Categorie archieven: Dendrovaria

Compensatie van CO2-uitstoot door aanplant van bomen

Voor aanplanten, beheren en oogsten van bomen zijn diverse verdienmodellen ontstaan in het kader van het klimaatbeleid. Het vastleggen van koolstofdioxide in biomassa, waaronder bomen, wordt door certificeringsorganisaties via rekenmethodes ‘vertaald’ naar CO2-kredieten en certificaten, die vervolgens worden verhandeld op een verplichte, dan wel een vrijwillige koolstofmarkt.

Ook zijn er projecten die zonder certificaten werken. Zo is in Arbor Vita 2024/4 een artikel te lezen over de aanplant van bomen op kosten van een Nederlands bedrijf in een landgoed in Frankrijk ter compensatie van (een gedeelte van) hun CO2-uitstoot.

Maar hoe werkt de markt voor koolstofvastlegging door bomen nu precies? Hoe wordt de koolstofvastlegging berekend, wat kosten de certificaten en wat zijn punten van kritiek?

De hoeveelheid CO2 in de atmosfeer
Hoewel het percentage CO2 in de lucht bijzonder klein is (in 2023 maakte CO2 circa 0,0420 procent uit van de lucht) wordt de stijging van het aandeel CO2 beschouwd als de belangrijkste aanjager van het broeikaseffect. Op internationaal niveau zijn afspraken gemaakt om de jaarlijkse wereldwijde uitstoot van koolstofdioxide omlaag te brengen.
In 2023 was die globale uitstoot circa 40 miljard ton CO2 (ook uitgedrukt als 40 gigaton CO2, (40 GtCO2)). Het totale massagewicht van alle CO2 in de aardse atmosfeer was daarmee gegroeid tot 3200 miljard ton CO2. Uitgaande van circa 8 miljard mensen op deze aarde, heeft ieder mens als het ware 400 ton CO2 op z’n schouders. Daar komt ieder jaar per aardbewoner circa 5 ton CO2 bovenop (40 miljard gedeeld door 8 miljard). Maar omdat ongeveer de helft daarvan door planten op het land en algen en wieren in de oceanen weer opgenomen wordt in de biosfeer stijgt het aandeel CO2 in de atmosfeer dus jaarlijks per saldo met circa 20 miljard ton.
Bedrijven en huishoudens kunnen hun specifieke en persoonlijke jaarlijkse CO2-uitstoot berekenen met behulp van op internet gratis te gebruiken rekenmodules. De CO2-uitstoot per Nederlander is gemiddeld 10 ton CO2 per jaar, ongeveer het dubbele van de gemiddelde CO2-uitstoot van een aardbewoner.

Verschil tussen koolstofkredieten en -certificaten
Tijdens de Houtdag in Velp op 21 februari 2025 hield René van der Velde, associate professor Urban forestry aan de TU Delft, een voordracht over ins & outs van koolstofkredieten en -certificaten. De koolstofkredieten komen voort uit het Kyotoprotocol en maken onderdeel uit van een verplichte koolstofmarkt waarop grote bedrijven die te veel CO2 uitstoten extra emissieruimte (krediet) kunnen kopen. Voor één koolstofkrediet mogen zij één ton extra CO2 uitstoten boven op hun door de overheid vastgestelde emissieplafond. Daarvan te onderscheiden zijn koolstofcertificaten, die worden verhandeld op een vrijwillige koolstofmarkt ter compensatie van een bestaande toegestane emissie. Deze certificaten worden gebruikt door bedrijven, organisaties en personen die om uiteenlopende redenen hun bestaande CO2-uitstoot willen compenseren. Die vrijwillige koolmarkt is groeiend en ook grote bedrijven zoals Shell, Microsoft, Unilever en Ahold Delhaize kopen miljoenen koolstofcertificaten in om hun duurzaamheidsdoelstellingen te bereiken.

