Categorie archieven: Sortiment

Parrotia persica zit in de lift

Op de omslag van de vierde Arbor Vitae in 2019 prijkt Parrotia persica in haar fraaie herfstkleur. Lang was ze in cultuur alleen bekend als een struik met een zeer brede kroon. De selectie ‘Vanessa’ was de eerste boom met een opgaande groeiwijze. Het sortiment groeit en in 2016 was het de boom van het jaar. Maar heel vaak wordt ze nog niet toegepast.

Parrotia persica kleurt in alle tinten rood en geel
Foto: Ineke Vink

De naam van deze boom verwijst duidelijk naar haar oorsprongsgebied. De introductie gebeurde door Carl Anton von Meyer die van zijn twee reizen vanuit Sint Petersburg naar de Kaukasus verslag deed in 1831 in: Verzeichniß der Pflanzen, welche während der, auf allerhöchsten Befehl, in den Jahren 1829 und 1830 unternommenen Reise im Caucasus und den Provinzen am westlichen Ufer des Caspischen Meeres gefunden und eingesammelt worden sind. Bij die planten was dus de boom die hij beschreef als Parrotia persica en daarmee Friedrich Parrot eerde die in 1929 als eerste de berg Ararat in Oost-Turkije had beklommen. Augustin Pyramus de Candolle had kennelijk de mogelijkheid om de verzameling van Meyer al in 1830 in te zien want hij publiceerde in 1830 in zijn Prodomus Hamamelis persica, de plant die Meyer in 1831 met dezelfde soortnaam beschreef als Parrotia persica. De officiële naam is dus P. persica (DC) C.A. Mey.
Behalve in het Kaspisch regenwoud in Noord-Iran komt de soort van nature voor in aangrenzend Azerbeidzjan. In een verslag van zijn reis in 1972 door Noord-Iran maakt Roy Lancaster er melding van dat hij tot zijn verrassing bomen aantrof van P. persica van 25 m hoog. In cultuur kende hij op dat moment alleen de breedgroeiende bomen met de cultivars ‘Horizontalis’ en ‘Pendula’. Piet van de Bom van de Koninklijke Boomkwekerijen Alphons van der Bom bracht daar in 1975 verandering in met zijn selectie ‘Vanessa’, genoemd naar de wetenschappelijke naam van het geslacht van de vlinder atalanta. Mogelijk werd hij geïnspireerd doordat hij de fraaie oranje tekening van deze vlinder terugzag in het blad van de boom. ‘Vanessa’ groeit aanvankelijk strak opgaand, later wordt de kroon wat breder. Voor de Royal Horticultural Society was het aanleiding om de selectie een Award of Garden Merit te verlenen, iets wat niet bijzonder veel met Nederlandse boomselecties is gebeurd.

Kleurrijk blad
De grote sierwaarde van P. persica is het blad en de Nederlandse benaming ijzerhout past daar niet zo goed bij. Jonge scheuten zijn vaak purperkleurig en het blad houdt meestal een donkergekleurde rand. In de herfst gaat het echter helemaal los met een palet van kleuren van knalrood tot allerlei schakeringen van rood, oranje en geel. De bladval volgt meestal niet erg snel zodat er lang van genoten kan worden. Ook verder is het een interessante boom. In het vroege voorjaar verschijnen de bloemen die alleen de talrijke roodgekleurde helmknoppen tonen. De bast bladdert af en wordt fraai gevlekt als bij de plataan.

Nieuw sortiment
De komst van P. persica ‘Vanessa’ betekende een doorbraak en nog altijd is de cultivar populair. Met de merknaam Persian Spire kwam ook een opgaande klein blijvende Amerikaanse selectie in de handel met relatief klein blad met purper gekleurde rand. Met zijn verfoeilijke officiële cultivarnaam ‘JLPN01` zal je hem in de handel niet vaak tegenkomen. Voor de Keuringscommissie was op Plantarium in 2011 een bronzen medaille voldoende waardering. Ook P. persica ‘Bella’ is een vrij klein blijvende selectie met een sterk opgaande harttak en een open kroon. Ze werd door Herman Geers geselecteerd uit wild materiaal. ‘Bella’ kreeg van de Keuringscommissie een gouden medaille en het predicaat ‘Beste Nieuwigheid Groot Groen 2007’. Een Hongaarse selectie is ‘Tusmadar’ met brede pyramidale kroon en fraaie rode herfstkleur. De naam van P. persica ‘Biltmore’ is ontleend aan een schitterend 100 jaar oud exemplaar in de Biltmore Gardens in de Amerikaanse staat North Carolina. Ook genoemd naar de originele standplaats is de Engelse selectie ‘Jodrell Bank’ uit het gelijknamige arboretum bij de bekende radiotelescoop nabij het Engelse Manchester. De Duitse kweker Junker bracht ‘Burgundy’ in de handel, een selectie met opvallend donker gekleurd jong blad en fraaie herfstkleur. Keus genoeg dus en voor liefhebbers zelfs bontbladige, zoals ‘Lamplighter’

