Categorie archieven: Arbor Vitae

Neoshirakia japonica, bijzonder mooi!

Sommige planten kennen een heel ingewikkelde naamgevingsgeschiedenis. Het plantengeslacht Neoshirakia is pas in 1998 gepubliceerd. Neoshirakia japonica was overigens onder een andere geslachtsnaam reeds in 1845 voor het eerst beschreven. In de tussenliggende jaren is de plant meermaals in een ander plantengeslacht ondergebracht. Piet de Jong heeft in 2015 al eens aandacht besteed aan de naamgeving van deze bijzonder mooie plant (zie: Neoshirakia japonica in plaats van Sapium japonicum, Arbor Vitae 25, 3, p 16-17).

Neoshirakia japonica is de enige soort in het plantengeslacht Neoshirakia. Het planten­geslacht is daarmee monotypisch binnen de Euphorbiaceae. De Wolfsmelkfamilie is een grote familie van tweezaadlobbige bloemplanten, waaronder de Rubberboom (Hevea brasiliensis). Vele soorten zijn kruidachtig, zoals de in Nederland inheemse planten uit deze familie in de geslachten Mercurialis (Bingelkruid) en Euphorbia (Wolfsmelk). Zoals bijna alle soorten binnen deze Wolfsmelkfamilie maakt ook Neoshirakia melksap. Dit is de reden dat de plant in het Engels ‘milk tree’ en ‘tallow tree’ wordt genoemd. Er is overigens geen officiële Nederlandse naam, al zou Japanse melkboom een mogelijkheid zijn.

Bloemen van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

De wetenschappelijke naamgeving is sterk aan wijzigingen onderhevig geweest. De plant is meermaals hernoemd en verplaatst binnen de Wolfsmelkfamilie. De eerste beschrijving stamt uit 1845 onder de naam Stillingia japonica door de Duitsers von Siebold en Zuccarini. In 1858 wordt de soort door Henri Baillon onder een ander geslacht binnen de Wolfsmelk­familie geplaatst als Triadica japonica. Johannes Müller Argoviensis verandert de naam in 1863 in Excoecaria japonica. In 1912 wordt de plant door Engler verplaatst naar het geslacht Sapium en wordt de naam Sapium japonicum. Reeds in 1954 had Isao Hurusawa de plant verplaatst naar een nieuw geslacht: Shirakia. Door discussies over de rechtmatigheid van het geslacht Shirakia bleef de plant echter nog lang bekend als Sapium japonicum (Bean, 1981). De planten in het geslacht Shirakia zijn vervolgens in 1998 door Esser weer verdeeld over drie andere genera: het eerdergenoemde Triadica, Shirakiopsis en Neoshirakia.

Stam van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Neoshirakia japonica komt van nature voor in het zuiden en midden van Japan. Daarnaast komt de plant ook voor in Zuid- en Centraal China, in Korea en op enkele eilanden tussen Korea en Japan. De plant werd waarschijnlijk in Europa geïntroduceerd vanuit Japan door Phillip Franz von Siebold. Er is weinig informatie te vinden over deze soort in oude literatuur en de plant lijkt weinig gekweekt te zijn en vooral als herbariumexemplaar gekend te zijn.

De wetenschappelijke naam van deze plant is afgeleid van de nieuwe naam die Hurusawa gaf in 1954. Shiraki is Japans voor ‘witte boom’, wederom een verwijzing naar het melksap. De wetenschappelijke naam Shirakia was echter al in 1934 door S. Kawasaki gebruikt om een fossiele varen uit Korea te beschrijven. Vandaar dat Esser de naam Neoshirakia heeft voorgesteld voor de typesoort van de ongeldige naam van Hurusawa. Neoshirakia betekent immers ‘nieuwe shirakia’.

Vruchten van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Neoshirakia japonica is een bladverliezende, grote, meerstammige struik, tot kleine boom. De uiteindelijke hoogte bedraagt 6 tot 8 meter. De natuurlijke groeiplaats is op berghellingen in vochtig gematigd bos. In het grote verspreidingsgebied groeit de plant in meerdere grondsoorten van diepe, humeuze, zwarte bosgrond tot grof zand met een dunne podzol. De plant is zeer winterhard, maar groeit slecht in een koel en vochtig klimaat, zoals Ierland en Schotland. Voor de zaadvorming en herfstkleur zijn warme zomers belangrijk. De plant kan slecht tegen langdurige droogte.

De plant draagt in juni en juli de bloemen in staande trossen. Deze zijn groenachtig van kleur met mannelijke bloemen bovenin en vrouwelijke bloemen aan de basis of soms alleen mannelijke bloemen. Na bevruchting groeien de vrouwelijke bloemen uit tot een driehokkige vlezige capsule. De verspreid staande enkelvoudige bladeren zijn eivormig tot breed ovaal. De papierachtige bladeren kleuren felrood tot donkerrood in de herfst; echt bijzonder mooi!

