Categorie archieven: Arbor Vitae

Gleditsia triacanthos, een steklig begin van 2017

Op de omslag van de in januari 2017 verschenen Arbor Vitae staat een foto van een vervaarlijk gedoornde Gleditsia triacanthos. Dat deze boom toch toepassing heeft gekregen als straatboom in het openbaar groen is te danken aan een aantal doornloze selecties, die ook nog eens een schitterende gele herfstkleur vertonen.

Gleditsia triacanthos
Door: Ineke Vink

Gleditsia is een fraai voorbeeld van een boom met takdoorns. Deze verschijnen behalve aan de twijgen ook op de stam en zelfs nog op latere leeftijd. Ze zijn daarbij vertakt en deze bewapening tegen vraat geeft de bomen een vreesachtige uitmonstering. Een soort die het helemaal bont maakt met een dichte bezetting van takdoorns op de stam is G. caspica. G. japonica kan zelfs takdoorns produceren van 30 cm. Daarnaast zijn de peulen bijzonder, die bijvoorbeeld bij G. triacanthos tot 50 cm lang kunnen zijn. Zij vormen wel een minpuntje bij het gebruik van de boom in het openbaar groen.

Aan de jaarringen is duidelijk te zien dat Gleditsia triacanthos een snelle groeier is
Foto: Ineke Vink

Amerikaanse G. triacanthos
Het geslacht Gleditsia telt tien soorten, waarvan twee in Noord-Amerika, één in Zuid-Amerika, één in de Kaukasus en Iran en zes in Noordoost-Azië, waarvan vijf alleen in China. In cultuur domineert de Amerikaanse soort G. triacanthos. Het is de enige soort met een reeks van cultivars. Belangrijk daarbij is dat deze als enige soms doornloos is en bekend staat als G. triacanthos f. inermis. Wel neemt bij de andere soorten, zoals G. japonica de productie van takdoorns op latere leeftijd sterk af. Doornloze selecties van G. triacanthos zijn vooral afkomstig uit Noord-Amerika: onder andere ‘Daves’ (merknaam streetkeeper), ‘Green Glory’, ‘Skyline’ en ‘Shademaster’. Populair in cultuur is ook ’Sunburst’, uitlopend met een mooie gele bladkleur. Een recentere selectie met goudgeel blad is ‘Speczam’ (merknaam spectrum). G. triacanthos heeft een groot areaal in oostelijk Noord-Amerika dat zich uitstrekt van het zuiden van Ontario in Canada tot in Florida en Texas. Het blad is met 11-18 paar blaadjes het grootste in het geslacht. De tweede soort in Noord-Amerika, G. aquatica, heeft een klein areaal in moerasgebieden in het zuidoosten van de VS. Een duidelijk verschil met G. triacanthos zijn de kleine peulen met slechts 1-2 zaden.

Oostelijke soorten, met vage status
De al eerder genoemde G. caspica heeft een groot areaal in de Kaukasus en verder oostelijk tot in het Kaspisch regenwoud van Noord-Iran. De soort heeft relatief kleine tot maximaal 20 cm lange peulen. G. sinensis onderscheidt zich van de andere soorten door de dikke ronde takdoorns. De overige soorten hebben enigszins of sterk afgeplatte takdoorns De G. sinensis heeft een zeer groot areaal in China. De takdoorns worden er gebruikt in de traditionele Chinese geneeskunst voor een reeks van kwalen waaronder ontstekingen(!), zweren en tumoren. Ook de andere soorten kennen medicinaal gebruik.