René van der Velde gaf op de houtdag een lezing over koolstof en bomen

Berekeningen koolstofvastlegging door bomen
De hoeveelheid CO2 die een boom op enig moment heeft opgenomen, is afhankelijk van vele factoren, waarvan groeisnelheid een hele belangrijke is. De groeisnelheid van diverse boomsoorten varieert binnen een bandbreedte van 10 tot 40 kg CO2-opname per jaar (gemiddelde, berekend over de levensduur van de boom). Eucalyptussen kunnen zelfs meer dan 40 kg CO2 per jaar opnemen. Een nog snellere groeier is de Paulownia. Met boomsoorten uit dit plantengeslacht wordt de laatste jaren in veel landen gepionierd. Ondernemers in landen zoals Duitsland, Oostenrijk, Kroatië en Roemenië zijn daar tien jaar geleden al mee begonnen. Maar ook in Nederland zijn er de laatste zeven jaar initiatieven met Paulownia. Agroforestry (‘bomenweides’) met een hybride soort, de Paulownia Shan Tong, een kloon van Paulownia tomentosa × P. fortunei, zou in dit kader veelbelovend zijn. In 2018 is Eric Litjens begonnen met het bedrijf Paulownia-cultures in Deest.

Inmiddels heeft hij 15 hectare aangeplant met Paulownia Shan Tong. Op zijn website noemt hij een gemiddelde CO2-vastlegging per boom van jaarlijks 64 kg. Dit lijkt overigens wel erg hoog ingeschat. In het in 2021 uitgebrachte door Probos uitgebrachte rapport ‘Paulowniateelt in Nederland’ is een vergelijking opgenomen van de Paulowniateelt met de biomassateelt van Wilg. Daarin wordt uitgegaan van jaarlijks respectievelijk 10 ton droge stof per hectare voor Wilg en 16 ton droge stof per hectare voor Paulownia. Dat komt neer op een jaarlijkse CO2-opslag per hectare van circa 18 ton voor Wilg en 30 ton voor Paulownia. Dit zijn indicatieve cijfers, omdat de opbrengst afhankelijk is van het aantal aangeplante bomen per hectare, de cultivar, de weersomstandigheden en de oogstfrequentie. De daadwerkelijke opbrengst van Paulowniateelt in Nederland zal de komende drie jaar blijken.

Paulownia plantage in Deest

Compenseren van 10 ton CO2-uitstoot
Voor het berekenen van de hoeveelheid benodigde bomen om de gemiddelde jaarlijkse uitstoot van 10 ton CO2 van een Nederlander te compenseren, nemen we als referentie een boomsoort die gemiddeld 25 kg CO2 per jaar vastlegt, dus een ton in 40 jaar, en daarmee goed is voor één koolstofcertificaat. De organisatie die een dergelijk certificaat verkoopt, moet aantonen dat het bomenproject voor die veertigjarige periode is gegarandeerd.

Ter vergelijking: René van der Velde rekende tijdens de NDV-Houtdag voor dat een 35 jaar oude boom van 1000 kg, met een droge massa van 47,5%, zo’n 237,5 kg koolstof bevat, wat neerkomt op een vastlegging van 871,63 kg koolstofdioxide en 871,63/35 = 24,09 kg CO2 per jaar. Op veel websites over CO2-compensatie wordt een gemiddelde vastlegging van 25 kg per jaar gehanteerd.

Feitelijke projecten kunnen uiteraard nogal verschillen van het geschetste hypothetische gemiddelde. Het hangt niet alleen af van de boomsoort, maar ook van de oogstwijze. Zo groeien bepaalde soorten Paulownia zo hard dat de bomen binnen tien jaar worden geoogst. Ze hebben dan een stamdiameter bereikt van 30 tot 50 centimeter. Er wordt dan iedere tien jaar verdiend aan het geoogste hout, maar ook aan de CO2-certificaten. Met het genoemde gemiddelde van 64 kg per jaar, zou een Paulownia na 10 jaar 640 kg CO2-vastlegging opleveren. In 35 jaar tijd (in het vierde oogstjaar) is op de ene groeiplaats van een Paulownia dan 2,24 ton CO2 vastgelegd. Vergeleken met de vastlegging van een ‘gemiddelde boomsoort’ uit het rekenvoorbeeld (ongeveer één ton na 35 jaar) is dat meer dan het dubbele.