Herfstkleur van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Albizia julibrissin zorgt voor een tropisch sfeertje in de tuin

De vorstgevoeligheid was tot het begin van deze eeuw de reden dat de Perzische slaapboom of de Zijde-acacia een zeldzaamheid was in Nederlandse tuinen en parken. Dit blijkt bijvoorbeeld ook uit de vermelding in Boom’s Nederlandse Dendrologie. Na een beschrijving van Albizia julibrissin in één van de eerste drukken, resteert in volgende drukken slechts een tekening van een blad. In de
13e druk (1980) is er nog steeds geen vermelding en ontbreekt ook dit blad.

Albizia julibrissin.
Foto: Ronald Houtman

Het geslacht Albizia met de soort julibrissin werd in 1772 beschreven in Toscane door Antonio Durazzini (1740−1810). Met de geslachtsnaam eerde hij Fillippo degli Albizzi, een Italiaanse edelman en natuurkundige. Deze keerde in 1749 met veel zaden in Florence terug na een expeditie naar Constantinopel. Foutje dus (een ‘z’ te weinig) in de schrijfwijze. De soortnaam julibrissin is volgens Backer in zijn Verklarend boek van wetenschappelijke plantennamen een verbastering van een Perzisch woord (gul-i-abrischim) dat vloszijde betekent, wijzend op de door de meeldraden gemaakte indruk. Volgens Wikipedia zou het gaan om een verbastering van het Perzische woord gul-i abrisham dat zijdebloem betekent. De Engelse naam Persian silk tree komt dus dicht bij de soortnaam. In ons land houden we het liever bij Perzische slaapboom. Een halfuur voordat de zon ondergaat vouwen de blaadjes zich langzaam dicht. Vanaf zonsopkomst gaan de blaadjes weer open.

Albizia julibrissin is een bladverliezende heester of boom, die 6-8 m hoog kan worden. De bladeren zijn dubbelgeveerd en 20-30 cm lang. De 40-60 sikkelvormige blaadjes zijn 6-15 mm lang. De bloemen staan in opstaande bundeltjes. De aan de basis vergroeide, talrijke meeldraden zijn tot ruim 2,5 cm lang en geven de bloemen de roze of witte kleur. De vruchten zijn een peul met 8-12 zaden.
Het areaal van de soort strekt zich uit van Iran tot in China, Korea en Japan. In cultuur is ze al lang ingeburgerd in Zuid Europa en in de VS is sprake van verwildering.

Bloemen van Albizia julibrissin.
Foto: Ineke Vink

In de literatuur is men het er over eens dat Abizia julibrissin var. rosea de meest winterharde is en, ondanks het groeiend aantal selecties, het vaakst wordt aanbevolen. Ze is afkomstig uit China en wordt 3-4 m hoog. In Plants of the World Online wordt var. rosea als een synoniem beschouwd, dus is gebruik van de cultivarnaam ‘Rosea’ juister. Aparte selecties met bruingekleurd blad zijn ‘Summer Chocolate’ en ‘NCAJ 1’ (chocolate fountain). Een bijzondere cultivar is ‘Ernest Wilson’. De Britse plantenjager zag tijdens een verblijf in 1918 in hotel Chosen in de Koreaanse hoofdstad Seoul in de tuin een struik van deze soort die hij heel bijzonder vond. Hij had namelijk niet verwacht dat de struik, die hij eerder in warmere gebieden had gezien, daar winterhard zou zijn. Hij verzamelde zaden en bracht die mee naar het Arnold Arboretum. Daar is in de speciale Explorers Garden nog altijd een struik gekweekt uit dat zaad. Als speciaal eerbetoon aan Wilson kreeg hij in 1968 de cultivarnaam ‘Ernest Wilson’. Veel eerder dan in Europa was het in China al een geliefde boom, die 500 jaar geleden al beschreven werd in een botanische tekst. Bloemen en bast waren daar al lang bekend als antidepressivum.

Albizia julibrissin ‘Summer Chocolate’
Foto: Ronald Houtman

Vorstgevoeligheid
Dat de planten in de jeugd tegen vorst beschermd moeten worden, daar is iedereen het wel over eens. Maar wat ze daarna aan vorst kunnen verdragen, daarover lopen de meningen en ervaringen zeer uiteen. In de inleiding van dit artikel werd al duidelijk dat Dr. Boom hem voor ons land niet geschikt vond. Bean vermeldt in Trees and Shrubs (1950) dat de struik in Kew Gardens niet winterhard is. Van de cultivar ‘Rosea’ wordt vermeld dat ze volgens diverse bronnen tot 12 graden vorst verdraagt, andere bronnen hebben het zelfs over tot -14,9 °C. Laatstgenoemde waarde wordt elders weer voor de gehele soort aangehouden. In Dictionary of Gardening (1999) wordt beweerd dat ‘Rosea’ extreem winterhard is en tot 25 graden vorst kan verdragen.

Albizia julibrissin ‘Rosea’.
Foto: Ronald Houtman

Het geslacht Albizia en enkele andere soorten
Het geslacht Albizia behoort tot de onderfamilie Mimosoideae van de familie van de Fabaceae en is met 160 soorten wijdverbreid in (sub)tropische gebieden van Afrika, Amerika, Australië en vooral Azië. Diverse soorten zijn ook buiten hun areaal verwilderd. Een verwant geslacht is Mimosa, maar in dat geslacht hebben de bloemen nooit meer dan 10 meeldraden en zijn deze niet aan de basis vergroeid.

