Categorie archieven: Dendrovaria

Bomen in oude toponiemen

Als landschapsarchitect kan ik zeggen dat de enige vaste eigenschap van het Nederlandse landschap is dat het steeds aan verandering onderhevig is. Vooral sinds 1850 is het landschap ingrijpend veranderd en de snelheid waarmee dit gebeurt neemt
ook toe sinds 1950. Het huidige landschap dat we zien, is daarmee vaak weinig informatief over een historische situatie. Daarom worden toponiemen (plaats- en veldnamen) gebruikt in historische analyses en landschapsreconstructies.

Dergelijke namen kunnen slaan op een (rechts)-
gebied, nederzetting, gebouw, bouwwerk, gemeenschappelijk bezit, ontginning of een enkele kavel. Begroeiing maakt ook deel uit van dergelijke toponiemen. Het kan dan gaan om kenmerkende begroeiing op het moment dat de naam wordt neergeschreven, vaak ingezet ter onderscheid van een naastgelegen gebied of kavel, maar ook om historische begroeiing ten tijde van ingebruikname.

Die toponiemen met begroeiing zijn vaak algemeen en duiden op een heideveld, moeras, veengebied, struweel of bos. Op diverse plekken klinken de namen van specifieke planten door. Daarbij gaat het niet alleen om houtachtige gewassen, maar ook om Riet, Pitrus of Waterpeper en landbouwgewassen als Vlas, Klaver, Koren en Hop. Toponiemen die duiden op historische begroeiing met houtige gewassen zijn hees (struikgewas), bos (struiken en bomen), hout/holt (opgaand bos), woud/wold (moerasbos), rijs (hakhout), laar (bomenweide), loo (open bos met beweiding) en rode/rade/rath/rooi/raai (gerooid bos).

Dergelijke aanduidingen voor een type begroeiing komen zeer veel voor in veld- en plaatsnamen en dateren vooral uit de (vroege) middeleeuwen. Maar het type begroeiing zegt natuurlijk weinig over de specifieke soorten. Van de bomen en struiken die schuilgaan in plaats- en veldnamen betreft het overgrote deel inheemse soorten. Slechts gekoppeld aan herbergen en buitenhuizen komen namen met bijvoorbeeld de Den (Dennenoord) en Spar (Sparrenrijk).

Toponiemen zijn zelden opgebouwd uit enkel de plantennaam. Vaak is er sprake van een prefix of een suffix. Een prefix is een woorddeel dat de locatie of een betekenisvol kenmerk van het navolgend woorddeel aangeeft. Een voorbeeld is Lijndonk met ‘lhin’- (Noorse esdoorn) als prefix bij ‘donk’ (een zandige opduiking in een natte omgeving). Een suffix is een lokaliserend of versterkend achtervoegsel dat zelden als een los woord gebruikt wordt. Een voorbeeld daarvan is Hasselt een samentrekking van ‘hassel’ (Hazelaar) en –‘ithi’ (ter plekke van) met de betekenis: plaats waar de Hazelaars groeien.

In bovenstaande voorbeelden zijn al twee soorten genoemd. Indien rijs-toponiemen worden meegenomen komt de Wilg het meeste voor in veldnamen. Er zijn meerdere plaatsen met de naam Rijswijk. De Wilg gaat ook schuil in namen als Weebosch/Wijbosch, Weibroek en Wolfsdijk (wulf + dike). Ook veelvoorkomend zijn namen met de Berk (Berkel, Borculo en Birkt), de Beuk (Boekel, Bokt, Buikheide en Beukelaar), de Eik (Bergeijk, Eyckholt, Eckart en Eekt), de Es (Ten Esschen, Est, Esch, Asch en Assum), de Els (Elsdonk, Elzent en Elschot) en de Linde (Terlinden, Lintelo en Liendert). Het is altijd belangrijk oudere vormen te bekijken om de juiste verklaring te kunnen geven. Elst (UT) betekent plek waar de elzen groeien, Elst (GL) en Aalst (NB) zijn echter afgeleid van ‘alhusta’ (heilige woonplaats).