Wat kost het om CO2-uitstoot vrijwillig via bomenaanplant te compenseren?
Eén koolstofcertificaat staat voor één ton verwijderde of voorkomen CO2-uitstoot. Inmiddels zijn er vele bomenprojectorganisaties die met de uitgifte van CO2-certificaten compensatieaanplant verzorgen, zoals Trees for all, EcoTree, One Tree Planet, Reforestum, Plant-for-the-planet, Eden Reforestation Projects en WeForest. Ook zijn tal van certificerende en verifiërende instellingen in het leven geroepen die de uitgifte van certificaten valideren en controleren. Een tamelijk ondoorzichtig woud aan instellingen.
De organisatie EcoTree (www.ecotree.green) spreekt liever over een CO2-bijdrage. Volgens deze organisatie zijn vooral vermijden en verminderen nodig en levert compensatie maar een beperkte bijdrage met het terughalen van CO2 uit de atmosfeer. Toch biedt ook EcoTree voor een bedrag van circa €75 gecertifieerde koolstofcertificaten aan van projecten in bijvoorbeeld Frankrijk of Denemarken. Een ander voorbeeld, in eigen land, is het agroforestry-project van John Heesakkers, (zie Arbor Vitae 2023/3). Een deel van de bomenaanplant op zijn bedrijf is verzorgd via TreesforAll (www.treesforall.nl) die behalve bomenaanplant in Nederland ook bebossingsprojecten in landen als Panama, Columbia, Mexico en Uganda financiert.
Zij rekent per CO2-certificaat een bedrag van €21,50 en heeft ook niet gecertificeerde projecten, waarbij een inschatting wordt gemaakt hoeveel CO2 de met donaties aan te planten bomen vastleggen.
De organisatie Ecommit (www.ecommit.nl) rekent €85 per certificaat. Het eerdergenoemde bedrijf Paulownia-cultures biedt koolstofcertificaten aan voor €125,-. Die certificaten zijn gevalideerd door de instelling Oncra (Open Natural Carbon Removal Accounting), die 7% ontvangt voor ieder verkocht certificaat. De monitoring en metingen moeten door onafhankelijke experts worden uitgevoerd.

De kosten verschillen dus nogal. Voor het volledig compenseren van een jaarlijkse CO2-uitstoot van 10 ton CO2 kan momenteel een bedrag gemoeid zijn tussen de 215 en 1250 euro. Uiteraard kan men er ook voor kiezen om slechts een gedeelte te compenseren.

Hoe de verdienmodellen voor koolstofvastlegging werken, wordt uitgelegd in een publicatie van het Louis Bolkinstituut. Een belangrijke rol lijkt daarbij weggelegd voor de Stichting Nationale Koolstofmarkt (SNK). De SNK komt voort uit de Green Deal Nationale Koolstofmarkt (opgericht in 2019). Het is een onafhankelijke stichting die beoogt de kwaliteit van koolstofcertificaten te waarborgen. Binnen de SNK-methode ‘Aanleg bos en beplanting buiten bosverband’ kunnen koolstofcertificaten alleen worden verkregen voor de aanplant van bosweides en lijnvormige beplantingen.

Agroforestry kan gedeeltelijk worden gefinancierd door uitgifte van koolstofcertificaten, zoals hier bij het bedrijf van John Heesakkers.

