Allium lusitanicum, een gemiste naamswijziging van A. senescensmontanum

Maar liefst twintig jaar geleden publiceerden Friesen en Herrmann het artikel ‘Taxonomy, chorology and evolution of Allium lusitanicum – the European “Allium senescens”’. Laatstgenoemde stond bekend als A. senescens subsp. montanum. Al die jaren leidde het niet tot naamsaanpassingen in het handelssortiment. Helaas werd de naamswijziging ook gemist bij het schrijven van mijn artikel over Vasteplant Allium’s in Dendroflora 53 (2017).

Allium lusitanicum ‘Lisa Blue’
Foto: Piet de Jong

In hun onderzoek vergeleken Friesen en Herrmann Europese en Aziatische soorten uit de sectie Rhiziridium, een sectie uit het geslacht Allium, waarvan de soorten een wortelstok hebben. De DNA-analyse wees uit dat de Europese soorten duidelijk een aparte fylogenetische groep vormden. Een belangrijke conclusie was dat wat als Allium senescens subsp. montanum beschouwd werd duidelijk een aparte soort was. De soort voortaan A. montanum te noemen lag voor de hand, maar zo simpel lag het niet. Deze naam werd in 1794 door Fr. Schmidt aan de soort gegeven. Degene die de soort echter eerder had beschreven bleek Lamarck te zijn. Deze beschreef de soort in 1783 met de naam A. lusitanicum.

Deze naamswijziging werd niet alleen door mij gemist, maar ook door de Amerikaanse specialist Mark McDonough bij het benamen van selecties uit deze soort. Zelf kwam ik er achter na een bezoek aan de Hortus Botanicus in Leiden. Daar zag ik afgelopen september een bloeiende Allium met het etiket A. lusitanicum, die sprekend leek op wat ik kende als A. senescens subsp. montanum. Het checken van de naam A. lusitanicum op internet gaf snel uitsluiting en een gevoel van schaamte.

In het vervolg is het dus Allium lusitanicum ‘August Confection’, A. lusitanicum ‘Blue Eddy’. A. lusitanicum ‘Lisa Blue’, A. lusitanicum ‘Lisa Green’ en mogelijk nog wel meer, want van enkele Amerikaanse selecties is de herkomst niet duidelijk.

Literatuur
Friesen, N. & N. Herrmann (1998). ‘Taxonomy, chorology and evolution of Allium lusitanicum – the European “Allium senescens”’, Linzer biol. Beitrage, 30, 2, p. 815-820.
Jong, P.C. de (2017). Allium – Vasteplant uien op weg naar een vaste plaats in het sortiment. Dendroflora 53, p. 22-31.

Een opmerkelijke meidoorn in het Ridderlaanplantsoen te Den Haag

Via archieven is bekend dat direct na de oorlog het Ridderlaanplantsoen in Den Haag is aangelegd, en vervolgens rond 1946 is beplant door S.G.A. Doorenbos, directeur Plantsoenendienst. Er staan nog steeds bijzondere bomen, waaronder een grote Euonymus waar menig deskundige zich het hoofd over heeft gebroken. Er staat ook een opvallende meidoorn met een schitterende vorm. De ‘spanwijdte’, zo mag je het rustig noemen, is niet minder dan circa acht meter.
Deze meidoorn komt pas laat in de lente in blad, en vervolgens in rijke bloei. De vruchten zijn aanvankelijk donkerrood, vervolgens overgaand naar purper respectievelijk donker purper naar purper/zwart. Pas in november verliest de boom het blad, de vruchtjes blijven lang hangen.

De contouren van de raadselachtige meidoorn
Foto: Joost Gieskes

Veel dendrologen hebben reeds gepoogd om de soortnaam te achterhalen, doch zonder succes. Een zoektocht op internet volgde. Zo vindt men de Wikipedia ‘Plantlist’ met het genus Crataegus. Een indrukwekkende lijst. Er is ook nog een lijst van meidoorns met alleen zwarte vruchten. Bij onderzoek bleek dat het aanvankelijk vermoeden, een C. songarica, in bladvorm en andere eigenschappen (bijvoorbeeld drie zaden) zo veel afweek van de waarnemingen dat het deze soort niet kon zijn.