Albizia lebbeck is een subtropische soort uit India en Myanmar met een fraaie parasolvormige kroon en in cultuur wijdverbreid in subtropische gebieden. Datzelfde geldt voor A. adianthifolia uit Zuid Afrika, met zijn vlakke kroon ook zeer geliefd als schaduwboom.

Onder Bomen – Over bomen en wat we van ze kunnen leren

De ondertitel van het boek Over bomen en wat we van ze kunnen leren zet direct de toon van dit boek en met welk doel het is geschreven. Schrijver Jeroen Heijndijk is een autodidact op het gebied van bomen en natuur met meer dan 25 jaar ervaring.

Onder Bomen beschrijft de zoektocht van de schrijver in de natuur vanaf zijn achttiende tot heden. Na enige tijd werd het hem duidelijk dat hij een innerlijke verbinding met bomen had en dat bomen de representanten zijn van de wijsheid in de natuur. Later leerde hij dat mensen een bescheiden rol in de natuur hebben en harmonie in hun leven kunnen vinden als ze zich daarvan bewust zijn.

Onder Bomen. Over bomen en wat we van ze kunnen leren

Jeroens missie werd het tonen van de rijkdom en wijsheid van de natuur en hij begon bostochten te organiseren in het Panbos in zijn woonplaats Zeist. Toen veel mensen geïnspireerd bleken te worden door zijn visie, kwamen er steeds andere manieren bij om mensen te laten zien wat voor lessen uit de natuur voor hun leven van belang kunnen zijn. Jeroen ging ook naar andere landen in Europa op zoek naar bijzondere bomen (hij noemt het ‘tree hunting’) en zo ontmoeten we in het boek de Linde van Sambeek (NL), de Linde van Heede (BRD), de vasthoudende Beuk van Haslemere (GB) en de holle Taxus van Crowhurst (GB) met een deurtje in zijn stam.
De schrijver ziet dat bomen altijd streven naar een specifieke heelheid die past bij hun soort en steeds proberen te herstellen van een trauma. Gedurende heel hun leven passen ze zich aan veranderende omstandigheden aan. Het is soms ongelooflijk wat bomen kunnen bewerkstelligen om te overleven. Als Jeroen ze in zijn boek beschrijft, zijn het meestal al veteraanbomen geworden, ‘Wijsheid komt met de jaren’.

Het boek staat vol foto’s en prachtige teksten die de verwondering en verbazing tot uitdrukking brengen. Jeroen heeft zeven jaar aan het boek gewerkt.
De besproken bomen worden met hun globale locatie aangeduid maar niet met een locatieschets of een GPS-coördinaat. Zo blijft er voor de geïnteresseerde lezer ook nog een ‘tree hunt’ over om de boom ter plekke te vinden. Ik was zelf meermaals deelnemer aan een bomenreis voor professionals en het is steeds een magisch gevoel als je uiteindelijk bij de boom aankomt die op het programma staat voor die dag; meestal staan ze op prachtige locaties en een beetje zoeken maakt de verwondering nog groter als je dan ineens die imposante groene reus ziet staan.

Het ruim driehonderd pagina’s lange boek is ingedeeld in vierentwintig hoofdstukken. Elk hoofdstuk behandelt één van de vierentwintig meest voorkomende soorten van West-Europa. Te midden van de beschrijvingen van de bomen en hun locaties staat in ieder hoofdstuk ook een interview met mensen die een belangrijke rol in het leven van Jeroen spelen (zijn ‘leermeesters’) en die soms te koppelen zijn aan de boomsoort in dat hoofdstuk. Deze mensen hebben hem ertoe overgehaald aan zoiets groots als een boek te beginnen. Zo portretteert hij Owen Johnson, een wetenschapper die een encyclopedische soortenkennis heeft van alle grote bomen in Engeland en Schotland en ook weet waar al die ‘kampioenen’ staan. Ook de hoofdstedelijke bomenconsulent van Amsterdam, Hans Kaljee, komt aan het woord in het hoofdstuk over de Iep. Amsterdam wordt niet voor niets de Iepenhoofdstad van Europa genoemd en Hans heeft veel aan dat imago bijgedragen. Zo is dit boek niet alleen een ‘tribute to the tree’ maar ook een eerbetoon aan de mensen die voor de schrijver belangrijk zijn geweest in zijn persoonlijke ontwikkeling.

Een boek als dit kan bijna niet zonder vakjargon en daarom is het voor de leken handig dat het afsluit met een verklarende woordenlijst met daarin uitleg over onder andere de aflegger, de clump en de adventiefwortel.
Het boek is echt een aanrader voor mensen die houden van oude bomen en de kennis en verhalen die daaraan verbonden zijn. Het is door zijn indeling, handzame formaat en vele foto’s ook als verjaardagscadeau of kerstgeschenk zeer de moeite waard.

Heijndijk, Jeroen (2024). Onder bomen.
Uitgeverij: Christofoor, Zeist.
ISBN 9789060385944
Prijs: € 29,-