Van kennis tot bescherming

Het begrip ‘Monumentale’ bomen wordt sinds enige decennia gebruikt. In Nederland kwam het denken hierover in de jaren zeventig in een stroomversnelling, toen de in 1970 opgerichte Bomenstichting de bescherming van de meest bijzondere bomen in ons land tot speerpunt uitriep. Men constateerde dat in het snel veranderende landschap onder invloed van stadsvernieuwing en -uitbreiding en ruilverkaveling talloze bomen geruisloos verdwenen. Hier wreekte zich het ontbreken van een wettelijk kader voor de bescherming van individuele bomen, met name binnen de bebouwde kom.
In 1983 startte de Bomenstichting samen met Staatsbosbeheer met een inventarisatie van bomen, die ‘er uit sprongen’ door verschijningsvorm, leeftijd, cultuurhistorische bijzonderheden, dendrologische zeldzaamheid of natuurwaarde. De gedachte was dat kennis over de bomen en hun locatie kon leiden tot betere bescherming. In 1991 was met hulp van honderden vrijwilligers een eerste inventarisatieronde klaar en werd het register gepresenteerd in het boek Monumentale bomen in Nederland.

De Hilverbeekse Tilia ×europaea staat bekend als de Zevenprovinciënboom
Foto: Jeroen Philippona

In Vlaanderen bestaat al langere tijd een inventarisatie van ‘Houtige beplantingen met erfgoedwaarde’. Al sinds 1936 worden bomen met erfgoedwaarde bij wet beschermd. De Vlaamse overheid laat bomen die aan diverse criteria voldoen landelijk registreren en beschermen, waarbij een gedetailleerde professionele methodiek wordt gehanteerd.
In Nederland waren in 1991 zo’n 10.000 objecten (individuele bomen maar ook lanen en boomgroepen) vastgelegd in het register. In de periode 1991-2005 zijn de bomen bezocht en geschouwd, werd contact onderhouden met eigenaren en advies uitgebracht over onderhoud. Tussen 2012 en 2015 is het register gedigitaliseerd en online geplaatst in het ‘Portaal Monumentale Bomen’. Tientallen boominspecteurs (vrijwilligers) bezochten de bomen om ze te schouwen en gegevens bij te werken. Ook worden nieuwe bomen aangemeld, zowel door inspecteurs als door eigenaren. Inmiddels is het aantal objecten gestegen tot 14.500. Wel is er een substantiële uitval door sterfte en velling van bijna 1% per jaar: bijna 3500 objecten (24,2%) zijn inmiddels dood/geveld zodat er nu zo’n 11.000 levende objecten zijn.

De Belastingeik met boerderij Stofbergen op de achtergrond
Foto: Johan van Galen Last

Belastingeiken en Zevenprovinciënboom
In de artikelenreeks ‘Monumentale bomen’ stellen we enkele bijzondere exemplaren voor. Deze eerste keer geen dendrologische zeldzaamheid, maar wél twee elkaar spiegelende en zeer iconische bomen: de Belastingeik en de Zevenprovinciënboom van landgoed Hilverbeek in ’s Graveland.
De eerste is een gigant, pronkend in een paardenweide nabij boerderij Stofbergen; minder opvallend staat verderop een (iets minder dikke) broedereik. Samen worden ze de Belastingeiken genoemd. Volgens overlevering stonden er ooit vier eiken in dit weiland. Reden om ze hier te planten zou geweest zijn om – tijdens het tiendrecht-systeem – uit te komen onder de betaling van de dure veetienden en alleen de goedkopere tienden over bomen te hoeven betalen. Dit kon alleen als het stuk land niet zou zijn geclassificeerd als weiland maar als land met bomen.

De holle stam van de Belastingeik
Foto: Jeroen Philippona

De eiken laten zien wat een goede groeiplaats kan betekenen voor een boom. De voorste Belastingeik behoort met ruim zeven meter stamomtrek tot de vijf dikste eiken van ons land. De stam is hol en herbergt regelmatig vossen, maar is ook zeer stabiel en rot niet verder in. Een metalen hek vrijwaart de boom van beschadiging door de paarden. Ontzagwekkend zijn de zwaar kronkelende takken in de breed uitwaaierende kroon. Het zomerse bladerdek is uitzonderlijk vol en gezond voor zo’n oude eik. Door de jaarringen te tellen aan een in 2004 afgebroken tak kon een plantperiode rond 1725 worden bepaald.
De eik is goed te zien vanaf het pad langs de weide, dat ook loopt langs boerderij Stofbergen en de vermaarde Zevenprovinciënboom, een zevenarmige Hollandse linde. Deze is in 1724 geplant en komt al voor in een gedicht uit 1783 van Willem Haverkorn Willemsz:

‘Het geen des wandlaars oog en aandacht op kan wekken
Is dees provintieboom, die ’s landmans wooning dekt
Daar zeven stammen zich tot aan de wolken strekken
En ieder stam zyn kruin tot den hemel strekt.’