De Haagse meidoorn telt één zaad per vrucht
Foto: Joost Gieskes

Zoektocht naar de naam
Bij de zoektocht dook ook de naam op van de Belgische kwekerij Van Nieuwenhuyse, die specialist is in meidoorns (www.boomkwekerijvannieuwenhuyse.weebly.com). Met de eigenaar Kurt van Nieuwenhuyse werd contact opgenomen en de gegevens toegezonden. Kurt concludeerde dat het vermoedelijk een Crataegus dsungarica betreft. De vruchten zouden echter circa drie zaden moeten bevatten. C. dsungarica is een kruising tussen C. songarica en C. wattiana. Hij vindt het een prachtig exemplaar met een uitzonderlijke vorm. Op zijn verzoek werden hem enkele griffels toegezonden om te enten.
Ik had Ronnie Nijboer van Noord-plant om advies gevraagd over de selectie van griffels. Kurt Anniek nam het initiatief om, in overleg met kwekerij Deerlijk (www.pavia.be), aan Peter A. Schmidt in Duitsland om nader advies te vragen. Dr. Schmidt was onder andere voorzitter van de Duitse Dendrologische Vereniging. Toen ik de hem benaderde was hij direct enthousiast. Hij schreef, na bestudering van de verstrekte gegevens, het volgende:
‘Het is een buitengewoon interessante boom! Ik ben er niet zeker van of het een C. dsungarica is, maar hij lijkt er erg op. Het is vermoedelijk een hybride van C. songarica of C. pentagyna. Ik heb meer materiaal nodig om het zeker te weten. Dit is een van de weinige zwart/purperen vruchten die begin vorige eeuw werden verspreid, bijvoorbeeld door Späth nursery of Berlin.’
Nu heeft Ronnie Nijboer een reeks Jaarboeken van de NDV in zijn bezit, waaronder dat van 1939. Ronnie zond mij, heel vriendelijk, informatie toe over Crataegus. Daarbij was onder andere een verslag van de ‘Werkzaamheden van de Crataeguscommissie over het jaar 1938’, door auteur H.J. Venema.

De prachtige vruchten van Crataegus dsungarica
Foto: Joost Gieskes

Citaat uit dat verslag:

Ook Doorenbos was kennelijk goed bekend met de firma Späth. Elders in het Jaarboek 1939 staat:

Crataegus dsungarica was dus geen vreemde in Den Haag. Op meerdere plaatsen in Den Haag heeft Doorenbos meidoorns geplant. Uit het verslag blijkt ook dat de kwekerij in Den Haag rechtstreeks meidoorns betrok van Späth, maar ook van het Arnold Arboretum in Boston (USA) en van Kew Gardens in Londen. Er was duidelijk sprake van internationale kruisbestuiving.

Conclusie
Het onderzoek was intensief en op internationaal niveau, te weten België en Duitsland. Een verzoek tot onderzoek werd tevens verzonden naar Engeland (Thurman Consultancy). De observaties van de geraadpleegde specialisten wijzen op een Crataegus dsungarica. Uit het Jaarrapport 1938/39 van de NDV blijkt dat de C. dsungarica geen onbekende was in Den Haag. Het lijkt gerechtvaardigd om althans voorlopig deze naamgeving te voeren. In het voorjaar wordt meer plantenmateriaal naar professor Schmidt verzonden; hopelijk is hij in staat tot een juiste determinatie. Of de boom zijn geheim prijs geeft, wordt afwachten.

Jaap Smit: ‘Bomen lossen alle problemen op!’

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestaat?
Ik ben Jaap Smit, 50 jaar, geboren in Groningen en opgegroeid in Eelde. Getrouwd met Anneke, vader van Aaltje (21) en Hanna (19) en wonend in Pijnacker. Mijn ouders zaten allebei in het onderwijs, mijn vader was directeur van de tuinbouwschool in Eelde. Ik werk bij Cobra adviseurs als senior adviseur Groene Stad en dendroloog. Ik werk aan projecten waarbij bomen, sortiment en klimaat belangrijk zijn. Ik maak op het moment drie arboreta.

