Categorie archieven: Arbor Vitae

Het Leids Register ecologische bomen; welke bomen ondersteunen de biodiversiteit?

Bomen zijn belangrijke dragers van biodiversiteit in het stedelijk gebied. In een breed ecologisch advies aan het Leidse college van burgemeester en wethouders in 2019 wordt een bomenbestand met een grote ecologische waarde gepromoot. Met een grotere variatie aan inheemse boomsoorten kan de gemeente haar stadsnatuur versterken. Als richtlijn is een register met informatie over de ecologische waardering van diverse bomen opgesteld, zodat ontwerpers en beheerders daarmee rekening kunnen houden in de soortkeuze bij nieuwe bomen. De regels voor aanplant zijn vastgelegd in de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving van de Gemeente Leiden.

Totstandkoming
Het register ecologische bomen, vastgesteld in 2021, is in 2024 uitgebreid tot ruim 1.668 soorten en cultivars vanuit het sortiment van Boomkwekerij van den Berk. Collega-ecologen van de gemeente Den Haag onderzochten de ecologische compatibiliteit van bomen en struiken1. Daarbij werd uitgegaan van de algemene stelregel dat soorten uit de eigen omgeving beter aansluiten bij lokale voedselwebben. Een goede aanzet, die een verdere vertaling op soortniveau verlangt: er valt veel te kiezen in bomenland, gelet op alle hybriden en cultivars. In de Leidse beoordeling, uitgevoerd door de auteurs van dit artikel, zijn alle individuele boomsoorten gewaardeerd op ecologische potentie en ingedeeld in zeven klassen, lopend van -1 tot 4. De waardering is gebaseerd op literatuur, eigen veldkennis en externe expertise.

Naast biodiversiteit zijn er natuurlijk nog legio andere afwegingen te doen bij de aanplant van bomen. We noemen standplaats, grondwaterstand en de specifieke rol in klimaatadaptatie. Leiden heeft een hoge ambitie voor wat betreft biodiversiteit en staat geen bomen toe met waardering -1 of 0 en verlangt een aanplant van gemiddeld tenminste waardering 2. Daartoe zijn 933 soorten en cultivars beschikbaar in het Register ecologische bomen. Daarin vinden we tot nu toe voldoende keuze om ook deze andere afwegingen goed te kunnen maken, bijvoorbeeld voor wat betreft verharding en in termen van noodzakelijk boomkroonvolume. Het Register ecologische bomen wordt ook al bij andere gemeenten gebruikt waarbij andere toleranties worden gehanteerd. Het doel van het register is dan ook niet boomsoorten of cultivars uit te sluiten, maar juist een keuze voor biodiversiteit te vergemakkelijken.

Dwergmineermotten op Zwarte els (ecologische waardering 4). Herbivore insecten hebben vaak een bepaalde mate van specialisme, waarbij de larven alleen eten wat ze kennen.
Foto: Wouter Moerland

Ecologische functies
Het aantal biologische interacties van een boom met zijn omgeving kan groot zijn. Voor de totstandkoming van het register zijn de volgende relaties meegewogen:

  1. Bomen worden gegeten door dieren en zijn gastheer voor parasitaire (micro-)schimmels. Een uitgebreid gezelschap aan begeleidende fauna, denk aan wantsen, mijten en vliegen, vinden we voornamelijk bij inheemse soorten bomen;
  2. Bloeiende bomen zijn een bron van energie voor bestuivende insecten. Zweefvliegen, bijen en vlinders bezoeken bomen voor nectar en stuifmeel;
  3. Boomsoorten ondergaan ondergronds interacties met andere bodemorganismen. Aannemelijk is dat inheemse boomsoorten beter aansluiten bij het ondergrondse voedselweb dan uitheemse soorten;
  4. Vruchten en zaden van bomen worden gegeten door vogels en zoogdieren. Het gaat om een functie die (logischerwijs) seizoensmatig optreedt;
  5. Bomen bieden vogels en ongewervelde dieren schuil- of voortplantingsgelegenheid, door bijvoorbeeld een compacte en stekelige groeiwijze (Meidoorn), of een ruwe bast (Zomereik).

Afwegingen
Voor de functies 1 tot 3 is er een nadrukkelijke ecologische meerwaarde bij inheemse soorten. Tegelijkertijd is binnen dit spectrum ook een rijk aanbod aan cultivars c.q. kruisingen waarvan de ecologische functie minder bekend is. De eetbaarheid kan drastisch veranderen bij gerichte selectie, waardoor vraat minder optreedt. Ook kunnen cultivars steriel zijn. Cultivars c.q. hybriden zijn afzonderlijk beoordeeld, waarbij gelet is op steriele vormen, dubbele bloemen zonder zaden en vruchten en bladeren met sterk aangepaste bladvorm of -dikte.

