Categorie archieven: Arbor Vitae

Xanthoceras sorbifolium, een soort met toekomst

Sommige planten kom je zelden tegen en als je ze dan eens ontmoet is het moeilijk ze te plaatsen. Dit geldt zeker ook voor Xanthoceras sorbifolium. De plant is beschikbaar bij slechts enkele kwekerijen. Er is, ondanks de vermeerdering uit zaad, weinig in geselecteerd. Wat voor een plant met grote bloemtrossen eigenlijk wel in lijn der verwachting zou liggen. Deze soort is in 2018 door Lute Hilberts al eens in de kijker gezet in Arbor Vitae. Tijd voor een hernieuwde kennismaking!

Xanthoceras sorbifolium is de enige soort in het geslacht Xanthoceras. Het geslacht is daarmee monotypisch. Xanthoceras is ook het enige geslacht in de onderfamilie Xanthoceroideae van de Sapindaceae (Zeepboomfamilie). Xanthoceras blijkt op basis van genetisch onderzoek basaal te zijn in de Zeepboomfamilie. Deze plantenfamilie werd in 1789 onder de naam ‘Sapindi’ door Antoine Laurent de Jussieu in Genera Plantarum gedefinieerd. De naam is afgeleid van de Zeepnotenboom Sapindus, een samentrekking van de Latijnse woorden voor zeep (sapo) en India (indus). De Sapindaceae omvat zowel bomen als lianen en omvat vier onderfamilies met ongeveer 135 geslachten en daarbinnen rond de 1580 soorten. Het zwaartepunt van deze soortenrijkdom is te vinden in tropisch Azië.

De Zeepboomfamilie kent ook vele bomen die in ons land goed gedijen. Het gaat dan met name om de vele soorten Esdoorn (Acer) en Paardenkastanje (Aesculus). Xanthoceras sorbifolium heeft volgens de namenlijst geen officiële Nederlandse naam. Online en in sortimentslijsten worden namen als Pronknoot en Chinese (bloeiende) kastanje gebruikt.

Xanthoceras sorbifolium werd geïntroduceerd uit China door Père David, die verantwoordelijk is voor veel bekende tuin- en parkplanten. Hij zond in 1866 een zaailing naar Parijs, die aansloeg en zeven jaar later voor het eerst vruchten droeg. De plant was op basis van herbariummateriaal reeds in 1843 beschreven door Alexander von Bunge, een Duits-Russische arts en plantkundige, een veelvoorkomende combinatie in de 19e eeuw. De wetenschappelijke naam is ontleend aan het Oudgrieks (xanthos + keros) en betekent letterlijk ‘gele hoorn’. Dit is overigens ook de naam in het Duits: Gelbhorn. De geslachtsnaam verwijst naar een kenmerk van de mannelijke bloem. De soortnaam betekent letterlijk ‘met bladeren als een Lijsterbes’, wat een accurate beschrijving is.

Xanthoceras sorbifolium, vrucht
Foto: Ronald Houtman

Een belangrijke sierwaarde wordt gevormd door de bloemtrossen. Deze verschijnen aan het eind van de twijgen aan hout dat het jaar ervoor gevormd is. De vijftallige bloemen met witte kroonbladeren staan in 12 tot 20 cm lange trossen bijeen. Aan de basis van elk kroonblad is een gele vlek aanwezig. Zoals bij een Paardenkastanje verkleurt dit honingmerk in de bloem van geel naar rood. De plant vormt functioneel mannelijke en functioneel vrouwelijke bloemen. De functioneel vrouwelijke bloemen met lange stamper bezitten meeldraden die niet openscheuren en zitten altijd aan het eind van de bovenste tros. Aan het begin van de bloemspil van de toptros en aan alle lagere trossen zijn de functioneel mannelijke bloemen met acht meeldraden en een onderontwikkeld vruchtbeginsel zonder stijl en stempel te vinden. Beide typen bloemen hebben vijf vlezige, gelige tot oranje kegeltjes die in ieder kroonblad vallen en nectarproducerende cellen bevatten. Deze gelige hoorntjes vormen de aanleiding tot de wetenschappelijke naam.

Xanthoceras sorbifolium, bloemtrossen.
Foto: Ronald Houtman

Xanthoceras sorbifolium vormt een grote struik tot kleine boom van maximaal zes meter hoog. De schors op oudere stammen is grijsachtig en ruw met verticale platen. Omdat de plant vaak meerstammig groeit of laag vertakt, levert dit een interessant silhouet op. De soort komt voor in het noorden van China en is volledig winterhard. Het is een soort van een droog landklimaat, die nogal eens last kan krijgen van vroege vorstperiodes. Een beschutte plaats is daarom aan te bevelen. De plant is goed bestand tegen droogte en vraagt veel (zomer)warmte om zaden te ontwikkelen.