Jaap Smit met Broussonetia
Foto: Laura Knoops

Wat voor scholing/opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Op de lagere school wilde ik boswachter worden. Na de mavo ging ik op mijn 16e uit huis naar de tuinbouwschool in Frederiksoord, specialisatie boomteelt, wat bloementeelt en fruitteelt. Eerst in een kosthuis en later in een studentenhuisje in Vledder. Het was een leuke tijd en bepalend voor mijn toekomst. Maar hoe verder na vier jaar Frederiksoord? Na gesprekken met mijn oma schreef ik me in voor de Agrarische Lerarenopleiding in Den Bosch, voor inrichting en beheer groene ruimte. Niet om leraar te worden, maar met het idee om als voorlichter Stedelijk Groen aan de slag te gaan. Toen ik van school kwam was de voorlichting weg. Ik heb toen nog een heel nuttig topjaar economie en marketing gedaan aan de Agrarische Hogeschool in Delft.

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
De interesse voor het groen komt van mijn opa Talens van moeders kant, maar ook van mijn vader die een verwoed imker is.
In Frederiksoord was Theo Janson een belangrijke docent, ik heb heel veel geleerd van zijn aanschouwelijke onderwijs. In zijn lokaal hing van alles aan de muur: takjes, plantjes enz. en in de schooltuin zie ik nog de plaatsen voor me waar onder andere Ostrya, Catalpa, Metasequoia en Phellodendron stonden. Die tuin is in mijn hoofd nog steeds mijn referentiekader. Theo was mijn grote inspirator, maar ook van Pierre Theunissen, Gidie van Vught en Harrie van de Hatert heb ik veel geleerd. Kennis uitwisselen blijft belangrijk. Ik sluit dan ook graag aan bij Dendrologica in Boskoop, een enthousiaste club boomkwekers en sortimentskenners en verheug me op de jaarlijkse reis met kwekers naar Engelse tuinen en arboreta.

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Vooral voor loofbomen als Tilia, Styrax, Alnus, Nothofagus, Syringa. Syringa pekinensis bloeit laat in juni en is daardoor een goede insectenboom. De laatste jaren heeft Populus ook mijn belangstelling, maar eigenlijk vind ik heel veel planten interessant. In Londen zag ik Ligustrum lucidum als boom. Dan vraag ik me meteen af: kan dat in Nederland ook? Gelukkig kan ik dat testen op mijn stukje grond.

