Gele reuzenbamboe (Phyllostachys vivax ‘Aureocaulis’) op de voet gevolgd

Eind april zag ik ineens, een meter of twee naast ons bamboebosje, een aantal dikke bamboescheuten uit de grond steken. Dat was uiteraard niet voor het eerst. Maar deze keer besloot ik de groei van één zo’n scheut eens te gaan volgen. Ik zocht een lange lat van zo’n 2,50 m, bracht daar een cm-verdeling op aan en plaatste die naast het bamboegroeipunt. Vervolgens ging ik elke twee of drie dagen en op het laatst elke dag de hoogte bepalen en hield ik de gegevens nauwkeurig bij. De eerste weken ging dat probleemloos, maar toen werd mijn meetlat te kort.

Groepje bamboescheuten met naast de ‘uitverkoren’ scheut de meetlat (zie zwarte pijl)
Foto: Ineke Vink

De oplossing: meetlat aan de bamboe bevestigen en bij elke meting omhoog schuiven tot naast de top. Daar was al gauw een trapleer bij nodig. Op een gegeven moment werd de meetlat + trapleer te kort! Wat te doen? Ik schroefde er twee dunne latten aan vast en had zo een meetlat van iets meer dan zeven m. Dat was weer voldoende voor een aantal dagen. Maar uiteindelijk kwam de laatste meting op 8 juni, met de top van de bamboe op 9.60 m. De groei bleef nog doorgaan, maar ik kon jammer genoeg niet meer meten.

Daarna was het tijd om met de verzamelde gegevens aan de gang te gaan. Ik maakte een lengtegroeicurve en een groeisnelheidscurve. Per slot van rekening was ik ooit als wetenschapper begonnen met het bestuderen van de groei van ratten en cavia’s. In de grafiek valt op dat de groeisnelheid niet constant is. In de eerste week is dat 19 cm, in de 2e week 74 cm, in de 3e 140, in de 4e 230 en in de 5e week zelfs 377 cm. De laatste 5 dagen in juni was de groei enorm: gemiddeld 51 cm per dag, met als absolute uitschieter: 69 cm.

Close-up van een groeipunt van een bamboescheut
Foto: Ineke Vink

Opvallend is dat de gemiddelde groeisnelheid per dag nogal fluctueert. Ik geloof niet dat dat aan de manier van meten lag, die was elke keer identiek. Mogelijk had dat met het weer te maken: regenachtige dagen werden afgewisseld met warme, zonnige dagen. Heel erg jammer dat ik op het moment van meten niet ook de weersomstandigheden heb genoteerd!

Een ander opvallend verschijnsel: een flink aantal bamboescheuten stopt halverwege (of nog eerder) met groeien en sterft af. In het begin waren er zo’n 15 dikke bamboescheuten. Uiteindelijk zijn er daarvan maar zes doorgegroeid. Dat is trouwens een fenomeen dat ik elk jaar zie in ons bamboebosje. Ik heb geen idee waardoor of waarom dat gebeurt.

Op het laatst werd het meten steeds moeilijker
Foto: Ineke Vink

Nog iets wat mij opviel: de eerste twee dikke stengels kwamen in 2020, daarna waren er in 2022 vier stengels die doorgroeiden en nu in 2024, weer 2 jaar later, zijn er zes volgroeide stengels. In de literatuur is sprake van ‘on’ en ‘off years’ wat groei betreft. In een ‘on-jaar’ vindt dan de snelle lengtegroei plaats, en in het ‘off-jaar’ zou dan vooral de bladgroei plaatsvinden en worden de geproduceerde suikers etc. opgeslagen in de wortels.

Via Google vond ik aanvankelijk weinig over de groei van bamboes. Wel vond ik een paar interessante ‘weetjes’ waarvan ik echter niet weet hoe betrouwbaar die zijn. Volgens het ‘Guiness book of records’ is het ‘wereldrecord bamboegroei’ 91 cm in 24 uur. Dat is dus 3,8 cm per uur! De hoogste bamboe gemeten is 50 m met een diameter van 30 cm (een Dendrocalamus giganteus). De dikste bamboestengel bij ons heeft een diameter van ruim 10 cm. Bamboes behoren tot de familie van de grassen (Poaceae). Het zijn monocotylen en ze vertonen dus geen secundaire diktegroei zoals loof- en naaldbomen. Er zijn ongeveer 1500 verschillende soorten bamboe.