Vrucht en bladeren van Parrotia subaequalis
Foto: Ineke Vink

Parrotia subaequalis
Eerst in 1996 werd het duidelijk dat de Chinese plant die in 1960 beschreven was als Hamamelis subaequalis tot het geslacht Parrotia behoorde. In 1988 vond Miaobin Deng van het Jiangsi Botanical Institute een kleine populatie bij Yixing in de provincie Jiangsi. De plant werd beschreven in een nieuw geslacht Shaniodendron. Toen enkele jaren daarna bloeiende planten konden worden bestudeerd was dat geen aanleiding er een Parrotia in te zien. Dat gebeurde pas in 1996 na DNA-onderzoek door Jianhua Li. In 1998 volgde de officiële publicatie van de nieuwe combinatie door Hao en Wei. Mede op basis van fossielenonderzoek van andere soorten uit de familie van Hamamelidaceae werd geconcludeerd dat de twee soorten rond 7-8 miljoen jaar geleden van elkaar gescheiden werden in het Lower Mioceen. Er zijn thans vijf kleine populaties van de P. subaequalis bekend in de Chinese provincies Anhui, Jiangsi en Zhejiang. De soort is op de Red List van IUCN vermeld als critically endangered. Peter del Tredici van het Arnold Arboretum zag de eerste plant van P. subaequalis in 1994 in de Botanische Tuin van Nanjing en wijdde samen met Jianhua Li een interessant artikel aan de soort in Arnoldia 66, 1. p.1-9 (2008). De plant is bij enkele specialisten in ons land in cultuur.

Mallotus japonicus

Er zijn van die plantennamen die je na een eerste keer horen nooit meer vergeet. Mallotus, die de omslag van deze Arbor Vitae siert, is er zo een, Damnacanthus is een andere. De associatie met een bekend woord in eigen (of vreemde taal) maakt dat hij gemakkelijk in het geheugen wordt geprent. Het zijn officieel vastgestelde wetenschappelijke plantennamen die natuurlijk geen enkel verband hebben met een betekenis in een andere taal.

Bij het noemen van de plantennaam Mallotus tijdens een excursie heb je natuurlijk al snel de lachers op je hand. Zelden kom je deze plant tegen dus is het voor veel bezoekers voor het eerst dat ze de naam horen. Wij denken natuurlijk al snel aan een bekend Nederlands woord ‘malloot’. P.H. Schröder schrijft daarover:
‘Het malle is, dat malloot met mal niets te maken heeft. Wij hebben het woord overgenomen uit het Franse dialectische malot, dat, merkwaardigerwijze, wesp of hommel betekent, maar ook gebezigd werd om een druk, dartel meisje aan te duiden. In het Duits is dat precies zo. Eine wilde Hummel is: een uitgelaten, wild meisje, dat zich dus niet zeer ingetogen gedraagt. Toen het woord in het Nederlands werd overgenomen, heeft men het, zoals te begrijpen is, in verband gebracht met het bekende woord mal en er een verbastering in gezien van malhoofd, een woord dat nooit bestaan heeft, maar dat net zo goed had kunnen bestaan als driftkop en stijfhoofd(ig).’

Mallotus japonicus, ontluikend blad en begin van bloeiwijze
Foto: Gert Fortgens

Naamgeving
Een Nederlandse naam heeft de plant niet maar het zou iets met ‘wol’ of ‘wollig’ kunnen zijn. Dat komt uit het Grieks, Mallos is wol. De naam is gekozen op basis van de wollige beharing van de vruchten op de eerst beschreven soort Mallotus cochinchinensis. Dat gebeurde in 1790. Pas veel later (in 1865) werd de naam Mallotus japonicus gevestigd voor een van de 140 species (botanische soorten) in tropisch en subtropisch Azië die tegenwoordig worden gerekend tot dit geslacht. In zijn land van herkomst heeft deze plant wel een naam. In het Japans luidt die: Akame-gashiwa. Hetgeen zo veel betekent als Rode Scheut-Daimyo Eik: de plant heeft een jong uitlopend schot dat net zo rood is gekleurd als de Daimyo eik, Quercus dentata. Het blad is dun, papierachtig en verkleurt van roze-rood naar groen en wordt later warmgeel in de herfst. Het blad werd wel gebruikt voor het inpakken van voedsel, jong blad schijnt eetbaar te zijn, mits gekookt.

