Categorie archieven: Dendrovaria

Tiny Forests in het stadsbosmozaïek

Een Tiny Forest is een door de mens ontworpen en aangelegd ‘oerbosje’ ter grootte van een tennisveld1, waarin 600 inheemse bomen van minimaal 25 verschillende soorten dicht opeen worden aangeplant zodat ze extra snel omhoog groeien. Het bladerdek zou zich dan binnen drie jaar sluiten. Na tien jaar zou, vanwege die gunstige omstandigheden en het aldus gecreëerde microklimaat, een volgroeid stadsbosje ontstaan. Tiny Forests vormen daarmee unieke en herkenbare minieme mozaïekstukjes in het grotere geheel van het stedelijk groen, het ‘urban forest’. Wat is het gedachtengoed achter deze Tiny Forests en wat is het verschil met een doorsnee bosplantsoen? En wat stelt een Tiny Forest eigenlijk voor in het grotere geheel van het urban forest?

Miyawaki-forests
Het idee voor de Tiny Forest-methode is in 2010 ontwikkeld door Shubhendu Sharma. Deze ingenieur uit India werd op zijn beurt geïnspireerd door Akira Miyawaki, een professor uit Japan. Miyawaki, botanicus en mede-auteur van het boek ‘The healing power of forests’, ontwikkelde in het begin van de jaren zeventig een methode om kleine, dichtbeplantte, stedelijke bossen met uitsluitend inheemse boomsoorten te creëren op gedegenereerde bodems2. Sharma noemt de Tiny Forests, die hij vanaf 2010 in India realiseerde, dan ook Miyawaki-forests. Nederlander Daan Bleichrodt, destijds werkzaam bij IVN Natuureducatie, zag in 2014 een Ted-talk van de Indiër en nodigde hem uit om voor een werkbezoek naar Nederland te komen. Samen met Maarten Bruns schreef hij over alle activiteiten die daaruit voortkwamen in 2021 een boek: ‘Tiny Forest, klein bos, groot avontuur3. Daarin beschrijven zij hoe de contacten met Sharma in 2016 leidden tot Tiny Forest Groene Woud in Zaandam en hoe er daarna vele zijn gevolgd. Inmiddels zijn in zeven jaar tijd in Nederland meer dan 200 Tiny Forests aangelegd4. Ook in andere landen is de opmars van dit type stadsbosje begonnen5.

Het Koekoeroebos in de Stevenshof in Leiden
Foto: Eduard Groen

Stappenplan voor de aanleg
In 2019 is een ‘Handboek Tiny Forest Plantmethode’ verschenen, waarin de stappen worden beschreven om een Tiny Forest aan te leggen. Het handboek is gratis te downloaden op de website van IVN6. De plantmethode begint met een uitgebreid vooronderzoek waarbij zowel de natuurlijke beplanting in de directe omgeving als de bodem uitgebreid worden onderzocht. Daarna wordt de bodem klaargemaakt en worden ontwerp en beplantingsplan (uitgaande van het bostype behorende bij de bodem) vastgesteld. Er wordt bij voorkeur gewerkt met plantgoed van genetisch wilde herkomsten (aanbeveling van Bert Maes7).
Voor de aantallen van de diverse te kiezen boomsoorten wordt rekening gehouden met het eindbeeld in boomhoogtes. Het sortiment richt zich op een verdeling in vier lagen: kroonlaag (circa 20%), boomlaag (circa 45%), sub-boomlaag (circa 25%) en heesterlaag (circa 10%). Optioneel is om aangrenzend een kruidlaag aan te planten.
De boompjes worden verspreid en door elkaar aangeplant, waarbij de bomen die de kroonlaag moeten gaan vormen vooral in de kern worden aangeplant. Rondom wordt een schapenhek geplaatst teneinde het minibos de eerste drie jaar te beschermen tegen ongewenste invloeden van buiten.
Opdat het minibos zo natuurlijk mogelijk groeit is het devies om ‘zo min mogelijk te doen’. Wel wordt de eerste drie jaar de mulchlaag aangevuld, wordt in droge periodes water gegeven, ongewild kruid gewied, het pad vrijgehouden en zwerfafval opgeraapt.