Ook veld- en plaatsnamen met daarin de Hazelaar komen veelvuldig voor. Denk dan aan toponiemen als Stokhasselt, Hasselo en Hazelberg. Ook de Hulst komt vaak terug in veldnamen. Bijvoorbeeld in de stad Hulst, maar denk ook aan Huls, Hulsbeek, Hulsdonk, Hulsel, Hulsen, Hulshorst, Holset en Hulstheuvel. Ook Olst dat teruggaat op ‘holsto’ is een Hulst-naam. De Veldesdoorn (‘are’) gaat schuil in namen als Aast, Aarle, Ten Aarlo, Tynaarlo en Taarlo. Van de Iep zijn duidelijk minder veldnamen (IJpelaar, IJpelo en Almelo) dan van de Ratelpopulier (Esp, Espelo, Espelkamp, Rispendonk, Esdonk en Aspert).

Een overzicht van enkele boomtoponiemen in Nederland met Iep
(lichtgroen), Els (blauw), Beuk (rood) en Hulst (donkergroen).
Afbeelding: André Beerendonk

Bongerd, bogert en bangert (boomgaard) als perceelaanduiding is redelijk algemeen, maar naamgeving met vruchtbomen komen opvallend weinig voor. Huisnamen als Pereboom en Karseboom komen sporadisch voor, evenals veldnamen als Mispelaar en Mispeltern. Perreboem, echter, moet gelezen worden als slagboom (een perre is een hek). In Kerswerf zit ook niet de boomnaam, maar de middeleeuwse eigennaam Kerse, een variant van Christiaan. De Appelboom is te herkennen in Appeltern, Aperloo en Apeldoorn.

Er zijn ook diverse doorn-toponiemen die duiden op doornstruweel zonder nadere duiding welke soort (Meidoorn, Sleedoorn of Wegedoorn) het betreft. Op diverse plekken komen ook braam- en brem-toponiemen voor. Denk dan aan Braambosch, Brammelo, Braamt, Braamberg en Braamakker of Bremhoeve, Bremeind en Brembosch. Opvallend veel braam- en brem-toponiemen kennen een randligging en kunnen dus ook afgeleid zijn van breem in de betekenis van rand. Een begroeiing met Gagel was ook aanleiding tot namen als Gagelaar, Gageldonk en Gagelbosch. De Vlier gaat schuil in Vlierden en De Vliert.

Wat opvalt is dat er geen namen zijn waarin evident de Haagbeuk naar voren komt. Ik denk dat in verschillende haan-toponiemen de Haagbeuk schuilgaat en geen verwijzing naar een Korhoen of Patrijs. Dit analoog aan de vele hoen-toponiemen die duiden op een grenspaal (Hoenderboom) en niet verwijzen naar kippen, zoals vaak gedacht.

Boomveiligheidscontrole, balans tussen wet en waarden

In de jaren negentig van de vorige eeuw kwam er veel aandacht voor de juridische aspecten van het hebben van bomen. Deze ontwikkeling paste in een algemene, maatschappelijke trend van claims en aansprakelijkheid; het was niet de wet die veranderde maar de maatschappij die eerder iets als een onrechtmatige daad bestempelt.

Toegepast op bomen zou een beheerder al snel aansprakelijk kunnen zijn als hij/zij niet aantoonbaar de bomen met een zekere regelmaat controleert op veiligheid. Realiteit is dat het aantal ernstige ongelukken als gevolg van het vallen van (delen van) bomen in Nederland vrijwel te verwaarlozen is ten opzichte van ernstige ongelukken in het verkeer: vijf ten opzichte van 15.000 ongelukken per jaar.

