Ieder jaar, bij het verschijnen van het Witte Boekje van de NDV, lever ik twee afbeeldingen aan voor de omslagen van dit boekje voor de Algemene Ledenvergadering. Deze fotoquiz kost menigeen de nodige hoofdbrekens. Reden om de houtige gewassen die in 2019 het Witte Boekje sierden nader toe te lichten.
Rubus phoenicolasius (Japanse wijnbes)
Een vertegenwoordiger uit een nogal groot geslacht met zo’n 250 soorten. Rubus zit in de Rosaceae, de rozenfamilie, waar veel consumptiegewassen in voorkomen. R. phoenicolasius is een bladverliezende, uitlopers vormende struik die tot circa 2 m hoog wordt. De twijgen zijn zogenaamd tweejarig en dicht bezet met rode borstels met daartussen enkele slanke, rechte stekels. Tegen het einde van het eerste groei-jaar buigen de toppen naar de grond; rond de eindknop vormt zich een wortelkrans en zo breidt de plant zich uit. Er worden echter ook ondergrondse uitlopers gevormd.
De bladeren staan verspreid en zijn samengesteld uit drie, soms vijf, nagenoeg ronde blaadjes met een zwak gelobde rand en een opvallend witte onderkant. De 5-tallige bloemen staan in eindstandige trossen, dicht bezet met rode klierharen die het geheel behoorlijk kleverig maken. De kroonblaadjes zijn wit, zeer klein en vallen snel af. De slanke, puntige kelkslippen staan horizontaal uit en hebben een witte binnenkant. Verder is de bloem weinig spectaculair.
Na de bloei verschijnen kleine rode vruchtjes, zeer kleverig, met een aangename, friszure smaak. Deze zijn zeer kwetsbaar, transport ervan is vrijwel onmogelijk. Het is daarom een uitgesproken liefhebbersplant. Je moet de vruchten meteen van de struik consumeren. Dat is overigens geen ramp; je begint je dag bij de wijnbes en plukt de rijpe vruchten eruit. Daar kun je ongeveer een maand mee doorgaan. De bloei valt eind juni, eind juli kun je beginnen met plukken.
De soort heeft een groot verspreidingsgebied, van Japan via Korea tot in Noord-China. De introductie in Europa was rond 1876. De winterhardheid in Nederland is goed. Wat betreft grondsoort worden geen hoge eisen gesteld. Droogte wordt echter slecht verdragen.
In 2018 heb ik geen vruchten gehad; begin juni vertoonden de planten al ernstige droogtestress, en tegen het einde van augustus waren alle bovengrondse delen verdroogd. Er staan nu wel weer groene scheutjes boven de grond, maar vruchten kan ik pas in 2020 weer verwachten, want bloei en vruchtdracht verschijnen aan overjarige twijgen.
Al met al is Rubus phoenicolasius een waardevolle plant voor in een volkstuin. De sierlijke rode twijgen en het tweekleurige blad maken de plant ook visueel aantrekkelijk.
Wollemia nobilis
Dit was de sensatie van de twintigste eeuw op bomengebied. In 1994 ontdekte David Noble tijdens een trektocht door het Wollemi National Park, tweehonderd km van Sidney verwijderd, deze boom. Tot nog toe onbekend. Er stonden zo’n veertig volwassen exemplaren en tweehonderd jonge bomen in enkele dicht bij elkaar staande groepen. DNA-onderzoek wees uit dat de bomen genetisch identiek zijn, wat er op zou wijzen dat ze allemaal afstammen van mogelijk één exemplaar. Het is dus een klonale groep. Dat maakt het geheel uiterst kwetsbaar.
Opvallend zijn de naalden, en vooral de stand. Ze zijn gerangschikt in vier rijen; twee staan schuin naar boven gericht en twee wijzen schuin naar beneden. Verder is de stam dicht bezet met harsbuilen.
Het is een monotypisch geslacht en éénhuizig. Het geslacht hoort thuis in de Araucariaceae. De verwantschap met Agathis is groot, maar er komen ook kenmerken van Araucaria in voor. De eerste exemplaren na de ontdekking waren peperduur; intussen is de prijs naar een redelijk niveau gedaald.
Het wordt en blijft een slanke boom. De reden hiervoor is dat de zijtakken slechts enkele jaren oud worden; nadat ze kegels hebben gedragen sterven ze af en worden vervangen door nieuwe.