Samen met de boerderij is de linde ook te zien op een schilderij van Jan van Ravenswaay uit 1835.

Logo Bomenstichting

* Jeroen Philippona werkt als coördinator bij het landelijk Register Monumentale Bomen, onderdeel van de Bomenstichting

Lespedeza thunbergii

Op de omslag van de derde Arbor Vitae van 2020 staat een foto van Lespedeza thunbergii. Deze aantrekkelijke tuinplant heeft iets zeer tegenstrijdigs in zich. In 1993 verleende de Royal Horticultural Society de plant een Award of Garden Merit. Thans adviseert de Missouri Botanic Garden geen L. thunbergii te planten omdat het om een invasieve soort gaat.

Lespedeza thunbergii heeft een groot areaal in Centraal- en West-China en is verder inheems in Japan en Korea. In het oosten van China en Taiwan is er daarenboven de ondersoort formosa en in het westen van China de ondersoort elliptica. Het areaal van laatstgenoemde is zuidelijker nog tot in het oosten van India. L. thunbergii werd rond 1837 vanuit Japan ingevoerd door Von Siebold. A.P.de Candolle beschreef de plant als Desmodium thunbergii DC. Miquel zag dat het om een soort uit het geslacht Lespedeza ging en eerde met de naam L. sieboldii de man die de soort introduceerde. Maar omdat De Candolle de eerste was die de plant beschreef werd het toch een synoniem. Eerst in 1927 gaf Nakai de soort zijn definitieve naam: L. thunbergii (DC) Nakai. Een hardnekkig synoniem is Desmodium penduliflorum Oudemans. Deze naam werd gegeven door Corneille Antoine Jean Abraham Oudemans (1825-1906). Een belangrijke Nederlandse botanicus die wat in de vergetelheid is geraakt. Hij is auteur van Nederlands Plantentuin (1865-1867), een fraai geïllustreerd boekwerk. Ook was hij met De Flora van Nederland (1859-1862, 2e druk 1872-1874) een voorloper van de flora’s van Heukels, Heimans en Thijsse.
De geslachtsnaam Lespedeza werd gegeven door André Michaux. Hij eerde daarmee Vicente Manuel de Céspedes, gouverneur van Oost-Florida die hem toestemming verleende om in zijn gebied te botaniseren. Céspedes veranderde zijn naam later in Zespedes. In zijn Flora Boreali Americana (1802) maakte Michaux daar weer Lespedez van en werd de geslachtnaam Lespedeza.

Lespedeza thunbergii, drietallig blad aan dunne twijgen

Kenmerken
Het geslacht Lespedeza behoort tot de familie van de Fabaceae, de vlinderbloemigen. Het telt ongeveer veertig soorten en het verspreidingsgebied zijn gematigde en subtropische gebieden van oostelijk Noord-Amerika en Oost- en Zuidoost-Azië tot in Australië.
In cultuur zijn slechts twee Oost-Aziatische soorten van belang L. bicolor en L. thunbergii. Beide soorten zijn heesters tot 1,5 m hoog met dunne overhangende twijgen en drietallig blad. De bloeitijd is in augustus-september en de bloemen zijn een belangrijke voedselbron voor insecten. Die van L. thunbergii zijn het meest opvallend met zijn overvloed van purperroze rode bloemen. In de winter kunnen de planten invriezen en worden ze meestal sterk teruggesnoeid.
Selecties van L. thunbergii zijn onder andere ‘Gibraltar’ met een wat zachtere roze tint, ‘Pink Fountain’ met een meer purperen bloemkleur en ‘Alba’ en ‘White Fountain’ met witte bloemen. Een bekende selectie van L. bicolor is ‘Summer Beauty’. Het beste toepasbaar op een droge ruime standplaats.
L. thunbergii vond vooral in het zuiden van de Verenigde Staten een belangrijke toepassing als voedergewas, stikstofbemester door de wortelknolletjes en als bodembedekker om erosie tegen te gaan. Een gevolg is dat de plant op grote schaal verwilderd is in het oosten van de VS en daar als invasieve soort te boek staat.
Tot slot een blik op het nauw verwante geslacht Desmodium dat nog al eens tot verwarring zorgt. Het is een groot geslacht met 300 soorten vooral voorkomend in tropisch Amerika en Azië. Een soort die soms in cultuur is aan te treffen is D. canadense, die bloeit met grote opstaande rozepurperen bloeitrossen.