Vruchtlichaam van de Boomgaardvuurzwam. Deze zwam komt vaak voor op kleinere bomen, o.a. Prunus cerasifera. Hier op de stomp van een lang geleden afgezaagde grote tak.
Foto: Simen Brunia

Vooral gemeenten, provincies en Rijkswaterstaat zijn sindsdien heel veel energie gaan steken in visuele controle van hun bomenbestand en het vastleggen van de inspectiegegevens van hun bomen in geografische informatiesystemen (GIS). Meestal wordt de inspectie uitgevoerd volgens de systematiek van Visual Tree Assessment (VTA) die ontwikkeld is door de Duitse professor C. Mattheck. Deze techniek wordt tegenwoordig wereldwijd toegepast en beziet de boom vanuit het perspectief van ‘risico’. Elke afwijking leidt al snel tot de conclusie dat de boom een risico is voor zijn omgeving, waardoor er vervolgonderzoek nodig is. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door boomcontroleurs of boomtechnisch adviseurs. Deze worden veelal per boom betaald en willen later niet aangesproken worden op beroepsfouten. Ze keuren daarom bomen veel vaker af dan nodig is en de opdrachtgever kan dan haast niet anders meer dan het advies volgen, want ‘stel je voor dat er iets gebeurt…’.

Het gevolg is dat veel meer bomen vroegtijdig worden omgezaagd, terwijl in de laatste twintig jaar uitgevoerd onderzoek steevast uitwijst dat de waarde, gedefinieerd als ‘maatschappelijke baten’ van bomen, sterk toenemen naarmate bomen ouder worden. Denk hierbij aan het positief effect van functies als koeling, verdamping, winddemping, waterberging, het vastleggen van kooldioxide, luchtzuivering en het positieve effect van volwassen groen op het welbevinden van mensen. Ook ecologisch gezien neemt de waarde van de boom sterk toe naarmate de boom ouder is. Denk hierbij aan de functie als habitat voor tal van organismen als mossen, schimmels, insecten, vogels en zoogdieren. En de boom als oriëntatie voor vleermuizenvliegroute, voedselbron en nestplaats enz.

Nader onderzoek met de Picus geluidstomograaf bij een Els met een ernstig rot in de stamvoet. Als resultaat ontstaat het kleurige plaatje met kleuren variërend van bruin(sterk hout) tot licht blauw(rot).
Foto: Huib Sneep

Dit vraagt om een herbezinning op de balans tussen ‘Wet en Waarden’. Voor de Nederlandse Dendrologische Vereniging was dit aanleiding om voor de beheerders van bomencollecties en andere geïnteresseerden een tweedaagse introductiecursus te ontwikkelen, waarbij de boom centraal staat en risicobeperking uitgangspunt is.
De cursus is ontwikkeld door twee experts die samen meer dan 40 jaar ervaring met deze materie hebben: Simen Brunia en Huib Sneep. Huib Sneep was met zijn bedrijf Bomenservice International degene die boomveiligheidscontrole op de kaart zette rond 1992. En Simen Brunia is als kennisdeler, docent en examinator vanuit zijn bedrijf de Bomenbieb jaarrond actief bezig met boomveiligheid.

Een eenvoudige en kostenbesparende uitvoering van de boominspectie en de opslag van de verzamelde gegevens is een belangrijk element van de ontwikkelde cursus. Het beheer van de collectie is meestal al duur genoeg. De introductiecursus beoogt de basis van deze materie over te brengen en is specifiek bedoeld voor beheerders van bomencollecties. Dit kunnen zowel arboreta als grote particuliere tuinen, begraafplaatsen of landgoederen zijn. Na het volgen van de introductiecursus bestaan er diverse verdiepende cursussen of aanvullende opleidingen.

De introductiecursus van de NDV bestaat uit twee cursusdagen.
· De eerste cursusdag is op zaterdag 17 juni en zal gegeven worden in een arboretum in de provincie Utrecht. Naast juridische aspecten en de inspectietheorie zal die dag ook het zelf visueel leren inspecteren van bomen worden geoefend. Uitgangspunt is gebruik te maken van ‘de lichaamstaal van bomen’. Omdat bomen zich voortdurend in hun groei aanpassen aan veranderende omstandigheden geven ze veelal meerdere signalen aan de geoefende boominspecteur voordat ze een risico voor hun omgeving gaan vormen.
· De tweede cursusdag is op zaterdag 7 oktober. In die periode zijn paddenstoelen en zwammen vaak een indicator van belangrijke veranderingen of aantastingen in de boom. Ook deze cursusdag zal bestaan uit een theoretisch deel en een praktisch deel.