De winterhardheid is niet erg groot bij ons. De naalden lopen bij vorst gecombineerd met wind snel schade op. Dit kan de dood ten gevolge hebben. Het is dus raadzaam om de planten in de winter goed te beschermen. Op de natuurlijke standplaats groeien ze in een vochtig ravijn, een warm gematigd regenwoud, gemengd met veel boomvarens, onder andere Dicksonia en Cyathea. In het Wollemi National Park zijn het veelal meerstammige exemplaren. De hoogste is 35 m hoog, met een stamdiameter van 1 meter. Helaas is gebleken dat ze gevoelig zijn voor Phytophthora, een soort schimmel die dodelijk is voor veel planten.
Hier in Frankrijk hebben wij een goede vriend, Jérôme. Jérôme is een enorm actieve man die ons kleine dorpje Ayen (circa 750 inwoners) in Frankrijk op de kaart heeft gezet met zijn niet aflatende strijd voor ‘duurzame ontwikkeling’ (développement durable). In 2005 heeft hij zelf een ‘eco-huis’ gebouwd: balken van Douglashout, gevelbekleding van lariks, hergebruikte leisteentjes als dakbedekking, parket van tamme kastanje, isolatie met houtvezel en hennep-kalk, een droog-toilet, fyto-zuivering van afvalwater. Een grote spekstenen kachel, gestookt met oude houten pallets, verwarmt het hele huis.
Als lid van de gemeenteraad maakte Jérôme zich onder andere sterk voor een aantal zaken: de gemeente onderhoudt ‘gifvrij’ het groen, het afval wordt gescheiden verzameld en er is een systeem van ‘samen reizen’ (carpoolen) met lokaal geld als betaalmiddel. Ook was hij de motor van een klein groepje mensen dat er voor heeft gezorgd dat op zes daken zonnepanelen zijn aangebracht (uiteraard ook zijn eigen dak) en dat dit voorjaar zo’n elf dorpelingen een elektrische fiets hebben aangeschaft (met korting).
Jérôme houdt van de natuur, is faliekant tegen verspilling en als het even kan is hij voor hergebruik. Dat geldt eigenlijk ook voor zijn tuin. Daar vinden we een heel bijzondere, vrij kleine boom. Het is een walnotenboom. Eigenlijk is het een halve boom. De helft van zijn stam is er niet meer. Het hout dat je daar ziet is voor een belangrijk deel dik wondweefsel. Het boompje is circa 5 m hoog en de geschatte omtrek is 100 cm. Het boompje is naar schatting zo’n vijftien jaar oud. Hij geeft elk jaar walnoten. In de winter denk je dat ie dood is, maar in het voorjaar loopt ie weer vrolijk uit. Heel verwonderlijk. Elke keer als ik in de tuin kom van Jérôme sta ik weer versteld van de vitaliteit van deze ‘zwaar gehandicapte’ boom die op geen enkele wijze van ophouden weet.
Eigenlijk is dit een verhaaltje geworden over een opmerkelijke man met in zijn tuin een opmerkelijke boom …
Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Margareth Hop, 52 jaar, geboren in Breda, wonend in Bodegraven, getrouwd met Hans en moeder van twee dochters van 19 en 15 jaar. Mijn werkzame leven bestaat uit twee onderdelen: ik werk parttime bij Boot & Dart in Boskoop als veredelaar en heb een eigen adviesbureau Actifolia, om voorlichting te geven aan gemeentes en A en O (aanleg en onderhoud) bedrijven over het toepassen van een functioneel sortiment in het openbaar groen. Mijn echtgenoot is bodemkundige bij de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (archeologisch onderzoek) en dat komt wel eens goed van pas. Hij kan mij helpen met vragen over bodem en bemesting en ik hem bijvoorbeeld als hij in een bodemprofiel stuifmeel van een voor hem onbekend plantje tegenkomt.