Kritiek
Kritische milieuorganisaties, zoals Milieudefensie, zetten grote vraagtekens bij inzet op CO2-compensatie door het aanplanten van bomen. Als nadelen zien zij de moeilijk te controleren opbrengst, de gevaren van ‘greenwashing’ en de verstoring van kwetsbare ecosystemen. Daarbij zijn er de afgelopen jaren ook de nodige schandalen aan het licht gekomen. Follow The Money schreef een ontluisterend artikel over het Zwitserse klimaatadviesadviesbureau South Pole, dat tientallen miljoenen CO2-certificaten verkocht aan het bedrijfsleven, onder andere in Nederland. De certificaten, uitgegeven voor het grootste bosbeschermingsproject in de wereld (het Kariba-project in Zimbabwe) genereerde in tien jaar grotendeels fictieve CO2-rechten. Van de omzet van 100 miljoen was ondanks afspraken vrijwel niets bij de lokale gemeenschappen terecht gekomen. Ondanks dergelijke schandalen groeit de vrijwillige koolstofmarkt met schommelingen door.

Routekaart koolstofverwijdering
Onlangs bracht de Minister van Klimaat en groene groei het rapport Routekaart koolstofverwijdering uit. Daarin wordt onderscheid gemaakt tussen permanente en tijdelijke opslag van CO2. De koolstofvastlegging door bomen wordt als tijdelijke opslag van CO2 beschouwd en deze gaat een beperkt aandeel van de opgave voor CO2-verwijdering leveren. Maar we zullen er de komende jaren wel het nodige van merken. Hopelijk leidt de beoogde ‘groene groei’ in dit kader tot een daadwerkelijke vergroening, met positieve impuls voor biodiversiteit en bomen.

Beekbergerwoud, een bos op een historische plek

Op de najaarsbijeenkomst van 2024 kwam het laatste Nederlandse oerbos uitgebreid ter sprake, in de lezing van Ellen ter Stege, ecoloog bij Natuur­monumenten. Zij werkt op de Veluwe en de omliggende gebieden, waaronder het Beekbergerwoud. Dit gebied is historisch belangrijk omdat hier tot 1870 het meer dan 1000 jaar oude oerbos Beekbergerwoud stond, bekend om zijn botanische rijkdom. In 1869 werd het bos verkocht en gekapt om plaats te maken voor landbouw, maar dit bleek door de natte grond achteraf weinig succesvol. Natuurmonumenten heeft zich volop ingezet om dit gebied terug te vormen tot een bos wat dit oorspronkelijke oerbos kan benaderen.

Aankondiging van de verkoop van het oerbos

In de 19e eeuw werd het Beekbergerwoud door vooraanstaande botanici nog geroemd om haar botanische rijkdom en unieke hydrologische eigenschappen. De bodem was nat door alle grondwater dat vanuit de Veluwe uiteindelijk richting IJssel vloeide. Het gebied rond het Beekbergerwoud was een gebied van markengronden en de bevolking was heel arm. De boertjes woonden er in schamele plaggenhutten. De daarentegen rijke diversiteit aan planten in het gebied is halverwege de19e eeuw o.a. beschreven door J.Wttewaall in het Tijdschrift voor Natuurlijke Geschiedenis en Physiologie. De belangrijkste boomsoorten in dit natte bos van voor 1869 waren Elzen en op drogere plekken Eiken.

Door een wet die de verkoop van markengronden halverwege de 19e eeuw mogelijk maakte, kwam het gebied op de markt en werd door een goedbedoelende investeerder, ene Van Sprekens uit Velp, aangekocht om er landbouwgronden in dit arme gebied te realiseren. Die ontginning betekende dat het laatste oerbos verloren ging. Zo werd het oorspronkelijke ecosysteem vernietigd door egalisatie, aanleg van een weg, allerlei afwateringssloten en uiteindelijk door de kap van de bomen in het gebied. Door bemesting van de latere landbouwgronden is toen ook de basis voor de oorspronkelijke natuurkwaliteit van het gebied aangetast. Het enige wat wel bleef, was aanvoer van kwelwater in het gebied. Gelukkig zijn veel historische data bewaard gebleven in de archieven, waardoor een gedegen herstelproject van het bos tot de mogelijkheden behoorde. En dit bood Natuurmonumenten een unieke kans om dit gebied te herstellen in een staat die de ontwikkeling van een oerbos kan benaderen. Uiteraard is de stedelijke ontwikkeling in de regio sinds 1871 hierin wel een beperking. Het gedeelte dat Natuurmonumenten in de loop van de jaren heeft kunnen verwerven, mede door de schenking van een perceel met het buitenhuis door nazaten van Van Sprekens, omvat ongeveer de helft van het oorspronkelijke gebied en ligt grotendeels ten westen van de A50. Van het gedeelte van het Beekbergerwoud dat ten oosten van de A50 ligt, is slechts een heel klein gedeelte verworven.