De zaden lijken op kleine kastanjes van ongeveer 1,5 cm groot. De leerachtige, drievoudig splitsende vruchtkapsels bevatten 15 tot 20 zaden. De plant wordt ook voornamelijk uit zaad vermeerderd. Blad, zaad en bloemen zijn allen eetbaar. Uit de zaden wordt ook wel olie geperst. Verder hebben de bast en de buitenkant van de vruchtkapsels medische toepassingen. Gezien de klimaatverandering is de droogtebestendige Xanthoceras een soort met toekomst.

Xanthocerus sorbifolium, open­gesprongen vruchtcapsule
Foto: Secundum naturam, Public domain, via Wikimedia Commons

Stewartia, een fraaie zomerbloeier

Op de omslag van de tweede Arbor Vitae van 2024 is Stewartia rostrata afgebeeld, één van de soorten van dit geslacht die met een gestage opmars bezig zijn. In Dendroflora 49 (2012) sprak Koen Camelbeke terecht van een parel voor elke tuin.

Eind jaren ’70 zag ik voor het eerst een Stewartia. De struik in het Baarnse Cantonspark viel op met zijn fraai getekende bast. Ik kende de struik van geen enkele andere botanische tuin of arboretum. Hoe dan ook, op dat moment was Stewartia in cultuur nog een zeldzaam verschijnsel. Toch werden er in Boom’s Nederlandse Dendrologie, 5e druk (1965) al drie soorten vermeld waarvan twee Amerikaanse soorten met een zz ( voor zeer zeldzaam) en S. pseudocamellia met een z (voor zeldzaam). Waar deze zeldzame overige struiken in ons land te vinden waren, was me dus kennelijk ontgaan. Pas in het begin van deze eeuw werden de eerste Stewartia’s geplant in het von Gimborn Arboretum. De bloei in juni-juli zorgt voor een prettige verrassing na de uitbundige hoeveelheid voorjaarsbloeiers die we kennen.

Stewartia pseudocamellia, schors.
Foto: Piet de Jong

Het geslacht Stewartia behoort tot de familie van de Theaceae en telt volgens Plants of the World 22 soorten. Linnaeus is de naamgever van het geslacht en beschreef in Species Plantarum (1753) S. malacodendron uit het zuiden van de Verenigde Staten. Een soort met grote, witte bloemen, maar bij ons niet echt winterhard. Het bleek uiteindelijk één van de twee soorten buiten het grote verspreidingsgebied in het oosten van Azië. De eerste soorten die vervolgens beschreven werden, hoorden thuis in Japan. De eerste was S. monadelpha, in 1841 beschreven door von Siebold en Zuccarini in Flora Japonica. Maximowicz was in 1867 de auteur van de soorten S. pseudocamellia en S. serrata. Eerstgenoemde komt ook voor in Korea. Het grote aantal soorten uit China werd voor het merendeel pas in de tweede helft van de 20ste eeuw beschreven en is in cultuur zelden aan te treffen, vooral omdat ze in ons klimaat niet winterhard zijn. Een uitzondering is S. rostrata, een soort die pas in 1974 door Spongberg van het Arnold Arboretum werd benaamd, nadat ze lang na de introductie in 1936 in de Verenigde Staten voor S. sinensis was gehouden. De soort is inheems in Centraal- en Oost-China. De bloei in mei is vroeg vergeleken met andere soorten. In cultuur zijn de struiken vaak niet rijkbloeiend en bloeien ze pas op latere leeftijd. Dit probleem wordt door kwekers ondervangen door rijkbloeiende exemplaren vegetatief te vermeerderen. Bijzonder bij S. rostrata zijn de roodgekleurde vruchten en de dieprode herfstkleur.

Stewartia pseudocamellia
De belangrijkste soort in cultuur is S. pseudocamellia, met zijn bloei over een lange periode in juni en de fraaie getekende schors. De soort werd in 1860 door von Siebold uit Japan ingevoerd. S. pseudocamellia is ook inheems in Korea en dit leidde lang tot enige verwarring. De Koreaanse populatie werd door Nakai ex Rehder beschreven als S. koreana. Sealy reduceerde in 1948 deze soort tot een variëteit van S. pseudocamellia. In cultuur is de Koreaanse variant o.a. onder de aanduiding Koreana Group ruim vertegenwoordigd, maar verschillen met de Japanse zijn niet erg groot. Er zijn diverse benaamde selecties in de handel, o.a. ‘Ballet’, ‘Harold Hillier’, ‘Julia’ en ‘Milk and Honey’.