Wat voor opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Ik heb aan de universiteit van Wageningen tuinbouwplantenveredeling gestudeerd. Bij biologie op de middelbare school was genetica mijn favoriet, puzzelen met genen was heerlijk om te doen. De medische kant sprak me niet zo aan, maar wel de combinatie van plantjes en genetica. Ik heb stage gelopen in de groenteveredeling bij de Zaadunie in Enkhuizen. In 1990 ben ik afgestudeerd maar in mijn branche was toen weinig werk. Na een poosje allerlei klusjes te hebben gedaan ben ik 1992 begonnen bij het Proefstation voor de Boomkwekerij in Boskoop. Het was mijn vuurdoop in de boomkwekerij, ik had er nooit iets mee gedaan. Bij mijn studie lag de focus wel op de sierteelt, maar niet op de boomkwekerij. Ik vond het wel een leuke sector, omdat je in de veredeling nog echt moest pionieren. Met klassieke veredeling kun je er nog veel doen, je bent niet zo afhankelijk van high-techmethoden. Soms moest ik echt de meest basale dingen nog zelf uittesten, zoals of een plant een kruisbestuiver of een zelfbestuiver is.
Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
Ik kom niet uit een groene achtergrond; in mijn familie zitten de meesten in de techniek. De liefde voor groen en tuinieren kwam van mijn moeder, ik mocht als klein meisje al radijsjes zaaien in een hoekje van de tuin en ik had ook een herbarium. De liefde voor de boomkwekerij ontstond bij het Proefstation, later PPO (Praktijkonderzoek Plant en Omgeving). Ik heb heel veel over boomkwekerijgewassen opgestoken van mijn collega’s, zoals Piet de Jong, Marco Hoffman en Jelle Hiemstra. Ik vind het altijd erg leuk als ik in tuincentra Pieris en Skimmia cultivars zie staan die ik bij PPO mee heb ontwikkeld zoals P. japonica ‘Bonfire’ en ‘Passion’. Ik vind mezelf geen echte dendroloog maar taxonomie vind ik wel interessant, ik heb dat ook in Wageningen gestudeerd. Ik word ook geïnspireerd door de vakmensen waarmee ik in de redactie van Dendroflora zit. Ik ben een voorstander van het plan om Dendroflora aantrekkelijker te maken voor hoveniers en groenvoorzieners. Dat is denk ik alleen een kwestie van zorgen dat er een goede balans is tussen de gebruikswaarde en de taxonomie in artikelen. En de mooie fotografie van tegenwoordig is voor alle lezers een pluspunt.
Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Bij PPO deed ik naast de veredeling ook rassenproeven. In de veredeling duurt het erg lang voor je resultaten ziet. Bij een rassenproef is er binnen 2-3 jaar resultaat. De kennis uit een aantal onderzoeken uit die tijd zoals naar zouttolerantie, giftigheid en winterhardheid komt in mijn advieswerk weer goed van pas. Sinds 2013 werk ik bij Boot & Dart aan de veredeling van planten voor het openbaar groen, in het bijzonder de rozen voor vakbeplanting zoals Rosa rugosa. Er zijn nog verbazend veel verbeteringen te vinden als je maar streng selecteert. We zoeken naar rozen die snel dichtgroeien, goed gezond blijven en daardoor het onkruid onderdrukken. De habitus moet vooral goed zijn. Gebruikswaarde-eigenschappen staan op nummer 1. Daar zoeken we echt naar. We werken ook aan vaste planten voor het openbaar groen, zoals Aster. Aster ageratoides is een soort die van nature meeldauwresistent is en stevige stengels heeft. Je kunt er je gereedschap bovenop leggen, dan zakt het er niet in. Aster ageratoides ‘Starshine’ is nog uit mijn tijd bij PPO, maar ook bij Boot & Dart komen er nieuwe aan.
Via Actifolia geef ik lezingen aan groepen, schrijf ik artikelen voor vakbladen – maar ook voor Groei en Bloei – en sta ik op vakbeurzen. Om mijn theoretische kennis te vergroten ben ik regelmatig in de bibliotheek van de WUR om uit wetenschappelijk literatuur informatie te halen om aan vak- en praktijkmensen te kunnen doorgeven. Ik wil de ontwikkelingen graag een stap vóór blijven; met een wetenschappelijke achtergrond en praktische kennis kan ik een link leggen tussen deze twee werelden.
Het leuke van mijn werk is de combinatie. Bij Boot & Dart doe ik praktisch werk met mijn collega’s Ronald Houtman en Kees Jan Kraan, in mijn eigen zaak ben ik meer bezig met de theoretische kant van ecosystemen.
Voor welke planten heb je een speciale passie?