Mallotus japonicus, blad in detail
Foto: Gert Fortgens

Kenmerken
Mallotus is familie van de Euphorbia en houdt van licht en warmte. In het wild komt hij in de bergen voor op opengevallen plaatsen in het bos en aan bosranden. Hij wordt wel beschreven als een pioniersplant (planten die zich als eerste vestigen op opengevallen, niet begroeide plekken). En net als met andere pioniers is ook hier de levensduur aan de korte kant. Om de soort te behouden is het daarom belangrijk tijdig te vermeerderen door bijvoorbeeld zaad of stek. Voor zaadzetting heb je echter wel een mannelijke én een vrouwelijke plant nodig: de soort is tweehuizig. Wat betreft standplaats is Mallotus niet kieskeurig. Op vrijwel elke bodem groeit hij snel uit tot een brede struik van zo’n 4 tot 5 m hoog. De dichtbehaarde pluimvormige bloeiwijzen verschijnen aan het uiteinde van de groeischeuten. De bloeiwijzen zijn roomwit van kleur en opvallend is dat zij geen kroonblaadjes hebben. De bloei valt in de maanden juli en augustus en dan is de aangename geur goed merkbaar. De vruchten zijn weinig opvallende pluizige droge bolletjes. Aan de vorm van de vruchtjes is wel weer goed te zien dat de plant behoort tot de Euphorbiaceae: het bolletje is opgebouwd uit drie segmenten (net als bijvoorbeeld Sapium en Neoshirakia). Er schijnt ook een bonte vorm te bestaan maar die wordt zelden aangetroffen. In de nieuwere literatuur over bomen wordt in het boek New Trees nog geschreven over een andere Mallotus die nog maar zeer weinig in cultuur is: Mallotus apelta. Ook van deze Chinese soort wordt vooral het blad geroemd door de zacht wollige beharing en de mooie geel tot oranje herfstkleur.

Literatuur (naast de geraadpleegde gebruikelijke standaardwerken)
P.H. Schröder (1980). Van Aalmoes tot Zwijntjesjager, Baarn (internet).
John Grimshaw, Ross Bayton (1990). New Trees, Recent Introductions to Cultivation, Kew Publishing, Kew.

Het raadsel Betula obscura

In de Dendroquest in de vorige Arbor Vitae werden drie basten van berken (p.21) afgebeeld, waarvan de meest linkse van Betula obscura zou zijn. Tot mijn spijt had ik als kritisch redactielid niet in de gaten dat dit niet klopte.
In 1977, toen ik nog maar net in functie was als directeur van de Utrechtse Botanische Tuinen, kwam Harry van de Laar mij opzoeken in het Von Gimborn Arboretum. Het leek mij een uitgelezen kans om van een aantal bomen in het arboretum de juiste naam te weten te komen. Op de eerste plaats betrof dat berken. Aangekomen bij een forse berk met een bruine bast vroeg ik Harry of hij die kende. Hij verzuchtte: ‘Berken, berken, moeilijk, moeilijk! Misschien wel Betula obscura’. Een obscure berk? Even dacht ik dat Harry mij voor de gek hield, maar daar was Harry veel te serieus voor.
Een paar jaar later maakte ik een uitgebreide studie van het geslacht Betula en zag ik een echte B. obscura in de Kew Gardens. Het bijzondere van de berk is dat het in feite gaat om een B. pendula, de ruwe berk, waarvan de bast sterk verruwt vanaf de basis tot hoog in de kroon. Normaal blijft verruwing beperkt tot een stukje vanaf de basis en soms enkele meters. Op internet zijn enkele fraaie foto’s te zien van zo’n berk (onder andere: www.zielnik-karpacki.pl/-BRZOZA_CZARNA_1005).

Dit onderste gedeelte van de stam van B. pendula verschilt niet veel van B. obscura
Foto: Piet de Jong

Voor een wetenschappelijk antwoord op de status van B. obscura, is er sinds enkele jaren de monografie van The Genus Betula van Kenneth Ashburner en Hugh A. McAllister (Kew Publishing, 2013). Op pagina 39 wordt B. obscura vermeld in een reeks diploide en tetraploide varianten van B. pendula. Al deze namen komen later in het boek terug in de lijst van synoniemen van B. pendula subsp. pendula, behalve B. obscura. Waarschijnlijk vergeten. In die lijst staan diverse namen van synoniemen die je in collecties van arboreta en botanische tuinen kunt aantreffen, zoals de in Polen inheemse B. szaferi en B. pendula var. oycowiensis, verder B. aetnensis uit Sicilië en B. fontqueri uit Marokko.
Volgens de auteurs strekt het areaal van de ondersoort pendula zich oostwaarts uit tot het Baikalmeer in het zuidoosten van Siberië. Daar sluit het aan bij de ondersoort mandshurica, die oostwaarts zelfs de grens met Noord-Amerika overgaat. Typische eigenschappen van de ondersoort pendula zijn de verruwing van de bast en de afhangende twijgen. Deze laatste eigenschap is een unieke in het geslacht Betula. De ondersoort mandshurica, vooral bekend als B. platyphylla, behoudt ook op latere leeftijd zijn witte bast.

Dit is echt de stam van Betula obscura
Foto: Piet de Jong

En welke berkenbast werd nu afgebeeld als B. obscura in Arbor Vitae? Om dat te achterhalen zit er niets anders op dan te gaan kijken op de plek waar de foto werd genomen: het arboretum La Tuillière* in Frankrijk.

*Naschrift Koos Slob: in 2004 gekocht bij firma Esveld.