Het Beekbergerwoud op een kaart uit 1866

De herstelwerkzaamheden van het grootste gedeelte (dus ten westen van de A50) zijn in twee fases uitgevoerd. De eerste fase vond in 2006 plaats in het zuidelijke gedeelte en beoogde het bevorderen van bosontwikkeling. Langs de oorspronkelijke sloten stonden al Elzen, maar door het frezen van gedeeltes van het grasland ontstond overal massaal Elzenbos. Door de sterk verrijkte bodem groeide alle vegetatie echter buitengewoon en bizar snel. Hier werd later in 2012 op bijgestuurd. In 2012 lag het accent daarom op het herstel van het hydrologisch functioneren van de oude slenken. Die werden hersteld en de door de landbouw met fosfaat verrijkte toplaag werd verwijderd om de voedselrijkdom te verminderen zonder de onderliggende leemlagen al te veel aan te tasten. Dat gebeurde ook in het in 2006 aangepakte gedeelte. Hiertoe werd twintig kilometer sloten gedempt, waardoor het kwel- en regenwater afkomstig van de hoger gelegen gebieden weer vrijelijk kon stromen richting lager gelegen gronden en uiteindelijk richting IJssel (essentieel voor natuurlijke vegetatie). Hierdoor kon zich een soortenrijk bos ontwikkelen met het behoud van open graslanden en randzones.

Beeld van het Beekbergerwoud in 2010
Foto: Koosg, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons

Dat het Beekbergerwoud nooit precies zal kunnen worden zoals het vroeger was, is evident. Het herstel is echter een belangrijke stap in het behoud van potentiële en unieke natuurlijke waarden van het gebied en een belangrijk wapenfeit voor Natuurmonumenten. In het herstelplan lag de nadruk op de realisatie van het oorspronkelijke structuurrijke en soortenrijke bos met een open randzone. Daarnaast is gebruik gemaakt van autochtone bomen en struiken, afkomstig uit de regio om de biodiversiteit te vergroten. Het Beekbergerwoud is nu deels hersteld en biedt ruimte voor zowel bos als graslanden.

Het gebied tijdens de herinrichtingswerkzaamheden in 2012
Foto: Apdency, CC0, via Wikimedia Commons

Voor het Beekbergerwoud is gekozen om grote plantvakken van ongeveer 0,2 hectare per stuk aan te leggen, waarin telkens één boom- of struiksoort werd geplant. Hoewel er een beplantingsplan was opgesteld, moest dit in de praktijk worden aangepast vanwege variaties in kweekresultaten en natte omstandigheden in delen van het gebied. Hierdoor zijn sommige vakken niet ingeplant of met alternatieve soorten beplant. De focus lag op het herstellen van oorspronkelijke bostypen, zoals Elzenbroekbos en Vogelkers-Essenbos, aangevuld met soorten die passen bij de huidige milieuomstandigheden. In totaal zijn meer dan 30.000 bomen en struiken opgekweekt en geplant, deels uit zaden en deels door stekken. Hierbij traden uitdagingen op door bijvoorbeeld wateroverlast en concurrentie van spontaan opgekomen Elzen. Daarnaast werden maatregelen genomen om variatie in het terrein en de vegetatie te bevorderen, zoals het creëren van hoogteverschillen en open plekken.