Ik kan niet kiezen voor een bepaald plantengeslacht. De categorie waar ik graag aan werk zijn functionele planten. Als veredelaar zet ik nu mijn tanden in het openbaar groen, daar worden veel eisen aan gesteld, dus dan heb je echt eer van je werk. Ik hou van Buddleja en geurende planten zoals Lonicera, die heb ik speciaal naast de voordeur gezet. In mijn voortuin staat ook een rode hazelaar, zelf opgekweekt uit een nootje uit de collectietuin van PPO.
Wat is het meest opmerkelijke wat je hebt meegemaakt?
Ik realiseerde me dat mijn groene werkzame leven in tweeën is te delen. Na mijn eerste tien jaar van veredelen en rassenproeven doen werd rond Floriade 2002 de belangstelling voor de baten van groen groter. Er ontstond een heel nieuw vakgebied: wat doen planten voor mensen en hoe kunnen we dat nog verbeteren? Dat sloot zo mooi aan bij de manier waarop ik altijd al naar planten keek. Plotseling was de wetenschappelijke wereld hier voor in en ben ik me er professioneel op gaan toeleggen. Ik voelde me daarbij meteen als een vis in het water!
Wat is het vervelendste in je herinnering?
Het opheffen van het productschap Tuinbouw, waardoor bij PPO het grootste deel van de financiering van het onderzoek wegviel. Vooral voor het sortimentsonderzoek was dit een klap. Daardoor zijn er nu nog maar weinig onderzoekers over en die zijn veel tijd kwijt aan het regelen van financiering. Acute problemen moeten snel onderzocht worden maar het geld ontbreekt. Onderzoek naar bepaalde ziektes komt daardoor maar moeizaam van de grond. Particuliere bedrijven springen wel eens in maar willen de resultaten voor zichzelf houden. Inmiddels is er wel een regeling voor gemeentes die bomen planten om per boom een bedrag te storten in het Oogstfonds om onderzoek te financieren.
Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Ik heb meerdere keren meegemaakt bij PPO dat ik bij een rondleiding voor groepen vertelde wat voor werk ik deed en men verbaasd reageerde: ‘Goh, ik wist niet dat sierplanten veredelen een beroep was, ik dacht altijd dat mensen dat uit hobby doen.’ Nou nee, voor mij is het professioneel maar inderdaad wel leuk werk.
Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Door de lezingen, tuinbladen en vakbeurzen kan ik het gebruik van functioneel groen onder de aandacht brengen. Zowel voor het openbaar groen als de particuliere tuin. Voor PPO stond ik vroeger al regelmatig op Plantarium. Het leuke van lezingen geven over planten is dat ik veel met foto’s kan illustreren, en ik ben een enthousiaste verteller. Wat ik vertel is nuttig en gebaseerd op wetenschappelijke informatie, maar het moet natuurlijk ook een beetje ‘sappig’ gebracht worden.
Als je het over mocht doen, zou je dan een andere keuze maken?
Ik ben bij toeval in de boomkwekerij terecht gekomen door een sollicitatie bij PPO. Er liep ook een sollicitatie voor groenterassenonderzoek bij de NAK maar in Boskoop werd ik aangenomen. Ik heb een boeiend vak en ben heel blij dat het zo gelopen is. Ik word nog steeds enthousiast van een wetenschappelijk nieuwtje of een prachtige nieuwe zaailing op het proefveld.
Zijn er nog bijzonderheden die je wilt vertellen?
Als veredelaar ben je altijd met de toekomst bezig, je bent getraind in vooruit denken. Hoe ziet het ideale stadsgroen er over 10-15 jaar uit? Ik hoop dat tegen die tijd meer mensen hebben doorgekregen dat het groen in de stad niet alleen maar mooi is. Kies (vaste) planten die op een bepaalde plek functioneel zijn, die ontwikkeling is nu op gang aan het komen. Er worden momenteel proeven gedaan met planten die het stadsklimaat positief kunnen beïnvloeden. Helaas zijn er weinig mensen met een veredelingsopleiding om onderzoek te doen naar de verbetering van het openbaar groen vanwege de klimaatverandering. Maar ook door de planten die we al hebben beter in te zetten kunnen we veel bereiken. Ik werk graag mee aan bijvoorbeeld operatie ‘Steenbreek’ voor particulieren. Ik hoop dat we over tien jaar resultaten zien van de inspanningen die we nu doen.