Via ‘scholar.google.com’ vond ik wél relevante informatie over groei. De lengtegroei vindt voornamelijk overdag plaats. De sapstroom omhoog zorgt voor de aanvoer van voedings- en bouwstoffen (gevormd door de groene bladeren en takken in het vorige ‘off-jaar’), omhoog gestuwd door de worteldruk.

Palmen deel 2: palmenweetjes en palmen in Nederland

De laatste jaren staan palmen in Nederland steeds meer in de belangstelling. Nu de winters steeds zachter worden, geven ze aan veel tuinen een exotisch tintje, in een kuip of zelfs in de volle grond. En ook als kamerplant zijn enkele soorten heel populair en makkelijk verkrijgbaar.

De plantenkampioenen onder de palmen
Onder de palmen zijn de langste stengel, de hoogste eenzaadlobbige, de langste bladeren, de grootste bloeiwijze, het hardste zaad, het grootste zaad, en het langst kiemkrachtige zaad te vinden.
De langste stengel in het plantenrijk is die van Calamus manan, een Rotansoort die wel 200 meter lang kan worden. De hoogste palm (en hoogste eenzaadlobbige) is Ceroxylon quindiuense uit Colombia en Noord-Peru, die wel 60 meter hoog kan worden.
Palmbladeren zijn soms zo groot dat ze in de tropen als dakbedekking worden gebruikt, zoals die van de Echte sagopalm (Metroxylon sagu). De soorten met de langste bladeren in het plantenrijk behoren tot het geslacht Raphia, uit Afrika en tropisch Amerika; ze kunnen meer dan 25 meter lang worden. Het materiaal dat wij als raffia kennen, zijn dunne reepjes van deze bladeren.
De grootste bloeiwijze is die van Corypha umbraculifera uit India en Sri Lanka, die wel acht meter lang kan worden en boven de waaiervormige bladeren uittorent. Het zaad van sommige palmen is zo hard dat het als ivoor bewerkt kan worden: ‘vegetable ivory’. Eén geslacht uit Amerika heeft zelfs de naam Phytelephas gekregen, olifantsplant. Ook dit is weer een plantenkampioen, ze maken de hardste zaden in het plantenrijk. Het grootste zaad is dat van de Coco de Mer (Lodoicea maldivica), die in het wild alleen nog op twee eilanden van de Seychellen voorkomt. Het heeft wel iets van een stevig achterwerk, en wordt vanwege dit bizarre uiterlijk in Azië wel als afrodisiacum gebruikt. Een verouderde soortnaam, Lodoicea callypiga (wat ‘met de mooie billen’ betekent), verwijst hiernaar. Deze palm is heel zeldzaam, en de zaden zijn zo in trek dat ze onder bescherming van CITES vallen om de handel erin te reguleren.

Slechts twee andere palmensoorten vallen ook onder de internationale CITES-regelingen: Beccarophoenix madagascariensis en Chrysalidocarpus (Dypsis) decaryi, beide van Madagaskar – bij deze soorten zijn alleen de zaden niet beschermd, en de rest van de plant juist wel. Madagaskar is een plantenparadijs met veel endemen (soorten die alleen daar voorkomen), waarvan er veel met uitsterven worden bedreigd.