Populus ×berolinensis
Foto: Jaap Smit

Hoe ziet in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
In mijn studietijd heb ik op diverse plaatsen stage gelopen. Bij fa. Maarse in Aalsmeer kweekte men kamerplanten tot 10m hoog voor interieurgroen. Via dat bedrijf kon ik drie maanden op Guernsey werken op een rozenkwekerij. Daarna leerde ik in vier maanden veel bij Piet Kuyf in Boskoop. Ik leerde kluiten maken en kreeg plantjes mee om op te kweken. Aan mijn stage bij Ad en Nel van Aart in Oudenbosch heb ik snel enten overgehouden. Bij Ad zag ik enthousiasme en gedrevenheid voor rare soorten.
In 1986 kreeg ik mijn eigen stukje grond, het paardenlandje van de kruidenierszaak van mijn oma en opa in Peize en sindsdien mijn proeftuin van 750 m2. Ik stek zelf, koop hier en daar wat en ruil ook veel. Ik ben erg blij met mijn plekje. Ik leer planten echt kennen en als ze te groot worden neem ik weer afscheid.
Door Theo wist ik van het bestaan van de NDV. Ik was net lid toen Cees van der Linden aangaf geen coördinator meer te willen zijn van de ‘broodzakkenclub’. Ik heb die taak overgenomen, nam deel aan alle excursies en leerde veel.
Na diverse banen als marketing- of productmanager, redactielid of hoofdredacteur van tuinbladen en een eigen adviesbureau Plantkundig ben ik in 2012 gaan werken bij Cobra adviseurs, een adviesbureau met toen circa tien en nu meer dan veertig medewerkers. Bevlogen mensen, allemaal met groene hersens waaronder bosbouwers, bodemonderzoekers en een plantenbioloog, maar ook mensen met veel kennis van geo- en satellietdata.
Momenteel ben ik betrokken bij de aanleg van het groen voor Floriade 2022 in Almere. We bouwen op de Floriade aan een arboretum op alfabet. Raar als je dat voor het eerst hoort, maar in de praktijk ontstaat er een fantastische levende bibliotheek. Als de Floriade open gaat kunnen we laten zien wat iedere boom oplevert aan fijnstofafvanging, biodiversiteit, waterresistentie, hittestress et cetera. Allemaal in het licht van de Groene Stad van de toekomst. Na de Floriade verandert het park in een woonwijk. Ik ben er trots op dat ik daar bij betrokken ben. Het is erg leuk om diverse disciplines bij elkaar te brengen: civiel en groen, maar ook de gescheiden werelden van boomkwekers en boomverzorgers.
Een ander arboretum waaraan ik bijdraag is het climate-arboretum aan de TU-Delft, waar net als op de Floriade onderzoek wordt gedaan. In Delft onderzoeken we bijvoorbeeld wat bomen opleveren aan fijnstofafvanging, biodiversiteit, waterresistentie en hittestress in een warmere omgeving (urban heating).

Aesculus flava, zoals ze nu op de Floriade staan
Foto: Jaap Smit

Wat vind je opmerkelijk om mee te maken?
Mijn banen waren afwisselend in groen en communicatie. Ik merk dat die twee sporen steeds dichter bij elkaar komen en probeer dat nu te mixen. Ik wil graag in mijn werk en door lezingen het bomensortiment promoten en meer bekendheid geven aan wat mogelijk is met bepaalde soorten. Niet iedere kastanje is ziek en niet iedere es sterft af. Kinderen hebben recht op kastanjes, er zijn voldoende Aesculus die heel gezond zijn. Zo lijkt bijvoorbeeld A. hippocastanum ‘Fastigiata’ geen bloedingsziekte te krijgen en blijven Amerikaanse Aesculus goeddeels vrij van aantastingen.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Graag vertel ik over bomen. Vanaf 2003 verzorg ik de A en B cursussen van de NDV. We moeten bij de NDV zorgen voor verjonging, we zijn nog lang niet uitgeleerd. Door vragen van cursisten zie je een boom vaak anders. Waarom heet een waterlot nou waterlot? Ik kan wat bedenken maar heb nog geen sluitend antwoord.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde doen?
Ik voel me als een vis in het water. Deze baan, adviseur Groene Stad, is er een die bij mij past. Architecten vinden het plezierig om te sparren over betere en andere bomen en ik vind gehoor voor mijn opvattingen over meer gevarieerde beplanting. Werk is hobby en andersom. Helaas vinden de dames thuis dat niet altijd leuk, maar ik bespeur wel ontluikende interesse bij mijn oudste dochter.

Is er nog bijzonderheid die je wilt vertellen?
Met veertig collega’s doen we bij Cobra aan onderzoek en geven we informatie die zorgt voor een duurzame verbetering van de stedelijke natuur. Met integraal denken kom je tot resultaat. We werken samen aan i-Tree om onder andere de opbrengsten van het bestaande en toekomstige bomenbestand te analyseren. Met satelliet- en luchtfoto’s berekenen collega’s hoogte en breedte van boomkronen waarna we gericht bomen kunnen bijplanten. Van mijn kant komt de sortimentskennis. Wat dat betreft vat de titel van een van mijn lezingen het goed samen: ‘Bomen lossen alle problemen op’.

Syringa reticulata ‘Ivory-Silk’
Foto: Jaap Smit