Hoveniers
Het aanleggen van een Tiny Forest is bewerkelijk. NDV-lid Essi Laine is vanaf het begin in 2015 bij Tiny Forests betrokken geweest. In de zeven jaar dat zij voor Hoek hoveniers werkte legde zij meer dan 50 Tiny Forests aan, schreef ze mee aan het Handboek Tiny Forests en gaf zij er cursussen over. Ze vertelt dat gaandeweg steeds meer bekend werd over een zo goed mogelijke aanpak. Zo bleek het onderzoek naar de bodemkwaliteit heel essentieel te zijn. Het standaard frezen van de bovenste 30 centimeter, zoals bij de aanleg van een doorsnee bosplantsoen, is niet altijd de beste methode. Het veranderen van de bodem en het toevoegen van voedingsstoffen om een goed doorwortelbare grond te krijgen tot een diepte van 60 tot 100 centimeter (mede afhankelijk van de grondwaterstand), is maatwerk. De bodem moet niet meer verrijkt worden dan nodig is. Ook werd duidelijk dat, rekening houdend met de lichtinval, het beter is om de hoogste bomen wat meer in het centrum aan te planten en laagblijvende struiken wat meer aan de rand. Zo is door opgedane leerervaringen de plantmethode gaandeweg verder verbeterd.
IVN werkt voor de aanleg samen met een zestiental hovenierbedrijven8 die op de hoogte zijn van de Tiny Forest plantmethode en daardoor het kwaliteitsniveau handhaven.

Informatiebord bij het Koekoeroebos in de Stevenshof in Leiden
Foto: Eduard Groen

Betrokkenheid
Het aanleggen en onderhouden van het Tiny Forest in de openbare ruimte gebeurt in nauwe samenwerking met de buurt en een school. Er is plek voor een ‘groene buitenklas’ met zitplaatsen om natuurlessen te geven aan de kinderen.
Een vliegende start was mogelijk door financiële steun door de Nationale Postcode Loterij in 2016. Mede hierdoor en door donaties door provincies, gemeenten, bedrijven en fondsen kon het aantal Tiny Forests van februari 2018 tot juni 2022 groeien van 8 naar 167. In die periode zijn meer dan 100 leerkrachtteams en meer dan 13.750 Tiny Forest Rangers opgeleid. Inmiddels zijn er ook bijna 100 Tiny Forests aangelegd in particuliere tuinen en enkele op bedrijfsterreinen, aangelegd samen met enkele medewerkers van de betrokken bedrijven.

Kosten, trademark en kritiek uit het veld
De kosten van het aanleggen van een stadsbosje volgens de Tiny Forest plantmethode kost volgens de woordvoerder bij IVN alles bij elkaar circa 25.000 euro inclusief zaken als een informatiebord, de participatieactiviteiten en de communicatie. IVN heeft het merk Tiny Forest vastgelegd, wat overigens niet wil zeggen dat er gedwongen winkelnering is. Wie meent dat een minibos aan de voorwaarden9 voldoet, kan dat aanmelden bij IVN, waarna bij gebleken kwaliteit het desbetreffende minibos kan worden toegevoegd aan de kaart met Tiny Forests.