Stewartia pseudocamellia, bloeiende struik
Foto: Ben van Schijndel

Overige soorten
S. monadelpha is inheems op de zuidelijke eilanden in Japan, Ze heeft kleine bloemen. De gesloten bloemknoppen lijken op groene vlindertjes. De schors vertoont een mooie kaneelbruine kleur bij het afschilferen. De derde Japanse soort, S. serrata, bloeit al bij het in blad komen en is zelden in cultuur te zien. Dat laatste geldt ook voor de Chinese S. sinensis met kleine, hangende bloemen. Tot slot de twee Amerikaanse soorten, S. malacodendron uit het zuiden en S. ovata uit het zuidoosten van de Verenigde Staten. Beiden hebben vrij grote, witte bloemen met respectievelijk paarse en gele helmdraden, maar bezitten helaas nog steeds de zz status.

Stewartia pseudocamellia, bloei
Foto: Ronald Houtman

Belgische DENDROLOGIE Belge 2022

De Belgische zusterorganisatie van de NDV, de Belgische Dendrologische Vereniging, ofwel: la Société Belge de Dendrologie, geeft elk jaar een schitterend jaarboek uit. In december 2023 is het jaarboek 2022 verschenen: een meer dan 200 pagina’s tellend en rijk geïllustreerd overzicht van de stand van de Belgische dendrologie.
Dit jaarboek bevat een In Memoriam voor André Charlier (1929-2022), de stichter van de Closerie du Rond-Chêne in Esneux, het grootste privé-arboretum van Wallonië. Ook vinden we een (Engelstalig) artikel over de correcte naamgeving van een aantal cultivars die door Charlier werden geselecteerd. De meeste artikelen zijn overigens voor ongeveer de helft Frans en voor de helft Nederlands.

Het jaarboek start met twee verslagen van plantentochten naar resp. Montenegro en naar het Pilion schiereiland in Thessalië, Griekenland. Behalve dendrologische waarnemingen bevatten deze artikelen ook uitgebreide informatie over de botanische rijkdom van de bezochte gebieden. Een excursie naar het Pindos-gebergte in het noordwesten van Griekenland wordt in een ander artikel beschreven. Verder wordt uitgebreid verslag gedaan van een bezoek aan Mount Olympus in de Verenigde Staten (ten westen van Seattle). Boeiende kost, deze reisverslagen.
In oktober 2022 hield de Belgische Dendrologische Vereniging een studiedag over Rubus, bramen. Dat leverde een zeer lezenswaardig (Engelstalig) artikel over deze ‘underdogs of the garden’ op (ook gepubliceerd in het International Dendrology Society Yearbook 2022).
In de uitgebreide rubriek ‘Dendrologische notities’ wordt door een groot aantal auteurs verslag gedaan van recente ontwikkelingen in alle belangrijke arboreta en plantentuinen in België. Zo wordt onder andere beschreven hoe in de Plantentuin Meise in de kasteelvijver een nieuw eiland werd ingericht, hoe in Arboretum Bokrijk de schade door de bever wordt ingeperkt en hoe de plantentuin Gent haar accreditering op niveau IV door ArbNet wist te realiseren. Zonder iets af te doen aan de andere delen van dit jaarboek, is dit deel toch wel wat mij bij lezing het meest aansprak en de meeste informatie bood over de stand van de Belgische dendrologie. Een waar genoegen om kennis te mogen nemen van deze wetenswaardigheden over alle belangrijke arboreta in België.
De rubriek ‘Excursies’ bevat vervolgens de verslagen van negen bezoeken aan verschillende, soms wat minder bekende tuinen. In z’n soort al niet veel minder informatief dan de vorige rubriek.
De laatste rubriek ‘Reis’ bevat een gedetailleerd en met veel foto’s verlevendigd verslag van de reis naar Ierland die plaatsvond tussen 23 en 27 april 2022. Een groot plezier om te lezen.
Het boekwerk sluit af met een nauwkeurige index op wetenschappelijke namen en een overzicht van alle taxa waarvan een afbeelding is opgenomen.
Dit uitstekend verzorgde jaarboek biedt een levendig, gevarieerd en buitengewoon lezenswaardig overzicht van wat er speelt op het vlak van de dendrologie bij onze zuiderburen. Een aanrader voor iedereen die wel eens die kant uit gaat of zou willen gaan.

Belgische DENDROLOGIE Belge. Jaarboek van de Belgische Dendrologische Vereniging. Prijs € 25 (+ verzendkosten). Voor meer informatie: https://www.dendrologie.be/nl/publicaties-0.