Uitbundige bloei in de nazomer

Betula chichibuensis

Vergeleken met veel andere plantenfamilies worden in de Betulaceae maar heel weinig soorten op hun natuurlijke groeiplaatsen bedreigd. Er zijn twee grote uitzonderingen. In Arbor Vitae 29, 3, p. 30-31 (2019) werd al melding gemaakt van de ernstige bedreiging van Ostrya rehderiana. In deze bijdrage gaat het over Betula chichibuensis. Beide soorten lijken geen lange overlevingskans meer te hebben op hun oorspronkelijke groeiplaatsen.

Logo van de IUCN Rode Lijst

Betula chichibuensis heeft in Japan een klein areaal op de berg Kamo-san nabij Tano-Gun in het Chichibugebied in de regio Kanto ten westen van Tokyo. Volgens tellingen in 1993 waren er op de enige locatie nog maar 21 bomen. Hoewel er recent op naburige plekken nog een aantal bomen zijn gevonden is het hoogst waarschijnlijk dat er in totaal nog hooguit vijftig bomen kunnen zijn.
Het zijn meerstammige struiken of kleine bomen tot 10 m hoog, twijgen en bladeren zijn behaard. Het leerachtige blad heeft 17-18 paar nerven. De bast is aanvankelijk licht bruin later vrij donker. De katjes zijn rechtopstaand en de vruchtjes zijn ongevleugeld. McAllister plaatste in zijn monografie de soort in het subgenus Asperae sectie Asperae met als soorten onder andere B. schmidtii en B. potaninii.
McAllister deed vanaf 1980 verwoede pogingen om uit Japan zaden van B. chichibuensis te verkrijgen. Onder andere lukte dat niet omdat er als gevolg van stormschade geen vruchtkatjes waren. In 1986 lukte het wel en kreeg hij zaad wat resulteerde in acht zaailingen. Hij slaagde er ook in om dit aantal middels stekken te vermeerderen. Vanuit Ness Botanical Garden werden jonge planten naar botanische tuinen en arboreta verspreid. Ook het Von Gimborn Arboretum kreeg daarvan via het Proefstation voor de Boomkwekerij in 2000 een plant.

De meerstammigheid van Betula chichibuensis, in het Nationaal Bomenmuseum Gimborn

In de Red List van IUCN wordt B. chichibuensis vermeld als ernstig bedreigd vanwege het kleine areaal en het geringe aantal bomen. Ook ontbossing speelt een rol. Als bijkomend probleem wordt genoemd dat voor vruchtzetting kruisbestuiving nodig zou zijn. Verzameld zaad bleek weinig kiemkrachtig. De inschatting van experts was dat de nog resterende populatie te klein is om op termijn te kunnen overleven. Waarschijnlijk is kruisbestuiving niet absoluut, want van zaad van het exemplaar in het Von Gimborn Arboretum konden planten worden gekweekt.
In 2015 verzamelde een team van Botanical Gardens in Oxford in samenwerking met de Forestry Commission en de universiteit van Tokyo zaden. De bedoeling is om de uit het zaad gekweekte planten te verspreiden naar botanische tuinen en arboreta om zo de soort te redden. Niet vermeld staat of tegelijkertijd door de universiteit van Tokyo mogelijk aan herintroductie op de natuurlijke groeiplaatsen wordt gewerkt.

Rode etiketten ter markering van de bedreigde status

Van de berken wordt verder B. megrelica uit het westen van Georgië bedreigd. Ook van deze berk is door McAllister materiaal verspreid naar diverse arboreta. De berk lijkt sterk op B. medwediewii, de elsberk, uit hetzelfde gebied, maar ook nog verder verbreid in de Kaukasus en Noord-Turkije. Het bijzondere van B. medwediewii is, behalve de gelijkenis met elzen, het hoge aantal chromosomen dat tien keer het basisaantal van de berk is (2n=140). Dit zeer hoge aantal wordt overtroffen door B. megrelica met maar liefst twaalf keer het basisaantal (2n=168).
Bedreigde boomsoorten verdienen speciale aandacht in arboreta. In het Nationaal Bomenmuseum Gimborn gebeurt dit met themawandelingen en door de betreffende bomen te labelen met rode etiketten.

Literatuur
Kenneth Ashburner & Hugh A McAllister (2013), The genus Betula, a taxonomic revision of birches. Kew Publishing.
UK team germinates critically endangered Japanese birch https://www.bbc.com/news/science-environment-34378953