Kritiek uit het veld is er ook. Met name de hoge kosten van de aanleg van een minibos zijn voor sommigen een steen des aanstoots. Meest spraakmakende criticaster is Tinka Chabot, eertijds uitgeroepen tot ‘Duurzaamste hovenier van het jaar 2019’. Zij meent dat de plantmethode niet deugt (‘er wordt voorbijgegaan aan alle ecologische en bosbouwkundige principes’) en dat voor hetzelfde geld een veelvoud aan hectares bos of bosplantsoen kan worden aangelegd (‘Staatsbosbeheer kan voor dat geld enkele honderden hectares bos aanleggen en het beheer langdurig borgen.’). De vraag is in hoeverre die kritiek terecht is. De beschikbare literatuur over de Tiny Forest plantmethode toont aan dat het juist de bedoeling is om nauwlettend rekening te houden met ecologische en botanische principes. En een minstens zo belangrijk onderdeel is de belevingswaarde en betrokkenheid van mensen bij dat groen in de nabije omgeving. Het organiseren van die betrokkenheid, natuureducatie en gemeenschapszin is nu eenmaal duurder dan het aanleggen van een ‘traditioneel’ bosplantsoen.

Het Sleutelbos in Leiden
Foto: Eduard Groen

Biodiversiteit en ecosysteemdiensten
In 2015 onderzochten ecologen Fabrice Ottburg en Dennis Lammertsma van Wageningen University & Research een jaar lang het effect van Tiny Forests op de biodiversiteit.10 In 2018 werd dat onderzoek met behulp van bijna 100 vrijwilligers uitgebreid naar de biodiversiteit en ecosysteemdiensten in 11 Tiny Forests. Vooral de biomassaliteit in een Tiny Forest blijkt daarbij opvallend te zijn en bij te dragen aan de positieve effecten.11

Tuiny forest
Een beetje verwarrend is dat naast ‘Tiny Forest’ ook het concept ‘Tuiny forest’ bestaat. Hoe serieus is deze woordgrap te nemen? Ook dit begrip is door IVN als merk geregistreerd. Voor een bedrag van 125 euro kunnen vijf boomvormers, vijf struikjes en een zadenpakket met 27 inheemse kruiden worden aangeschaft. Een minibos in je tuin. Aan de andere kant: in een tijd waarin veel mensen kiezen voor een ‘onderhoudsvrije tuin’ zonder noemenswaardige beplanting: wat kan erop tegen zijn om een tuin juist wel te beplanten met een aantal bomen, struiken en kruiden? In het eindrapport ‘Elke buurt zijn eigen minibos’ is te lezen dat IVN in de periode 2018 tot 2022 meer dan 3000 van deze pakketten heeft verkocht. Dat zijn toch wel serieuze aantallen.

Het stadsbosmozaïek
Uit bovenstaande blijkt dat Tiny Forests kleine, herkenbare, groene stukjes kunnen worden van het grotere geheel aan bomen in een stad, het zogenaamde urban forest. Deze laatste term wordt ook wel ruimer omschreven als ‘het ecosysteem dat alle bomen, planten en de bijbehorende dieren in de stedelijke omgeving bevat, zowel in als rond de stad’.12
René van der Velden, Associate Professor Landscape Architecture and Urban Forestry aan de TU Delft, noemt de visuele voorstelling van dat ecosysteem een bosmozaïek.13 ‘Denk je de gebouwen weg, dan zie je een parkachtig bos met een grote diversiteit aan configuraties van bomen: punten, lijnen, oppervlakken en volumes. Tezamen vormen die bomen een stadsbosmozaïek.’
Wat Tiny Forests onderscheidt van de gebruikelijke bosplantsoenen is, naast de fysieke kenmerken, ongetwijfeld de betrokkenheid van de mensen uit de omgeving bij de planvorming, de aanleg en het onderhoud. Gecombineerd met de natuureducatie en de ontstane gemeenschapszin is de meerwaarde ervan door dit alles, vergeleken met een gemiddeld bosplantsoen, tamelijk evident.
Het feit dat het de bedoeling is om in Tiny Forests genetisch wild plantgoed aan te planten kan voor dendrologen een extra reden zijn ze te bezoeken. Navraag bij IVN leert dat het nog niet zo eenvoudig is om te achterhalen in welke Tiny Forests precies dat autochtoon materiaal van genetisch wilde herkomsten is aangeplant. Meer bekendheid hieromtrent zou voor dendrologen interessant kunnen zijn.

