht. De tweede soort in Noord-Amerika, G. aquatica, heeft een klein areaal in moerasgebieden in het zuidoosten van de VS. Een duidelijk verschil met G. triacanthos zijn de kleine peulen met slechts 1-2 zaden.

Oostelijke soorten, met vage status
De al eerder genoemde G. caspica heeft een groot areaal in de Kaukasus en verder oostelijk tot in het Kaspisch regenwoud van Noord-Iran. De soort heeft relatief kleine tot maximaal 20 cm lange peulen. G. sinensis onderscheidt zich van de andere soorten door de dikke ronde takdoorns. De overige soorten hebben enigszins of sterk afgeplatte takdoorns De G. sinensis heeft een zeer groot areaal in China. De takdoorns worden er gebruikt in de traditionele Chinese geneeskunst voor een reeks van kwalen waaronder ontstekingen(!), zweren en tumoren. Ook de andere soorten kennen medicinaal gebruik.

Vervaarlijk uitziende doorns
Foto: Piet de Jong

G. japonica heeft een groot areaal in China, Japan en Korea en heeft enkele synoniemen die nog vaak worden gebruikt. Een daarvan is G. horrida Makino, een soortnaam die Wildenov eerder gebruikte voor G. sinensis. Een soort met een vage status is G. ferox. Deze werd beschreven door Desfontaine van een in Parijs gekweekte boom die vermoedelijk gekweekt was van zaad uit China. De boom stierf voor hij bloemen en vruchten produceerde, dus de beschrijving was vaag. Krüssmann vermeldt in Handbuch der Laubgehölze (vol. 2) als areaal voor G. ferox Zuidwest-China en schrijft verder dat de soort vaak verwisseld wordt met G. japonica. Flora of China vermeldt G. ferox in het geheel niet, ook niet als synoniem. Dit naslagwerk heeft wel G. japonica in drie variëteiten en een daarvan is G. japonica var. delavayi uit de zuidwestelijke Chinese provincies Guizhou en Yunnan. Deze variëteit onderscheidt zich door de 30-54 cm lange peulen. De beschrijving in Krüssmann van G. ferox meldt slechts 14 cm lange peulen, dus dat wijst niet op een herkomst uit Zuidwest-China. De peulen van G. caspica daarentegen zijn tot 20 cm lang. Het lijkt erop dat er nog steeds bomen van G. caspica in cultuur zijn met de naam G. ferox. De enige andere soort met peulen van die lengte is G. fera, maar deze soort hoort thuis in Taiwan en Zuidoost-China en lijkt bij ons niet winterhard.
Naast G. ferox vermeldt de Naamlijst van Houtige Gewassen ook nog G. macracantha. Ook deze soort werd door Desfontaine beschreven, ditmaal aan de hand van een boom in de Jardin des Plantes in Parijs. Vermoed werd dat hij gekweekt was van zaad dat in Centraal China verzameld was. Ook dit keer is er geen vermelding in Flora of China. Op basis van de beschrijvingen van vooral Krüssmann en de rhs Dictionary of Gardening is het zeer waarschijnlijk een synoniem van G. sinensis. Beide stemmen overeen in de scherp gezaagde bladranden, de cilindrische takdoorns en de lengte van de peulen.

Gleditsia triacanthos f. inermis
Foto: Ineke Vink