Het project is dus een combinatie van aanplant en spontane bosontwikkeling. De natuurlijke dynamiek wordt nu gevolgd zonder verdere ingrepen. Hoewel veel aanplant succesvol is, zijn niet alle soorten goed gevestigd, zoals de Es vanwege essentaksterfte. Lessen uit het project omvatten het belang van variatie in aanpak (zoals het wel of niet afgraven van de voedselrijke bodem) en het belang van het volgen van lange-termijn ontwikkelingen. Er wordt verder nog onderzocht hoe typische bosplanten zoals Knikkend nagelkruid, met succes heringevoerd, beter kunnen worden ondersteund. Het project biedt waardevolle inzichten in bosherstel en zal nog vele jaren worden gevolgd om de effectiviteit van verschillende strategieën te beoordelen.

Op dit moment is er een 2,5 km lange route uitgezet deels over vlonderpaden in het meest westelijke gedeelte van het gebied. Wie daar regelmatig loopt, kan er de ontwikkeling van het bos prachtig observeren en daarmee ook de ontwikkeling van een bos tot wat een oerbos enigzins kan benaderen. Al heeft niemand daar 1000 jaar de tijd voor.

De vlonderbrug.
Foto: Apdency, CC BY-SA 3.0, via Wikimedia Commons

Een dendrologische reis door Japan

Gert Fortgens sprak op de najaarsbijeenkomst van 2024 over zijn bezoek aan Japan. Het was een levendig verslag van zijn recente reis van twee weken met de Internationale Dendrologische Vereniging langs allerlei mooie plekken, natuurlijk veelal natuurgebieden, op het hoofdeiland Honshu in Japan.

Pinus thunbergii, vormsnoei Den
Foto: Suzanne van Wezen en Gert Fortgens

De geografie van Japan strekt zich uit over 2000 km van noord naar zuid en van een koud naar subtropisch klimaat. Voor de oostkust ligt een trog in de oceaan waar de Pacifische plaat onder de Filipijnse plaat schuift op zo’n zes á zevenduizend meter diepte. Dat maakt dat het land ligt in de ‘Ring of Fire’ en gevoelig is voor aardbevingen, tsunami’s, vulkaanuitbarstingen en andere natuurrampen. Iets waar de vele toeristen van het land dan ook nadrukkelijk voor worden gewaarschuwd. Noord-zuid kent zo zijn tegenstellingen, maar die gelden ook voor oost-west. Want de oostelijke kant langs de Grote oceaan (Pacific) is veel warmer dan de koude, westelijke kust van het grote eiland.

Alnus trabeculosa
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens

De flora in Japan was uiteraard het hoofdthema van de reis en maakte grote indruk op iedereen in het vakkundige gezelschap van voornamelijk botanici. Vooral de verscheidenheid aan planten in de verschillende landschappen zoals de bergen, vulkanen en meren, is opvallend. Maar ook het straatbeeld is bijzonder. Nagenoeg elke straatboom in Japan wordt in model gesnoeid. Smal piramidaal komt het meeste voor, maar op plekken waar daar geen ruimte voor is, vind je afgeknotte modellen (bijvoorbeeld onder de veelvoorkomende bovengronds lopende elektriciteitsleidingen). Vormsnoei van bomen en heesters is ook in parken en tuinen zeer gebruikelijk in Japan. In de klassieke Japanse tuinen is de natuur steevast de leidraad voor het ontwerp. De in vorm gesnoeide bomen en struiken bootsen de heuvels en bergen na uit het omringende, door vulkanisme gevormde landschap.