Het Zweefvliegbos in Leiden
Foto: Eduard Groen

Literatuur/verwijzingen
1 Een tennisveld heeft een omvang van 8,23 bij 23,77 meter (23 x 78 feet), nagenoeg 200 m2 (0,02 hectare).
2 Miyawaki, A., & E.O. Box (2006). The healing power of forests. The philosophy behind earth’s balance with native trees. Kosei publishing, Tokyo
3 Bleichrodt, Daan & Maarten Bruns (2021). Tiny Forest, klein bos, groot avontuur. Uitgeverij Noordboek
4 Een kaart met daarop alle Tiny Forests staat op de website van IVN: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest/onze-bossen/
5 Digitale kaart met Tiny Forests: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest-europe/our-forests/
6 Handboek Tiny Forest plantmethode: https://www.ivn.nl/natuurdownloads/tiny-forest-handboek/
7 Maes, Bert en Carmen Hiddes (2019), Inheemse boom- en struiksoorten en klimaatveranderingen. Uitgeverij IVN natuureducatie.
8 Op de website van IVN staat een lijst met bedrijven: https://www.ivn.nl/aanbod/tiny-forest/hoveniers/
9 Checklist Tiny Forest: https://www.ivn.nl/app/uploads/2022/11/checklist_is_mijn_bos_een_tiny_forest_2.pdf
10 WUR-onderzoek: https://edepot.wur/442150
11 Fabrice Ottburg, Dennis Lammertsma, Wim Dimmers, Bas Lerink, Mart-Jan Schelhaas & John Janssen (2022) Tint forests: groene mini-oases in de stad. Wageningen University & Research: https://edepot.wur.nl/571147
12 Sands, R. (2013). Forestry in a global context. CAB International
13 Lezing René van der Velden, Seminar over de Bomenatlas van Delft, 5 oktober 2023.

Analyse van natuur- en bosbeheer

Als natuurterreinen aan hun lot worden overgelaten, gaan bomen en struiken de overhand krijgen. Zij vormen een natuurlijke successie. Successies zijn op de toekomst gericht, waarin groeiomstandigheden onvermijdelijk afwijken van die uit het verleden. Vooral op armere gronden begint dat met vorming van humus, waarbij sprake kan zijn van extra stikstofbinding (bacteriën, leguminosen). De alom aan­wezige zaadbronnen zorgen dan voor een rijkere successie, ook wel verwildering genoemd. Natuurorganisaties in Nederland pogen echter voornamelijk natuur te bevriezen of met drastische ingrepen te herstellen naar beelden van vroeger.

Herstel gaat tegen de natuur in en geleidelijk zal in de huidige natuurgebieden, anders dan bedoeld, steeds meer bos verschijnen. De verwildering van gewenste natuurbeelden wordt momenteel voornamelijk aan stikstof toegeschreven. Deze analyse wil laten zien dat veronderstelde problemen door stikstof nog onvoldoende geïdentificeerd kunnen worden. Niet alleen de landbouwsector heeft beter inzicht nodig, maar vooral de natuursector.

Opdringende verwildering in het Wierdenseveld, het hoogveen is kansloos
Foto: Leffert Oldenkamp