Trachycarpus fortunei, Chinese waaierpalm
Foto: Gerda van Uffelen

Eetbaar en lekker
Het verhaal gaat dat het mogelijk is om jarenlang te overleven op alleen dadels en water. De Gewone dadelpalm (Phoenix dactylifera), oorspronkelijk uit Afrika, maar nu overal ter wereld gekweekt, heeft niet alleen de lekkerste vruchten, maar ook de voor zover bekend langstlevende zaden. In 2020 is een publicatie verschenen waarin kiemproeven worden beschreven met dadelpitten van 2000 jaar oud, die in de woestijn in het oostelijke Middellandse Zeegebied waren gevonden. Het is dan ook niet zo moeilijk om zelf dadelpitten op te kweken, ze komen in Nederland en België soms spontaan op als stoepplant in de stad.
De Kokospalm (Cocos nucifera) is een geval apart: de verse vruchten zijn groen, en het vruchtvlees wordt er afgehakt om bij het zaad, de bekende kokosnoot te komen. De vezels aan de buitenkant van dit zaad worden bijvoorbeeld in kokosmatten verwerkt. Het endosperm, de voedselvoorraad voor de kiemende plant, is eerst vloeibaar, vandaar dat een jonge kokosnoot kan klotsen. Dat sap is drinkbaar, maar wordt geleidelijk omgezet tot een witte laag aan de binnenkant van de schil: kopra, een grondstof voor margarine, kokosmelk en santen. De kokospalm komt oorspronkelijk uit tropisch Azië en de Pacific, maar groeit nu overal ter wereld en is voor ons de ultieme tropenplant. Helaas is deze palm bij ons moeilijk te kweken, omdat hij zoveel licht nodig heeft.
Palmhart is het binnenste van de stam of de groeiknop van enkele soorten, vooral de Kokospalm maar ook van Euterpe edulis, Euterpe oleracea, Sabal spp., Palmito pupunha en de Perzikpalm (Bactris gasipaes). Uit het sap dat van de stam kan worden afgetapt wordt soms palmwijn gemaakt, bijvoorbeeld van de Palmyra-palm (Borassus flabillifer), de Gewone dadelpalm en de Kokospalm. Van het sap kan ook palmsuiker worden gemaakt. Sago is een zetmeelrijke voedingsstof die uit het binnenste van de stam van de Echte sagopalm (Metroxylon sagu) wordt gewonnen.
De Oliepalm (Elaeis guineensis) uit tropisch Afrika dreigt vanwege zijn oliehoudende vruchten grote delen van het oorspronkelijk oerwoud over te nemen. Palmolie wordt in onvoorstelbaar veel producten gebruikt en zo langzamerhand komt de lobby op gang om zo min mogelijk palmolie te gebruiken en naar alternatieven te zoeken. Dan hoeft niet nog meer regenwoud gekapt te worden om plaats te maken voor oliepalmplantages.

Jonge kokospalm
Foto: Gerda van Uffelen

Palmen thuis
Het is in Nederland heel gemakkelijk om aan zaden of planten te komen. Veel palmen zijn vrij gemakkelijk te zaaien, ook voor de gewone liefhebber. Slechts drie soorten vallen onder de CITES-regeling, maar dat betekent niet dat u zomaar zelf geplukte zaden van andere soorten uit het buitenland mag importeren. In veel landen is dat verboden. Het is minder spannend, maar wel zo netjes om zaden bij een zadenspecialist te kopen, die dan hopelijk wel alle regels in acht neemt.
Wat planten betreft is er veel aanbod, maar het is niet altijd duidelijk waar dat materiaal vandaan komt. Dat betekent dat het maar afwachten is hoe winterhard de planten blijken te zijn. Maar er worden ook palmpjes als kamerplant aangeboden, zoals de Goudpalm (Dypsis lutescens) en de Mexicaanse bergpalm (Chamaedorea). Van bijvoorbeeld Johannesteijsmannia altifrons, de palm met de ongedeelde bladeren, ook wel Joey-palm genoemd, worden de zaden op internet aangeboden, maar hij is ook als potplant te koop.
In Nederland gekweekte planten zijn vaak beter tegen ons weer bestand. Koop de planten het liefst bij een gespecialiseerde kweker die zelf zijn palmen kweekt en dus precies weet wat ze aankunnen en wat ze nodig hebben. Het loont de moeite om bij zo’n kweker rond te kijken of advies te vragen. Vaak moeten de palmen in de winter toch beschermd worden tegen de kou of de regen. Maar een goedkope palm uit de plaatselijke bouwmarkt valt natuurlijk ook te proberen.
De meest winterharde palmen, die je al vaak buiten ziet groeien, zijn de Europese dwergpalm (Chamaerops humilis) uit het Middellandse Zeegebied, de Canarische dadelpalm (Phoenix canariensis) en verscheidene soorten Trachycarpus, vooral de Chinese waaierpalm (Trachycarpus fortunei), die in de Leidse Hortus al jaren in de volle grond zonder bescherming de winter overleeft.

Phoenix canariensis, Canarische dadelpalm
Foto: Gerda van Uffelen

Neoshirakia japonica, bijzonder mooi!

Sommige planten kennen een heel ingewikkelde naamgevingsgeschiedenis. Het plantengeslacht Neoshirakia is pas in 1998 gepubliceerd. Neoshirakia japonica was overigens onder een andere geslachtsnaam reeds in 1845 voor het eerst beschreven. In de tussenliggende jaren is de plant meermaals in een ander plantengeslacht ondergebracht. Piet de Jong heeft in 2015 al eens aandacht besteed aan de naamgeving van deze bijzonder mooie plant (zie: Neoshirakia japonica in plaats van Sapium japonicum, Arbor Vitae 25, 3, p 16-17).