Vervaarlijk uitziende doorns
Foto: Piet de Jong

G. japonica heeft een groot areaal in China, Japan en Korea en heeft enkele synoniemen die nog vaak worden gebruikt. Een daarvan is G. horrida Makino, een soortnaam die Wildenov eerder gebruikte voor G. sinensis. Een soort met een vage status is G. ferox. Deze werd beschreven door Desfontaine van een in Parijs gekweekte boom die vermoedelijk gekweekt was van zaad uit China. De boom stierf voor hij bloemen en vruchten produceerde, dus de beschrijving was vaag. Krüssmann vermeldt in Handbuch der Laubgehölze (vol. 2) als areaal voor G. ferox Zuidwest-China en schrijft verder dat de soort vaak verwisseld wordt met G. japonica. Flora of China vermeldt G. ferox in het geheel niet, ook niet als synoniem. Dit naslagwerk heeft wel G. japonica in drie variëteiten en een daarvan is G. japonica var. delavayi uit de zuidwestelijke Chinese provincies Guizhou en Yunnan. Deze variëteit onderscheidt zich door de 30-54 cm lange peulen. De beschrijving in Krüssmann van G. ferox meldt slechts 14 cm lange peulen, dus dat wijst niet op een herkomst uit Zuidwest-China. De peulen van G. caspica daarentegen zijn tot 20 cm lang. Het lijkt erop dat er nog steeds bomen van G. caspica in cultuur zijn met de naam G. ferox. De enige andere soort met peulen van die lengte is G. fera, maar deze soort hoort thuis in Taiwan en Zuidoost-China en lijkt bij ons niet winterhard.
Naast G. ferox vermeldt de Naamlijst van Houtige Gewassen ook nog G. macracantha. Ook deze soort werd door Desfontaine beschreven, ditmaal aan de hand van een boom in de Jardin des Plantes in Parijs. Vermoed werd dat hij gekweekt was van zaad dat in Centraal China verzameld was. Ook dit keer is er geen vermelding in Flora of China. Op basis van de beschrijvingen van vooral Krüssmann en de rhs Dictionary of Gardening is het zeer waarschijnlijk een synoniem van G. sinensis. Beide stemmen overeen in de scherp gezaagde bladranden, de cilindrische takdoorns en de lengte van de peulen.

Gleditsia triacanthos f. inermis
Foto: Ineke Vink

Stadsbomen Vademecum Boomsoorten en gebruikswaarde

In 1983 verscheen Stadsbomen van Acer tot Zelkova. Auteur Theo Janson stelde, met steun van een uitgebreide begeleidingscommissie en redactie, een zeer praktisch boek samen over geschikte bomen voor gebruik in het stedelijk milieu met veel aandacht voor de gebruikswaarde. Het boek voorzag in een behoefte en de eerste twee drukken waren dan ook snel uitverkocht. In 1994 werd het boek opgenomen als deel 4 van het Stadsbomen Vademecum.

Na het overlijden van Theo Janson in 2004 werd Hans Janssen belast met de samenstelling van volgende drukken. Nu dan de geheel herziene 5e druk. Het geheel herzien slaat vooral op de vormgeving. Het boek is nu rijk in kleur geïllustreerd met afbeeldingen van bomen en de nodige foto’s met details. De inhoud was al heel goed en daaraan is vergeleken met vorige drukken niet bijzonder veel veranderd. In deze druk wel een naaldboomsortiment, waarbij ik Sequoiadendron giganteum ‘Glaucum’ en Taxodium distichum ‘Nutans’ node mis. Verder is de sortimentkeuze vergeleken met vorige drukken toch wat statisch voor wat de opgenomen geslachten betreft. Bij de loofbomen mis ik geslachten als Cydonia, Heptacodium en Mespilus en soorten als Betula lenta, B. alleghaniensis en Sorbus torminalis. Bij het nieuwe sortiment mis ik o.a. de door PPO in 2007 geïntroduceerde bacterievuurresisistente Crataegus succulenta ‘Jubilee’. Bij de naamgeving wordt nauwgezet de Naamlijst van Houtige Gewassen gevolgd, inclusief dus soms achterhaalde namen zoals Acer ‘Lobel’ i.p.v. Acer cappadocicum ‘Lobel’.

Het eindoordeel is echter uiterst positief, een prachtig standaardwerk onmisbaar voor iedereen die met stedelijke beplantingen te maken heeft, maar ook zeer interessant voor dendrologen en in sortiment geïnteresseerde boomkwekers.

T.J.M. Janson & J.J.C. Janssen:
Stadsbomen Vademecum Boomsoorten en gebruikswaarde. IPC
Groene Ruimte, 444 p. (2013)
€ 54. ISBN 978-90-74481-25-0.