Het ontstaan van natuurbeelden
Vroeger zijn door roofbouw vooral heidelandschappen, blauwgraslanden en stuifzanden ontstaan, waarbij ook restanten veen, vennen en bos overbleven. In veel gevallen lukt het om dergelijke beelden met bijbehorende specifieke flora en fauna in stand te houden. Daarbij is van essentieel belang dat regelmatig ongewenste opslag van bomen en struiken wordt verwijderd en dat de waterhuishouding op peil blijft. In veengebieden moeten de voor veenvorming geschikte planten aanwezig zijn. Dergelijke ‘lichte’ inspanningen op deze armere terreinen vallen uit cultuurhistorische overwegingen goed te verdedigen.
Het wordt echter een ander verhaal als rijkere terreinen (zoals voormalige landbouwgronden of bossen die al een eigen, rijker ecosysteem hebben gevormd) de status van natuur (Natura2000) krijgen. Vooral als er verplichtingen ontstaan om schrale natuurtypen te ontwikkelen en de EU ons erop wijst dat we de door onszelf opgelegde instandhoudingsdoelen niet halen:
– Bij voormalige landbouwgronden zijn dan de resultaten, ondanks drastische ingegrepen, vaak teleurstellend (Mantingerzand, Drentsche Aa);
– Ook omvorming van bossen levert steevast andere hergroei dan bedoeld was. Bosgronden zitten vol met zaden van bomen, struiken en kruiden, die voor verwildering zorgen. Ondanks wensen voor meer bos werd al bijna 5000 ha bos omgevormd. Over geheel Nederland (met hot spots in Drents-Friese Wouden en Schoorl) zijn trieste voorbeelden te vinden: bos weg en in plaats daarvan ongewenste opslag.
De oorzaak van de daarbij ontstane verwildering wordt vervolgens niet bij de logica van natuurlijke processen gezocht, maar voornamelijk bij andere factoren, zoals:

a. Stikstof
Weliswaar kan stikstofdepositie groei van bepaalde plantensoorten (grassen, bramen, brandnetels) stimuleren, maar in welke mate dat erger is dan de natuurlijke verwildering met deze planten valt moeilijk vast te stellen. De veehouderij wordt niettemin verantwoordelijk gehouden. Ondertussen zijn daar al drastische reducties in emissies gerealiseerd. Tijd dus om ook het natuurbeleid bij de discussie te betrekken. We treffen natuurterreinen in goede toestand aan waar veel stikstof neerslaat (bv. Korenburgerveen), maar ook terreinen waar verwildering is ontstaan zonder extra stikstofbelasting (bv. Wierdenseveld en Mantingerzand). De volgende knelpunten belemmeren ons om juiste afwegingen te kunnen maken:
– Er ontbreekt een realistische visie op de toekomst van zowel landbouw als natuur. Met de nu in discussie zijnde maatregelen ontstaat nog geen duurzame landbouw. Waarschijnlijk zal de landbouw een vorm van extensivering ondergaan. Dan zullen de voor natuur moeilijk te beheren gronden hard nodig zijn om dat mogelijk te maken. Het is evenmin duidelijk in hoeverre de huidige natuurdoelen standhouden.
– De modellen waarop ingrijpende maatregelen zijn gebaseerd om stikstofemissie en -depositie te reguleren, zijn evident ontoereikend (zie Briggs & Hanekamp en Nico Gerrits). Het RIVM geeft dat schoorvoetend toe. We kennen derhalve de werkelijke effecten van deposities niet. Herstelmaatregelen (stikstofreducties of vermindering veestapel) bieden geen zekerheid dat een (gevreesde) verwildering in de natuur wordt voorkomen.
– In ecologische studies wordt de stikstofproblematiek onvoldoende onderscheiden van de natuurlijke dynamiek. In hoeverre natuur zelf in staat is om extra stikstof te verdragen, valt dan niet te beoordelen.

b. Klimaatverandering, al dan niet in combinatie met droogte, verzuring, stikstof of versnippering
De al te vlot aan een overmaat aan CO2 (klimaatverandering) toegeschreven rampen, zoals overstromingen, bosbranden en droogte, blijken in de praktijk vaak samen te hangen met nalatig beheer: ontbossing, wateronttrekking en achterstallig onderhoud (1).
Afstervende Eiken worden in dit verband gewoonlijk ten onrechte als voorbeelden van klimaatschade in combinatie met overmaat stikstof genoemd. In werkelijkheid gaat het meestal om Zomereiken van niet geteste herkomsten (vaak Hongaarse) die op te arme, droge gronden zijn geplant. Ons Eikenbestand staat er goed bij op plekken waar Eiken thuishoren.
Genoemde rampen vallen niet te bestrijden met minder CO2 uitstoot of minder stikstofdepositie. Geteste boomsoorten en een goede kwaliteit bos- en haagplantsoen op daarvoor geschikte gronden beheer levert de oplossing.