Neoshirakia japonica is de enige soort in het plantengeslacht Neoshirakia. Het planten­geslacht is daarmee monotypisch binnen de Euphorbiaceae. De Wolfsmelkfamilie is een grote familie van tweezaadlobbige bloemplanten, waaronder de Rubberboom (Hevea brasiliensis). Vele soorten zijn kruidachtig, zoals de in Nederland inheemse planten uit deze familie in de geslachten Mercurialis (Bingelkruid) en Euphorbia (Wolfsmelk). Zoals bijna alle soorten binnen deze Wolfsmelkfamilie maakt ook Neoshirakia melksap. Dit is de reden dat de plant in het Engels ‘milk tree’ en ‘tallow tree’ wordt genoemd. Er is overigens geen officiële Nederlandse naam, al zou Japanse melkboom een mogelijkheid zijn.

Bloemen van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

De wetenschappelijke naamgeving is sterk aan wijzigingen onderhevig geweest. De plant is meermaals hernoemd en verplaatst binnen de Wolfsmelkfamilie. De eerste beschrijving stamt uit 1845 onder de naam Stillingia japonica door de Duitsers von Siebold en Zuccarini. In 1858 wordt de soort door Henri Baillon onder een ander geslacht binnen de Wolfsmelk­familie geplaatst als Triadica japonica. Johannes Müller Argoviensis verandert de naam in 1863 in Excoecaria japonica. In 1912 wordt de plant door Engler verplaatst naar het geslacht Sapium en wordt de naam Sapium japonicum. Reeds in 1954 had Isao Hurusawa de plant verplaatst naar een nieuw geslacht: Shirakia. Door discussies over de rechtmatigheid van het geslacht Shirakia bleef de plant echter nog lang bekend als Sapium japonicum (Bean, 1981). De planten in het geslacht Shirakia zijn vervolgens in 1998 door Esser weer verdeeld over drie andere genera: het eerdergenoemde Triadica, Shirakiopsis en Neoshirakia.

Stam van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Neoshirakia japonica komt van nature voor in het zuiden en midden van Japan. Daarnaast komt de plant ook voor in Zuid- en Centraal China, in Korea en op enkele eilanden tussen Korea en Japan. De plant werd waarschijnlijk in Europa geïntroduceerd vanuit Japan door Phillip Franz von Siebold. Er is weinig informatie te vinden over deze soort in oude literatuur en de plant lijkt weinig gekweekt te zijn en vooral als herbariumexemplaar gekend te zijn.

De wetenschappelijke naam van deze plant is afgeleid van de nieuwe naam die Hurusawa gaf in 1954. Shiraki is Japans voor ‘witte boom’, wederom een verwijzing naar het melksap. De wetenschappelijke naam Shirakia was echter al in 1934 door S. Kawasaki gebruikt om een fossiele varen uit Korea te beschrijven. Vandaar dat Esser de naam Neoshirakia heeft voorgesteld voor de typesoort van de ongeldige naam van Hurusawa. Neoshirakia betekent immers ‘nieuwe shirakia’.

Vruchten van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

Neoshirakia japonica is een bladverliezende, grote, meerstammige struik, tot kleine boom. De uiteindelijke hoogte bedraagt 6 tot 8 meter. De natuurlijke groeiplaats is op berghellingen in vochtig gematigd bos. In het grote verspreidingsgebied groeit de plant in meerdere grondsoorten van diepe, humeuze, zwarte bosgrond tot grof zand met een dunne podzol. De plant is zeer winterhard, maar groeit slecht in een koel en vochtig klimaat, zoals Ierland en Schotland. Voor de zaadvorming en herfstkleur zijn warme zomers belangrijk. De plant kan slecht tegen langdurige droogte.

De plant draagt in juni en juli de bloemen in staande trossen. Deze zijn groenachtig van kleur met mannelijke bloemen bovenin en vrouwelijke bloemen aan de basis of soms alleen mannelijke bloemen. Na bevruchting groeien de vrouwelijke bloemen uit tot een driehokkige vlezige capsule. De verspreid staande enkelvoudige bladeren zijn eivormig tot breed ovaal. De papierachtige bladeren kleuren felrood tot donkerrood in de herfst; echt bijzonder mooi!

Herfstkleur van Neoshirakia japonica
Foto: Alpsdake, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons