Categorie archieven: Sortiment

Myrica gale, inheems maar weinig gebruikt in openbaar groen en tuinen

De Wilde gagel (Myrica gale) heeft een enorm groot verspreidingsgebied op het noordelijk halfrond. In het wild is ze in ons land te vinden in natte duinvalleien en aan de rand van broekbossen. Ook al wordt er tegenwoordig gepleit voor meer gebruik van inheemse soorten, de soort moet het in cultuur toch afleggen tegen de Amerikaanse Myrica pensylvanica vanwege de hogere sierwaarde van deze laatste soort.

Myrica gale.
Foto: Ronald Houtman

De Myricaceae is een familie met een drietal geslachten, waarvan Myrica met 55 soorten de belangrijkste is. Een aantal soorten werd eerder in het geslacht Morella geplaatst en ook in de meest recente Naamlijst van Houtige Gewassen is dat nog het geval, maar dit gebeurt in Plants of the World niet meer. De overige geslachten Comptonia en Canacomyrica tellen slechts één soort. Een belangrijk kenmerk van alle soorten van de familie van de Myricaceae zijn de aromatische bladeren, bezet met kleine harspunten op het oppervlak. Ze verspreiden een prettige geur, die echter ook roesopwekkend en giftig is. Veel soorten kenden een medicinaal gebruik, o.a. tegen kiespijn en acne, maar ook om een miskraam op te wekken. Het merendeel van de soorten groeit in tropische en subtropische gebieden van het westen van Zuid-Amerika, het oosten van Afrika en Oost-Azië.

Myrica gale, bloei.
Foto: Ronald Houtman

De soorten zijn bijna altijd tweehuizig met de bloemen in katjes. De mannelijke bloemen hebben meestal vier meeldraden boven twee schutbladen, de vrouwelijke bloemen hebben een eenhokkig vruchtbeginsel en vier schutbladen. De vruchten zijn bessen.

Myrica gale, vruchten.
Foto: Hajotthu, CC BY 3.0, via Wikimedia Commons

Myrica gale is wijdverbreid in de noordelijke helft van Noord-Amerika, in Europa van Portugal tot in Noordoost-Rusland en in Azië van het uiterste oosten van Siberië tot in Japan. Het grote areaal wijst op een groot aanpassingsvermogen. Dit zal ook een gunstige rol kunnen spelen bij klimaatverandering. In ons land is de soort plaatselijk nog vrij algemeen op de hogere zandgronden. Vooral door ontwatering en verdroging van natuurgebieden is de Wilde gagel sterk afgenomen. Het gebruik in openbaar groen en tuinen is vrij beperkt. Er is enig gebruik als snijheester. De populariteit steekt schril af tegen die van M. pensylvanica, een soort uit het noordoosten van Noord-Amerika. Het aantrekkelijke van deze soort zijn de met was bedekte vruchten wat geleid heeft tot de Nederlandse benaming Wasgagel. De halfwintergroene M. pensylvanica gedijt ook nog op drogere gronden en is geschikt als vakbeplanter met een aparte kleur. De was werd wel benut om kaarsen van te maken.

Myrica
pensylvanica

Foto: Ronald Houtman

In het zuidoosten van de VS ligt het areaal van de soorten M. heterophylla, M. cerifera en M. pusilla. Eerstgenoemde staat in de Naamlijst nog vermeld als Morella caroliniensis. De in de Naamlijst vermelde Morella cerifera var. pumila is een synoniem van M. pusilla. M. cerifera heeft verder een groot areaal in het Caribisch gebied en Midden-Amerika. De wintergroene M. californica is eenhuizg met katjes die zowel mannelijke, vrouwelijke als tweeslachtige bloemen hebben.

Een interessante Aziatische soort is M. rubra die veel gekweekt wordt als fruitgewas, Er zijn meer dan 100 cultivars bekend. Veredeling heeft geresulteerd in tot 4 cm grote vruchten met overigens wel een grote pit. Bij rijping is het een sappige rode vrucht, die vers wordt gegeten, maar ook wordt verwerkt tot alcoholische dranken en siropen. Het worden tot 10 m hoge, tweehuizige bomen. De soort heeft een groot areaal in het zuidoosten van Azië maar is vooral populair in China en Japan.

Comptonia peregrina
Foto: Ronald Houtman

Overige geslachten van de Myricaceae
De thans als enige soort van Comptonia beschouwde C. peregrina, heeft een areaal in het oosten van Noord-Amerika en staat daar bekend als de ‘Resilient sweet fern’. Het varenachtige blad gaf aanleiding tot de Nederlandse naam Varengagel. Het geurige blad wordt vaak gebruikt voor kruidenthee en verder voor traditionele geneesmiddelen. De soort weet te gedijen op arme zure bodems en kan door verstoorde terreinen te koloniseren erosie bestrijden.

Comptonia peregrina, bloei
Foto: Ronald Houtman
Comptonia peregrina, vrucht.
Foto: Ronald Houtman

Canacomyrica monticola is inheems in Nieuw Caledonië. Er zijn negen groeiplaatsen bekend en de overleving van de soort wordt bedreigd door ontbossing en mijnbouw.

Emmenopterys henryi; beeldschoon maar wispelturig

Er zijn altijd favorieten bij verzamelaars; dat geldt zowel voor postzegels en sneakers, als voor bomen en struiken. Afwegingen zijn natuurlijk divers, maar zeldzaamheid is telkens een belangrijke aanjager voor de hebberigheid van verzamelaars. Een andere afweging kan zijn de moeilijkheidsgraad van de teelt. Emmenopterys is niet heel zeldzaam en groeit over het algemeen goed. De rariteit van deze plant zit in de bloei. Deze planten bloeien in cultuur niet of slechts zeer onregelmatig. Een bloeiend exemplaar is dan ook een ware belevenis.

Emmenopterys henryi
Foto: Ronald Houtman

Emmenopterys henryi is de enige soort in het geslacht Emmenopterys. Deze boom kan tot 30 m hoog worden. De plant groeit van nature wijdverspreid in Zuid- en Centraal-China, maar komt nergens in grote aantallen voor. Augustine Henry heeft de boom in 1887 ontdekt voor de westerse wereld in de Drie Kloven langs de Blauwe Rivier in Hubei. De soort is voor het eerst wetenschappelijk beschreven in 1889 door Daniel Oliver. De geslachtsnaam is ontleend aan het Oudgrieks: emmeno (blijvend) en pteron (vleugel of veer). Deze naam beschrijft de opmerkelijke bloembladachtige uitgroeisels van de kelk die verspreid in de bloemtrossen voorkomen. Deze schutbladachtige structuren blijven aanwezig terwijl de zaden zich ontwikkelen. De soortnaam eert de ontdekker.

De lokbladen zijn duidelijk aanwezig
Foto: Ronald Houtman

De soort is in Europa geïntroduceerd door E.H. Wilson in 1907 vanuit Hubei. Later volgden introducties uit Yunnan (1924), Anhui (1988) en Sichuan (1996). Wilson omschreef de boom wervend als ‘een van de meest opvallend mooie bomen van China’. Helaas bloeit de plant zelden tot nooit. Het oudste Britse exemplaar bloeide voor het eerst in 1987! Als een boom bloeit is dat een echte gebeurtenis die veel media-aandacht krijgt. De reden voor deze geringe bloemproductie buiten het natuurlijke verspreidingsgebied is onderwerp van debat. Er zijn sterke aanwijzingen dat een hete zomer na een relatief koude winter tot de ontwikkeling van bloemen op éénjarige scheuten kan leiden. De boom is geheel winterhard in Nederland en België.

Bloemen van Emmenopterys henryi
Foto: Ronald Houtman

Emmenopterys henryi behoort tot de familie van de sterbladigen (Rubiaceae). De Rubiaceae zijn de op vier na grootste plantenfamilie met meer dan 10.000 soorten in ruim 600 geslachten. Het is een wereldwijd verspreid voorkomende familie met het zwaartepunt in de tropen. In Nederland kennen we alleen kruidachtige planten waaronder Lievevrouwebedstro en Walstro.

De sterk geurende vijftallige bloemen zijn wit van kleur en zo’n 2,5 cm in doorsnede. Ze staan in open bloemtrossen aan het eind van de bebladerde scheuten. In enkele bloemen is een enkel kelkblad uitgegroeid tot een bloembladachtig lokblad van 8 bij 6 cm. Dit lokblad (petaloide calycophyl genoemd) is wit tijdens de bloei en verkleurt naar roze, rood of paarstinten als de zaden rijpen. De gevleugelde vruchten zijn 1,5 cm groot en rood van kleur. Er is verondersteld dat de uitgroeisels van de kelk een functie zouden hebben in de verspreiding van het zaad. Een grote vleugel zou dan voordelen geven, maar slechts een gering aantal bloemen kennen een dergelijk ‘zaadzeil’. Omdat de kleur van deze calycophyl gelijk is aan de bloemkleur ligt de functie van lokbloem meer voor de hand.

Emmenopterys henryi kent geen vaste kroonvorm. Deze lijkt plastisch; de boom is laagvertakt en groeit vaak uit tot een meerstammige boom. Sommige exemplaren produceren worteluitlopers. Vermeerdering kan ook plaatsvinden via worteluitlopers. In het wild, waar de planten betrouwbaar bloeien, vindt de vermeerdering plaats door zaad. In het verleden is de plant ook via meristeemcultuur vermeerderd. De bast is grijsbruin en afschilferend in de jeugd. De gladde stugge takken kennen opvallende lenticellen. De knoppen zijn (roze)rood van kleur. Het redelijk stugge, donkergroene blad is bij het uitlopen vaak bronsachtig getint. De bladeren zijn gaafrandig, elliptisch tot omgekeerd eivormig en tegenoverstaand. Iedereen die de gok aandurft, kan inzetten op deze wispelturige Chinese schone, en wie weet komt de boom in bloei.

Bladeren van Emmenopterys henryi
Foto: Ronald Houtman

Cercis canadensis is bezig aan een opvallende opmars

Op de omslag van de laatste Arbor Vitae uit 2024 prijkt een foto van Cercis canadensis ‘Forest Pansy’, één van de weinige cultivars van de Canadese Judasboom die al wat langer in cultuur is. In deze eeuw heeft hij gezelschap gekregen van een reeks van nieuwe selecties. Opvallend bij vele daarvan is de aparte bladkleur. De aantrekkelijke bloei op het kale hout lijkt daarbij van secondair belang.

Cercis canadensis ‘Forest Pansy’, de eerste bladeren
Foto: Ronald Houtman

Eerst in de dertiende druk van Boom’s Dendrologie (2000) verscheen naast C. canadensis ’Alba’ uit de vorige drukken ‘Forest Pansy’, een nog altijd populaire roodbladige selectie. De kleur van het blad is bij het uitlopen roodpurper en verkleurt in het seizoen naar groenpurper in de zomer om te eindigen met een rode of oranje herfstkleur. De herkomst is niet bekend. De enige gevonden aanwijzing noemt Missouri als vindplaats. Krüssman (1976) vermeldt in het Handbuch der Laubgehölze de aanwezigheid van ‘Forest Pansy’ in het National Arboretum in Washington. In 1979 werd aan ‘Forest Pansy’ door de Keuringscommissie van de KVBC een Getuigschrift van Verdienste toegekend met recht op herkeuring voor een hogere bekroning. Dat gebeurde in 1981 met een Getuigschrift Eerste Klas. Ook de Royal Horticultural Society (RHS) verleende een Award of Garden Merit, maar dat gebeurde pas in 2017. Intussen zijn van de recente nieuwe selecties er drie door de Keuringscommissie positief beoordeeld. In 2019 kreeg Cercis canadensis ‘NCCC1’ (ᴄᴀʀᴏʟɪɴᴀ ꜱᴡᴇᴇᴛʜᴇᴀʀᴛ) op Plantarium een bronzen medaille. De struik met aanvankelijk donkerrood blad vereist een niet te zonnige, beschutte groeiplaats. Eveneens een bronzen medaille werd in 2021 bij de KVBC Spring Challenge gegeven aan C. canadensis ‘NC 2015’(ɢᴏʟᴅᴇɴ ꜰᴀʟʟꜱ), de eerste geelbladige selectie. Een zilveren medaille verkreeg in 2021 ‘NC2016’ (ᴇᴛᴇʀɴᴀʟ ꜰʟᴀᴍᴇ), een selectie met een uniek kleurverloop van zwartrood naar dieprood tot uiteindelijk donkergeel. De struik werd op de RHS Chelsea Flower Show in 2021 gekozen als ‘Plant of the Year’.

Cercis canadensis ‘NC2016’ (ᴇᴛᴇʀɴᴀʟ ꜰʟᴀᴍᴇ)
Foto: Cor van Gelderen

Cercis canadensis heeft in Noord Amerika een groot areaal dat zich uitstrekt van het zuidoosten van Canada en de zuidoostelijke helft van de VS tot in het midden en noordoosten van Mexico. Gezien het feit dat het leeuwendeel van het areaal in de VS ligt, is de Nederlandse benaming Amerikaanse Judasboom terecht. In 1753 beschreef Linnaeus in het geslacht Cercis de soorten C. canadensis en C. siliquastrum. Met name in Engeland was C. siliquastrum uit het Oostelijke Middellandse Zeegebied en Klein Azië meer geliefd dan C. canadensis en ook in ons land was canadensis lang zeer zeldzaam in cultuur aan te treffen. De cultivar C. canadensis ‘Alba’, beschreven in 1794, was heel lang de enige benaamde selectie. Dat beeld is thans volkomen veranderd. In de meest recente Naamlijst van Houtige Gewassen (2024) worden maar liefst 28 selecties vermeld. Het contrast met de voorheen meer geliefde C. siliquastrum met slechts twee cultivars kan niet groter zijn. Het voert te ver om deze cultivars in dit artikel de revue te laten passeren. De winterhardheid die voorheen een groot probleem was, zal mogelijk bij enkele daarvan nog wel een rol spelen.

Cercis canadensis ‘Forest Pansy’, bloei
Foto: Ronald Houtman

Van de tien soorten die het geslacht telt, zijn er vijf inheems in China. De in cultuur belangrijkste daarvan is C. chinensis met een groot areaal in China en ook vaak aangeplant. De bekendste cultivar is C. chinensis ‘Avondale’, een kleine struik met een donker rozerode bloemkleur. Ze verkreeg in 2012 van de RHS een ‘Award of Garden Merit’. Een eveneens rijkbloeiende kleine struik is C. chinensis ‘Don Egolf’.

Cercis canadensis ‘Forest Pansy’ volledig in blad
Foto: Ronald Houtman