Bos met Eiken, Beuken, naaldhout met verjonging. Dergelijk selectief beheerd bos wordt niet meer gestimuleerd
Foto: Leffert Oldenkamp

Instandhouding van bossen
Overheden en bosbeheerders lijken overtuigd van de grote betekenis van bossen. Helaas blijft het bos­oppervlakte afnemen en de toestand van het overgebleven bos is dusdanig dat de ambities uit de bossenstrategie niet waar te maken zijn (2). De realiteit is als volgt:
– Weliswaar zijn er plannen in uitvoering voor bosuitbreiding, maar het stelt te weinig voor. Als het om bossen of bomen gaat, wordt houtaanwas aan rechte bomen onterecht als een niet natuurlijke eigenschap beschouwd. Hetgeen omvorming van bossen in het kader van Natura2000 tot gevolg heeft. Het betekent een ontkenning van de maatschappelijke betekenis van hout en van doelen uit de bossenstrategie (meer hout voor de bouw, vastlegging CO2 ). Zonder betere aanwas zal nog meer bos verloren gaan.
– Grillige, misvormde bosrestanten worden als natuurlijke oerbossen beschouwd. Dergelijke bossen verdienen weliswaar nog enige tijd beschermd te worden, maar dragen weinig bij aan belangrijke doelen van de bossenstrategie. Meer aandacht is nodig voor een volledig traject van stadia in de (spontane) bosontwikkeling, waarbij via een pionier- en stakenfase (weinig menging en rechte stammen) geleidelijk oude bomen in een sterkere menging met andere boomsoorten voorkomen (ecologische waarden). Opdat volgende generaties alle waardevolle stadia ter beschikking krijgen.
– Biomassa (chips, pellets etc.) wordt voor energie ingezet. Klimaatdoelen worden dan onbereikbaar en de inzet van oogstmachines belemmert selectief, duurzaam bos- en natuurbeheer.
– Bij bosaanleg wordt te weinig gebruik gemaakt van plantmateriaal van geteste herkomsten en selecties. Men veronderstelt ten onrechte dat opgerooide zaailingen van (veronderstelde) inheemse bomen en struiken met slecht wortelgestel volwaardige bossen zullen opleveren. Immers moet de vraag worden gesteld wat er nu echt aan autochtoon materiaal (zaden en planten) benut wordt. Materiaal van onbekende herkomst gebruiken, is gevaarlijk. Materiaal van (aan uiteenlopende omstandigheden getoetste) herkomst of reeds in langere omlopen gezond groeiende bomen heeft al aangetoond bij veranderende omstandigheden in Nederland een beter perspectief te bieden.
– In bestaande bossen wordt nauwelijks nog selectief gedund. Met machines wordt te veel en te vroeg ‘verjongingskap’ ingezet, waarbij spontane verwildering kritiekloos wordt geaccepteerd.
– Provincies werken ondertussen voorschriften uit voor beheer van oudere bossen in Natura2000 gebieden. Die houden in dat al behoorlijk functionerende bossen niet als zodanig behouden blijven en evenmin opnieuw ontstaan: geen selectieve houtoogst met verjonging, maar uitsluitend verwildering met veel dood hout.
Bosbeheer is dus onvoldoende gericht op het ontwikkelen van gezonde, goed groeiende, oude bossystemen. En waardevolle bomenbestanden in lanen, parken en arboreta worden onvoldoende verzorgd of uitgebreid. Een wereld te winnen dus.

