Categorie archieven: Arbor Vitae

Mallotus japonicus

Er zijn van die plantennamen die je na een eerste keer horen nooit meer vergeet. Mallotus, die de omslag van deze Arbor Vitae siert, is er zo een, Damnacanthus is een andere. De associatie met een bekend woord in eigen (of vreemde taal) maakt dat hij gemakkelijk in het geheugen wordt geprent. Het zijn officieel vastgestelde wetenschappelijke plantennamen die natuurlijk geen enkel verband hebben met een betekenis in een andere taal.

Bij het noemen van de plantennaam Mallotus tijdens een excursie heb je natuurlijk al snel de lachers op je hand. Zelden kom je deze plant tegen dus is het voor veel bezoekers voor het eerst dat ze de naam horen. Wij denken natuurlijk al snel aan een bekend Nederlands woord ‘malloot’. P.H. Schröder schrijft daarover:
‘Het malle is, dat malloot met mal niets te maken heeft. Wij hebben het woord overgenomen uit het Franse dialectische malot, dat, merkwaardigerwijze, wesp of hommel betekent, maar ook gebezigd werd om een druk, dartel meisje aan te duiden. In het Duits is dat precies zo. Eine wilde Hummel is: een uitgelaten, wild meisje, dat zich dus niet zeer ingetogen gedraagt. Toen het woord in het Nederlands werd overgenomen, heeft men het, zoals te begrijpen is, in verband gebracht met het bekende woord mal en er een verbastering in gezien van malhoofd, een woord dat nooit bestaan heeft, maar dat net zo goed had kunnen bestaan als driftkop en stijfhoofd(ig).’

Mallotus japonicus, ontluikend blad en begin van bloeiwijze
Foto: Gert Fortgens

Naamgeving
Een Nederlandse naam heeft de plant niet maar het zou iets met ‘wol’ of ‘wollig’ kunnen zijn. Dat komt uit het Grieks, Mallos is wol. De naam is gekozen op basis van de wollige beharing van de vruchten op de eerst beschreven soort Mallotus cochinchinensis. Dat gebeurde in 1790. Pas veel later (in 1865) werd de naam Mallotus japonicus gevestigd voor een van de 140 species (botanische soorten) in tropisch en subtropisch Azië die tegenwoordig worden gerekend tot dit geslacht. In zijn land van herkomst heeft deze plant wel een naam. In het Japans luidt die: Akame-gashiwa. Hetgeen zo veel betekent als Rode Scheut-Daimyo Eik: de plant heeft een jong uitlopend schot dat net zo rood is gekleurd als de Daimyo eik, Quercus dentata. Het blad is dun, papierachtig en verkleurt van roze-rood naar groen en wordt later warmgeel in de herfst. Het blad werd wel gebruikt voor het inpakken van voedsel, jong blad schijnt eetbaar te zijn, mits gekookt.

Mallotus japonicus, blad in detail
Foto: Gert Fortgens

Kenmerken
Mallotus is familie van de Euphorbia en houdt van licht en warmte. In het wild komt hij in de bergen voor op opengevallen plaatsen in het bos en aan bosranden. Hij wordt wel beschreven als een pioniersplant (planten die zich als eerste vestigen op opengevallen, niet begroeide plekken). En net als met andere pioniers is ook hier de levensduur aan de korte kant. Om de soort te behouden is het daarom belangrijk tijdig te vermeerderen door bijvoorbeeld zaad of stek. Voor zaadzetting heb je echter wel een mannelijke én een vrouwelijke plant nodig: de soort is tweehuizig. Wat betreft standplaats is Mallotus niet kieskeurig. Op vrijwel elke bodem groeit hij snel uit tot een brede struik van zo’n 4 tot 5 m hoog. De dichtbehaarde pluimvormige bloeiwijzen verschijnen aan het uiteinde van de groeischeuten. De bloeiwijzen zijn roomwit van kleur en opvallend is dat zij geen kroonblaadjes hebben. De bloei valt in de maanden juli en augustus en dan is de aangename geur goed merkbaar. De vruchten zijn weinig opvallende pluizige droge bolletjes. Aan de vorm van de vruchtjes is wel weer goed te zien dat de plant behoort tot de Euphorbiaceae: het bolletje is opgebouwd uit drie segmenten (net als bijvoorbeeld Sapium en Neoshirakia). Er schijnt ook een bonte vorm te bestaan maar die wordt zelden aangetroffen. In de nieuwere literatuur over bomen wordt in het boek New Trees nog geschreven over een andere Mallotus die nog maar zeer weinig in cultuur is: Mallotus apelta. Ook van deze Chinese soort wordt vooral het blad geroemd door de zacht wollige beharing en de mooie geel tot oranje herfstkleur.

Literatuur (naast de geraadpleegde gebruikelijke standaardwerken)
P.H. Schröder (1980). Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarn (internet).
John Grimshaw, Ross Bayton (1990). New Trees, Recent Introductions to Cultivation, Kew Publishing, Kew.

Het raadsel Betula obscura

In de Dendroquest in de vorige Arbor Vitae werden drie basten van berken (p.21) afgebeeld, waarvan de meest linkse van Betula obscura zou zijn. Tot mijn spijt had ik als kritisch redactielid niet in de gaten dat dit niet klopte.
In 1977, toen ik nog maar net in functie was als directeur van de Utrechtse Botanische Tuinen, kwam Harry van de Laar mij opzoeken in het Von Gimborn Arboretum. Het leek mij een uitgelezen kans om van een aantal bomen in het arboretum de juiste naam te weten te komen. Op de eerste plaats betrof dat berken. Aangekomen bij een forse berk met een bruine bast vroeg ik Harry of hij die kende. Hij verzuchtte: ‘Berken, berken, moeilijk, moeilijk! Misschien wel Betula obscura’. Een obscure berk? Even dacht ik dat Harry mij voor de gek hield, maar daar was Harry veel te serieus voor.
Een paar jaar later maakte ik een uitgebreide studie van het geslacht Betula en zag ik een echte B. obscura in de Kew Gardens. Het bijzondere van de berk is dat het in feite gaat om een B. pendula, de ruwe berk, waarvan de bast sterk verruwt vanaf de basis tot hoog in de kroon. Normaal blijft verruwing beperkt tot een stukje vanaf de basis en soms enkele meters. Op internet zijn enkele fraaie foto’s te zien van zo’n berk (onder andere: www.zielnik-karpacki.pl/-BRZOZA_CZARNA_1005).

Dit onderste gedeelte van de stam van B. pendula verschilt niet veel van B. obscura
Foto: Piet de Jong

Voor een wetenschappelijk antwoord op de status van B. obscura, is er sinds enkele jaren de monografie van The Genus Betula van Kenneth Ashburner en Hugh A. McAllister (Kew Publishing, 2013). Op pagina 39 wordt B. obscura vermeld in een reeks diploide en tetraploide varianten van B. pendula. Al deze namen komen later in het boek terug in de lijst van synoniemen van B. pendula subsp. pendula, behalve B. obscura. Waarschijnlijk vergeten. In die lijst staan diverse namen van synoniemen die je in collecties van arboreta en botanische tuinen kunt aantreffen, zoals de in Polen inheemse B. szaferi en B. pendula var. oycowiensis, verder B. aetnensis uit Sicilië en B. fontqueri uit Marokko.
Volgens de auteurs strekt het areaal van de ondersoort pendula zich oostwaarts uit tot het Baikalmeer in het zuidoosten van Siberië. Daar sluit het aan bij de ondersoort mandshurica, die oostwaarts zelfs de grens met Noord-Amerika overgaat. Typische eigenschappen van de ondersoort pendula zijn de verruwing van de bast en de afhangende twijgen. Deze laatste eigenschap is een unieke in het geslacht Betula. De ondersoort mandshurica, vooral bekend als B. platyphylla, behoudt ook op latere leeftijd zijn witte bast.

Dit is echt de stam van Betula obscura
Foto: Piet de Jong

En welke berkenbast werd nu afgebeeld als B. obscura in Arbor Vitae? Om dat te achterhalen zit er niets anders op dan te gaan kijken op de plek waar de foto werd genomen: het arboretum La Tuillière* in Frankrijk.

*Naschrift Koos Slob: in 2004 gekocht bij firma Esveld.

Fraxinus americana

In de reeks ernstig bedreigde soorten aandacht voor de Amerikaanse essen. Hoewel Fraxinus americana in dit verband de belangrijkste soort is, is het ernstig gesteld met alle essen in het oosten van Noord Amerika. In 2017 werden ze op de IUCN Rode Lijst geplaatst als critically endangered, ernstig bedreigd. De oorzaak is een uit China afkomstige boktor. Ook in Rusland vond al een uitbraak plaats.

Logo van de IUCN Rode Lijst
Foto: Internet

In de VS kreeg deze boktor Agrilus planipennis, de naam Emerald ash borer. Hij werd voor het eerst aangetroffen aan het eind van de negentiger jaren van de twintigste eeuw in de staat Michigan. Hij greep zeer snel om zich heen in de loofbossen van het noordoosten van de VS die rijk zijn aan essensoorten met als hoofdsoort Fraxinus americana. Alleen al in de staat Ohio werd het aantal essen geschat op 3,8 miljard bomen. In de tien volgende jaren (2000-2010) verwoestte de boktor 90% van de essen. De boomkwekers in Ohio hadden een enorme strop want vijf miljoen essen waren van de ene op de andere dag onverkoopbaar. De boktor zelf vreet van de bladeren en richt niet veel schade aan, maar het zijn de larven die door de bast binnendringen in het hout. In een rekenmodel is de snelheid van uitbreiding weer te geven. Als in een bos met gezonde bomen infectie plaatsvindt, kan in twee jaar 5% van de bomen worden aangetast, weer twee jaar later is dat al 50% en na nog eens twee jaar is dat 98%. In totaal dus in zes jaar tijd. Niet alle bomen gaan dood en er is volop onderzoek om overlevers op te sporen en te volgen, ook voor veredelingsonderzoek. Voorlopig heeft echter de schade door de boktor het beeld van de bosgebieden in het noordoosten van de VS dramatisch veranderd.

Chinese oorsprong
De boktor is afkomstig uit Noord-China, het thuisland van onder andere F. chinensis en F. mandshurica. Ook daar ziet men aantasting, maar de sterfte is beperkt. De boktor blijkt buiten Noord-China ook in Japan, Taiwan en Korea aanwezig te zijn. Onderzoek richt zich vooral op mogelijke resistentie van de twee soorten. Belangrijker is op dit moment onderzoek naar mogelijke parasieten van de boktor en dat lijkt perspectieven te hebben. Onderzoekers vonden dat onder andere de parasitaire wesp Spathius galinae de eieren van de boktor infecteert, wat tot 50% reductie kan leiden. Ook in de VS vond onderzoek met deze sluipwesp plaats. Intussen is gebleken dat ook in de VS door 24 soorten inheemse sluipwespen de eieren worden geparasiteerd, maar vergeleken met S. galinae is het resultaat gering.

Fraxinus americana
Foto: Ronald Houtman

Volgt Europa Amerika?
In juni 2003 vond men de eerste boktorren in de straten van Moskou. Met een snelheid van ruim 40 km per jaar heeft het insect zich verder verspreid in alle richtingen. In 2012 is de grens met Wit-Rusland overschreden en in 2013 werd de grens met Oekraïne bereikt. Europa zit nu met een dubbel probleem want een andere Chinese parasiet, de schimmel Chalara fraxinae, zorgt al voor massale essensterfte. De vrees is dat in bosgebieden waar beide plagen voorkomen de schade nog sterker is. De door essentaksterfte al verzwakte bomen kunnen door de boktor snel de genadeklap krijgen. Een gelukkige bijkomstigheid is dat in Europa de parasitaire wesp Spathius polonicus ook zeer effectief de eieren van boktor kan infecteren tot wel 50%. Met de ervaringen in Rusland is wel gebleken dat de Europese essensoorten niet resistent zijn tegen aantasting door de boktor. Het lijkt wel zeker dat binnen een aantal jaren de boktor ook de Nederlandse grens zal overschrijden. Europese onderzoekers zijn al begonnen met onderzoek.

Fraxinus americana ‘Rosehill’
Foto: Gert Fortgens

Literatuur
Kathleen S. Knight et al. (2014). ‘Monitoring Ash (Fraxinus spp.) Decline and Emerald Ash Borer (Agrilus planipennis) Symptoms in Infested Areas’ (https://www.fs.fed.us/nrs/pubs/gtr/gtr_nrs139.pdf).
Therese M. Poland and Deborah G. McCullough (2006). ‘Emerald Ash Borer: Invasion of the Urban Forest and the Threat to North America’s Ash Resource’ (https://www.nrs.fs.fed.us/pubs/jrnl/2006/nc_2006_Poland_003.pdf).
Marina J. Orlova-Bienkowskaja en Andrzej O. Bieńkowski (2018). ‘Modeling long-distance dispersal of emerald ash borer in European Russia and prognosis of spread of this pest to neighboring countries within next 5 years’ (https://onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.1002/ece3.4437).