Verder bestaat het verschijnsel dat inheemse fauna uitheemse bomen consumeren. Op vele soorten exoten is vraat door inheemse herbivoren te vinden. Vaak gaat het om generalistische dieren die uitheemse maar nauwverwant aan inheemse bomen accepteren. In de regel is de ecologische rol van exotische soorten relatief beperkt ten opzichte van de inheemse zustersoorten. En naast de kwalitatieve functie (diversiteit aan soorten), is er ook nog een factor als kwantiteit (frequentie van gebruik) waarmee rekening is gehouden. Een Eikenblaasmijnmot is nooit talrijk op een Amerikaanse eik; het zijn incidenten.

Tot slot zijn we ons bij deze theoretische exercitie ervan bewust dat het om de ecologische potentie gaat, eerder dan dat altijd de bedachte meerwaarde geleverd wordt. De standplaats van een boom is essentieel en bepaalt of en in hoeverre de biologische interacties ontstaan.

Bloeiende Gele treurwilg (ecologische waardering 4) in de Leidsche Hout. De Gele treurwilg is een kruising van de inheemse Schietwilg en de Chinese treurwilg (Salix babylonica). Hij is in trek bij bestuivers en planteneters.
Foto: Wouter Moerland

Hoe werkt het?
De Leidse ecologen gaven dit sortiment een ecologische waardering die van -1 tot 4 loopt. In totaal ontstaan er zeven klassen.

Waardering -1
Invasieve exoten of soorten die daarnaar neigen. Deze bomen mogen niet worden aangeplant in Leiden. Voorbeelden zijn de Amerikaanse eik, Pyrus calleryana en de Hemelboom.

Waardering 0
Soorten van buiten Europa, die nooit een verspreidingsgebied binnen Europa hebben gekend of Europese soorten die zeer weinig ecologische relaties hebben en waar meer waardevolle alternatieven voor bestaan. Voorbeelden zijn Amerikaanse soorten Acer en Platanus. Deze soorten mogen alleen worden aangeplant als er geen alternatieven bestaan voor de specifieke groeiplaats.

Waardering 0,5
Arcto-Tertiary geoflora. Soorten en groepen die voor en tussen de ijstijden voorkwamen in Europa en waarvan verwacht kan worden dat zij ecologische relaties ontwikkelen naarmate het verdere herstel van de ijstijden vordert. Deze soorten mogen met mate, (max 50% van een compensatieplan) worden aangeplant, maar worden niet aanbevolen. Voorbeelden zijn: Liquidambar, Cercidiphyllum en Magnolia.

Waardering 1
Cultivars en hybriden van Europese soorten. Dit zijn vaak steriele cultivars of soorten die hier minder toepasbaar zijn. Vaak zijn er meer ecologisch waardevolle alternatieven voorhanden. Deze soorten mogen met mate (max 50% van een compensatieplan) worden aangeplant, maar worden niet aanbevolen. Voorbeelden: Alnus glutinosa ‘Laciniata’ en Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’.

Waardering 2
Meer waardevolle cultivars (bv. door hun toepasbaarheid in het stedelijk milieu), archeofyten en enkele ecologische exoten. Deze soorten mogen worden aangeplant en krijgen de voorkeur bij compensatieplannen. Voorbeelden zijn: Malus cultivars, amandel en de verschillende kleur, treur- en opgaande vormen van onze inheemse soorten.

Waardering 3
Soorten en cultivars ecologisch waardevol. Deze soorten mogen worden aangeplant en krijgen de voorkeur bij compensatieplannen. Voorbeelden zijn: Spaanse aak en de Fladderiep.

Waardering 4
Soorten met een zeer hoge ecologische meerwaarde. Dit vaak door een combinatie van functies: waardplant én schuilplek of stekels én bessen. Deze soorten hebben sterke voorkeur bij compensatieplannen. Voorbeelden zijn de half exotische Treurwilg, Zwarte els, Een- en Tweestijlige meidoorn.

Katsuraboom (ecologische waardering 0,5) met Goudvink in wijk Groot Douwel, Deventer-Colmschate. Cercidiphyllum kent nu een relatief klein natuurlijk verspreidingsgebied in Japan en China. Fossiel is deze familie ook bekend uit Europa en Noord-Amerika. Goudvinken en ook sijzen vinden de zaden van deze boom bijzonder smakelijk.
Foto: Gerrit Hendriksen, Deventer Natuur blog.

Praktisch zonder dogma’s
Dit instrument wordt toegepast om bomen bij (compensatie)plannen te toetsen op hun ecologische functie. Binnen de enorme variatie aan soorten, is er ook voldoende keuze voor bomen in verharding. Voorheen veelvuldig geplante, maar weinig ecologische modebomen als gleditsia’s en amberbomen, leggen we zo aan banden zonder dogmatisch te worden. Zo zetten we een effectieve stap om te werken aan het versterken van de stadsnatuur.