Onvoldoende dunning Grove den, wel Amerikaanse vogelkers. Weinig toekomstperspectief door nalatig beheer
Foto: Leffert Oldenkamp

1. Symposium Wageningen, 2015. Managing the Climate-Water-Forest nexus. Are we on the right track?
2. Oldenkamp, L. 2022. Bos 2.0: meer houtaanwas en meer vastlegging van CO2 in ecologisch proces. Vakblad Natuur Bos Landschap, 183.
3. Briggs et al., 2022. Criticizing AERIUS/OPS Model Performance. www.researchgate.net/publication/
362578486_Criticizing_AERIUSOPS_Model_
Performance
4. Briggs et al., 2022. Rebuttal on RIVM›s critique of Briggs et al. AERIUS/OPS Model Performance. www.researchgate.net/publication/364224513_Rebuttal_On_RIVM›s_Critique_Of_Briggs_et_al_AERIUSOPS_Model_Performance
5. Overzicht artikelen N. Gerrits: www.foodlog.nl/artikel/overzicht/user/20428/

Bomen in oude toponiemen

Als landschapsarchitect kan ik zeggen dat de enige vaste eigenschap van het Nederlandse landschap is dat het steeds aan verandering onderhevig is. Vooral sinds 1850 is het landschap ingrijpend veranderd en de snelheid waarmee dit gebeurt neemt
ook toe sinds 1950. Het huidige landschap dat we zien, is daarmee vaak weinig informatief over een historische situatie. Daarom worden toponiemen (plaats- en veldnamen) gebruikt in historische analyses en landschapsreconstructies.

Dergelijke namen kunnen slaan op een (rechts)-
gebied, nederzetting, gebouw, bouwwerk, gemeenschappelijk bezit, ontginning of een enkele kavel. Begroeiing maakt ook deel uit van dergelijke toponiemen. Het kan dan gaan om kenmerkende begroeiing op het moment dat de naam wordt neergeschreven, vaak ingezet ter onderscheid van een naastgelegen gebied of kavel, maar ook om historische begroeiing ten tijde van ingebruikname.

Die toponiemen met begroeiing zijn vaak algemeen en duiden op een heideveld, moeras, veengebied, struweel of bos. Op diverse plekken klinken de namen van specifieke planten door. Daarbij gaat het niet alleen om houtachtige gewassen, maar ook om Riet, Pitrus of Waterpeper en landbouwgewassen als Vlas, Klaver, Koren en Hop. Toponiemen die duiden op historische begroeiing met houtige gewassen zijn hees (struikgewas), bos (struiken en bomen), hout/holt (opgaand bos), woud/wold (moerasbos), rijs (hakhout), laar (bomenweide), loo (open bos met beweiding) en rode/rade/rath/rooi/raai (gerooid bos).

Dergelijke aanduidingen voor een type begroeiing komen zeer veel voor in veld- en plaatsnamen en dateren vooral uit de (vroege) middeleeuwen. Maar het type begroeiing zegt natuurlijk weinig over de specifieke soorten. Van de bomen en struiken die schuilgaan in plaats- en veldnamen betreft het overgrote deel inheemse soorten. Slechts gekoppeld aan herbergen en buitenhuizen komen namen met bijvoorbeeld de Den (Dennenoord) en Spar (Sparrenrijk).

Toponiemen zijn zelden opgebouwd uit enkel de plantennaam. Vaak is er sprake van een prefix of een suffix. Een prefix is een woorddeel dat de locatie of een betekenisvol kenmerk van het navolgend woorddeel aangeeft. Een voorbeeld is Lijndonk met ‘lhin’- (Noorse esdoorn) als prefix bij ‘donk’ (een zandige opduiking in een natte omgeving). Een suffix is een lokaliserend of versterkend achtervoegsel dat zelden als een los woord gebruikt wordt. Een voorbeeld daarvan is Hasselt een samentrekking van ‘hassel’ (Hazelaar) en –‘ithi’ (ter plekke van) met de betekenis: plaats waar de Hazelaars groeien.