Oude holle boom
Foto: Huib Sneep

Tot slot een aantal statements die onderdeel zijn van het cursusprogramma:
1. Vrijwel alle oude bomen worden hol
2. Holle stammen zijn beter bestand tegen storm dan massieve stammen
3. De meeste bomen sterven als gevolg van menselijk ingrijpen
4. Mensen vormen een veel groter risico voor anderen dan bomen
5. We kwamen uit het Holoceen, bevinden ons in het Antropoceen en zijn op weg naar het Symbioceen.

Als de sapstroom weer op gang komt…

Dit jaar kan ik niet wachten tot het weer voorjaar wordt. Dat heb ik eigenlijk altijd wel, maar deze keer met een speciale reden. Dan gaan we namelijk sap aftappen van onze Suikeresdoorns (Acer saccharum). Vorig jaar hebben we dat voor het eerst gedaan, zomaar een probeersel. Maar het ging wonderbaarlijk goed. We hadden toen op internet gekeken en gezien dat je een gaatje moest boren door de bast tot in het jonge levende hout (afgelopen jaren gevormd), een dun metalen buisje erin steken, een fles eronder hangen en het gaat vanzelf druppelen. In één dag hadden we een literfles vol. Een paar liter flink in laten dampen op de kachel en we hadden heel zoete ‘drank’. Niet zover tot het siroop was, daarvoor hadden we te weinig getapt. Overigens, ook bij een Berk lukte het makkelijk om sap op te vangen.

Eerste keer sap aftappen van onze eigen Acer saccharum
Foto: Ineke Vink

In 2019 brachten we een zomervakantie door in Vermont, een staat in het noordoosten van de VS, grenzend aan Canada. Daar zagen we hele ‘plantage-bossen’ met Suikeresdoorns en dus een hele ‘ahornsiroop industrie’. In zo’n Esdoornplantage hebben de bomen plastic aftappers, verbonden met dunne plastic slangetjes die van boom naar boom lopen waardoor het sap uiteindelijk samenvloeit in één grote opvangtank. Fascinerend. Toen wij er waren stond alles stil.

Geïndustrialiseerde sap-verzameling in Vermont, V.S.
Foto: Ineke Vink

In het voorjaar als de temperatuur gaat stijgen, komt vanuit de wortels de sapstroom naar boven op gang. Het sap bevat veel suikers die in voorjaar en zomer opgeslagen zijn in de wortels. De sapstroom gaat via de buitenste, levende houtvaten die de laatste jaren door de boom zijn gevormd (het kernhout van een boom is dood en dient alleen voor de stevigheid). Overigens is het proces van aftappen en concentreren van sap van de Esdoorn al oud: de Indianen kenden de techniek al. Europese kolonisten hebben deze overgenomen.
Het verzamelen van sap vindt vooral plaats in februari, maart en april, afhankelijk van de lokale weersomstandigheden. Voor een optimale sapstroming zijn nachten met temperaturen rond het vriespunt gevolgd door relatief warme dagen nodig. Voor de productie van 1 liter siroop is ongeveer 40 liter sap nodig. Volgens Wikipedia kan een volgroeide Suikeresdoorn 40 liter sap per vier tot zes weken produceren.
De Suikeresdoorn is overigens één van mijn favoriete bomen. In de herfst verkleuren zijn bladeren prachtig: van fel oranje tot vurig rood. Met name koude nachten gevolgd door zonnige, warmere dagen zorgen voor de prachtige verkleuring van de bladeren. Vooral als de zon er op staat, is zo’n boom een lust voor het oog.

De overweldigende herfstkleuren van de Suikeresdoorns in ons arboretum
Foto: Ineke Vink