Alnus pendula bij Suirrenuma Pond
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens

Op satellietbeelden is de opbouw van het landschap terug te zien. De evolutie van landschappen, verschillen in hoogteligging en de impact van historische ijstijden en de verschuiving van de continenten op de verspreiding van plantensoorten werd besproken. De vlakkere delen van het land zijn grotendeels in gebruik als landbouwgrond (rijstvelden) maar vooral ook voor bebouwing met dorpen en steden. De bergen en heuvels zijn grotendeels bebost met natuurlijk bos en met productiebossen (vooral bestaande uit Cryptomeria japonica). De natuurlijke bossen zijn zeer soortenrijk aan bomen en struiken. Bij deze dendrologisch getinte reis lag het accent natuurlijk vooral op het herkennen en terugvinden van het bekende en minder (of niet-) bekende deel van de houtige flora. Daarnaast werd de rijkheid in de ondergroei, bestaande uit kruiden, bol- en knolgewassen en vaste planten, van de bossen niet vergeten. Het is werkelijk een genot dit alles te kunnen aanschouwen en vooral ook een feest van herkenning! Want een behoorlijk deel van de hier van nature voorkomende planten- en boomsoorten kennen wij als sierplanten in onze tuinen en parken. De revue passeerden hier ondermeer Cercidiphyllum japonicum, Acer japonicum, Hydrangea petiolaris, Betula ermanii, Pachysandra terminalis, Clethra barbinervis, Pinus parviflora, Magnolia stellata en Stewartia pseudocamellia. Ook bij ons minder vaak geziene of onbekende bomen en struiksoorten werden getoond. Quercus mongolica subsp. crispa zie je in Nederland niet vaak, maar is een veelvoorkomende boomsoort in de bossen op Honshu. Dat geldt ook voor Fagus crenata. Een andere Beukensoort in Japan is Fagus japonica, maar deze is beperkter in haar areaal dan de Fagus crenata. Zeer weinig bekend en slechts zelden aanwezig in collecties in West-Europa zijn Alnus pendula en Alnus trabeculosa. Deze laatste is een tot 10 m hoge boom met een gladde, grijze bast. De soort komt voor in centraal China en dus op Honshu, maar is in Japan een zeldzame en bedreigde soort (P. C. de Jong schrijft over deze soort in Dendroflora 53, 2017).

Ook Betula globispica is een zeldzame boom. De boom komt zelfs in cultuur nauwelijks voor (zie: treesandshrubsonline.org).

Vruchtkatjes van Betula globispica
Foto: Suzanne van Wezen en Gert Fortgens

Het gebruik van de openbare ruimte kwam ook aan bod, zoals de slim ontworpen fietspaden en blindengeleide paden, die zich door het stedelijk gebied slingeren. En de open ruimtes en parkjes die óók een functie hebben, namelijk om in geval van een aardbeving veilig in onderdak onder de blote hemel te voorzien. Wat verder opviel is dat hoewel steden in Japan schoon zijn, openbare vuilnisbakken ontbreken. De mensen nemen vaak hun afval mee. Ook bijzonder zijn de prachtige met bloemen gedecoreerde afvoerputten en trottoirtegels in de stad. Japanners zijn sterk visueel ingesteld en dat zie je weer terug in de verkeersborden en andere uitingen met symbolen, die vaak veel logischer zijn dan de onze.

De bergen in Japan zijn in het najaar een geliefde plek om de enorme rijke schakering aan herfstkleuren te gaan bekijken. Maar niet alle jaren valt dit op hetzelfde moment in de maand oktober. Zo was er bij deze reis in oktober 2024 nog niet veel van het kleurenspektakel te zien. Naar het bleek, begon het dit jaar pas gaandeweg in november. Maar toen was de reis al afgerond! Toch konden er wat foto’s worden getoond van prachtige boshellingen in herfstkleur die waren gemaakt in 2008. De lezing werd afgerond met enkele zeer oude, en nog steeds zeer fraaie exemplaren van een Ginkgo biloba (geschatte leeftijd 1100 jaar), Aesculus turbinata (geschatte leeftijd 1000 jaar) en een Sciadopitys verticillata (leeftijd van 400 jaar).

En “wat zou je dan toch graag ook teruggaan in het voorjaar… …want heel veel kruiden, vaste planten, bloeiende struiken en zo, waar je in het najaar dus de resten van ziet… die zou je dan toch ook in het voorjaar willen zien.”

Herfstkleuren te zien tijdens de reis in 2008
Foto: Suzanne van Wezel en Gert Fortgens