In bovenstaande voorbeelden zijn al twee soorten genoemd. Indien rijs-toponiemen worden meegenomen komt de Wilg het meeste voor in veldnamen. Er zijn meerdere plaatsen met de naam Rijswijk. De Wilg gaat ook schuil in namen als Weebosch/Wijbosch, Weibroek en Wolfsdijk (wulf + dike). Ook veelvoorkomend zijn namen met de Berk (Berkel, Borculo en Birkt), de Beuk (Boekel, Bokt, Buikheide en Beukelaar), de Eik (Bergeijk, Eyckholt, Eckart en Eekt), de Es (Ten Esschen, Est, Esch, Asch en Assum), de Els (Elsdonk, Elzent en Elschot) en de Linde (Terlinden, Lintelo en Liendert). Het is altijd belangrijk oudere vormen te bekijken om de juiste verklaring te kunnen geven. Elst (UT) betekent plek waar de elzen groeien, Elst (GL) en Aalst (NB) zijn echter afgeleid van ‘alhusta’ (heilige woonplaats).

Ook veld- en plaatsnamen met daarin de Hazelaar komen veelvuldig voor. Denk dan aan toponiemen als Stokhasselt, Hasselo en Hazelberg. Ook de Hulst komt vaak terug in veldnamen. Bijvoorbeeld in de stad Hulst, maar denk ook aan Huls, Hulsbeek, Hulsdonk, Hulsel, Hulsen, Hulshorst, Holset en Hulstheuvel. Ook Olst dat teruggaat op ‘holsto’ is een Hulst-naam. De Veldesdoorn (‘are’) gaat schuil in namen als Aast, Aarle, Ten Aarlo, Tynaarlo en Taarlo. Van de Iep zijn duidelijk minder veldnamen (IJpelaar, IJpelo en Almelo) dan van de Ratelpopulier (Esp, Espelo, Espelkamp, Rispendonk, Esdonk en Aspert).

Een overzicht van enkele boomtoponiemen in Nederland met Iep
(lichtgroen), Els (blauw), Beuk (rood) en Hulst (donkergroen).
Afbeelding: André Beerendonk

Bongerd, bogert en bangert (boomgaard) als perceelaanduiding is redelijk algemeen, maar naamgeving met vruchtbomen komen opvallend weinig voor. Huisnamen als Pereboom en Karseboom komen sporadisch voor, evenals veldnamen als Mispelaar en Mispeltern. Perreboem, echter, moet gelezen worden als slagboom (een perre is een hek). In Kerswerf zit ook niet de boomnaam, maar de middeleeuwse eigennaam Kerse, een variant van Christiaan. De Appelboom is te herkennen in Appeltern, Aperloo en Apeldoorn.

Er zijn ook diverse doorn-toponiemen die duiden op doornstruweel zonder nadere duiding welke soort (Meidoorn, Sleedoorn of Wegedoorn) het betreft. Op diverse plekken komen ook braam- en brem-toponiemen voor. Denk dan aan Braambosch, Brammelo, Braamt, Braamberg en Braamakker of Bremhoeve, Bremeind en Brembosch. Opvallend veel braam- en brem-toponiemen kennen een randligging en kunnen dus ook afgeleid zijn van breem in de betekenis van rand. Een begroeiing met Gagel was ook aanleiding tot namen als Gagelaar, Gageldonk en Gagelbosch. De Vlier gaat schuil in Vlierden en De Vliert.

Wat opvalt is dat er geen namen zijn waarin evident de Haagbeuk naar voren komt. Ik denk dat in verschillende haan-toponiemen de Haagbeuk schuilgaat en geen verwijzing naar een Korhoen of Patrijs. Dit analoog aan de vele hoen-toponiemen die duiden op een grenspaal (Hoenderboom) en niet verwijzen naar kippen, zoals vaak gedacht.