Het register is vastgesteld door het college van B&W in Leiden en kan worden ingezien: https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/externebijlagen/exb-2024-8930/1/bijlage/exb-2024-8930.pdf

Referentie:
1. Van den Hoorn, M. W., & Vogelaar, E. D. (2020). Ecologische compatibiliteit van bomen en struiken: Concept geeft handvatten aan groenbeheerders bij het planten. Vakblad Groen, jaargang 76(11), 16–19. https://denhaag.notubiz.nl/document/11500225/1/RIS312041_Bijlage_bij_beantwoording

  1. Roelant Jonker is beleidsmedewerker ecologie en bomen gemeente Leiden
  2. Wouter Moerland is beleidsmedewerker stadsecoloog gemeente Leiden en ecoloog Natuurhistorisch Museum Rotterdam, afdeling Bureau Stadsnatuur

Gele reuzenbamboe (Phyllostachys vivax ‘Aureocaulis’) op de voet gevolgd

Eind april zag ik ineens, een meter of twee naast ons bamboebosje, een aantal dikke bamboescheuten uit de grond steken. Dat was uiteraard niet voor het eerst. Maar deze keer besloot ik de groei van één zo’n scheut eens te gaan volgen. Ik zocht een lange lat van zo’n 2,50 m, bracht daar een cm-verdeling op aan en plaatste die naast het bamboegroeipunt. Vervolgens ging ik elke twee of drie dagen en op het laatst elke dag de hoogte bepalen en hield ik de gegevens nauwkeurig bij. De eerste weken ging dat probleemloos, maar toen werd mijn meetlat te kort.

Groepje bamboescheuten met naast de ‘uitverkoren’ scheut de meetlat (zie zwarte pijl)
Foto: Ineke Vink

De oplossing: meetlat aan de bamboe bevestigen en bij elke meting omhoog schuiven tot naast de top. Daar was al gauw een trapleer bij nodig. Op een gegeven moment werd de meetlat + trapleer te kort! Wat te doen? Ik schroefde er twee dunne latten aan vast en had zo een meetlat van iets meer dan zeven m. Dat was weer voldoende voor een aantal dagen. Maar uiteindelijk kwam de laatste meting op 8 juni, met de top van de bamboe op 9.60 m. De groei bleef nog doorgaan, maar ik kon jammer genoeg niet meer meten.

Daarna was het tijd om met de verzamelde gegevens aan de gang te gaan. Ik maakte een lengtegroeicurve en een groeisnelheidscurve. Per slot van rekening was ik ooit als wetenschapper begonnen met het bestuderen van de groei van ratten en cavia’s. In de grafiek valt op dat de groeisnelheid niet constant is. In de eerste week is dat 19 cm, in de 2e week 74 cm, in de 3e 140, in de 4e 230 en in de 5e week zelfs 377 cm. De laatste 5 dagen in juni was de groei enorm: gemiddeld 51 cm per dag, met als absolute uitschieter: 69 cm.

Close-up van een groeipunt van een bamboescheut
Foto: Ineke Vink

Opvallend is dat de gemiddelde groeisnelheid per dag nogal fluctueert. Ik geloof niet dat dat aan de manier van meten lag, die was elke keer identiek. Mogelijk had dat met het weer te maken: regenachtige dagen werden afgewisseld met warme, zonnige dagen. Heel erg jammer dat ik op het moment van meten niet ook de weersomstandigheden heb genoteerd!

Een ander opvallend verschijnsel: een flink aantal bamboescheuten stopt halverwege (of nog eerder) met groeien en sterft af. In het begin waren er zo’n 15 dikke bamboescheuten. Uiteindelijk zijn er daarvan maar zes doorgegroeid. Dat is trouwens een fenomeen dat ik elk jaar zie in ons bamboebosje. Ik heb geen idee waardoor of waarom dat gebeurt.

Op het laatst werd het meten steeds moeilijker
Foto: Ineke Vink

Nog iets wat mij opviel: de eerste twee dikke stengels kwamen in 2020, daarna waren er in 2022 vier stengels die doorgroeiden en nu in 2024, weer 2 jaar later, zijn er zes volgroeide stengels. In de literatuur is sprake van ‘on’ en ‘off years’ wat groei betreft. In een ‘on-jaar’ vindt dan de snelle lengtegroei plaats, en in het ‘off-jaar’ zou dan vooral de bladgroei plaatsvinden en worden de geproduceerde suikers etc. opgeslagen in de wortels.

Via Google vond ik aanvankelijk weinig over de groei van bamboes. Wel vond ik een paar interessante ‘weetjes’ waarvan ik echter niet weet hoe betrouwbaar die zijn. Volgens het ‘Guiness book of records’ is het ‘wereldrecord bamboegroei’ 91 cm in 24 uur. Dat is dus 3,8 cm per uur! De hoogste bamboe gemeten is 50 m met een diameter van 30 cm (een Dendrocalamus giganteus). De dikste bamboestengel bij ons heeft een diameter van ruim 10 cm. Bamboes behoren tot de familie van de grassen (Poaceae). Het zijn monocotylen en ze vertonen dus geen secundaire diktegroei zoals loof- en naaldbomen. Er zijn ongeveer 1500 verschillende soorten bamboe.

Via ‘scholar.google.com’ vond ik wél relevante informatie over groei. De lengtegroei vindt voornamelijk overdag plaats. De sapstroom omhoog zorgt voor de aanvoer van voedings- en bouwstoffen (gevormd door de groene bladeren en takken in het vorige ‘off-jaar’), omhoog gestuwd door de worteldruk.

Palmen deel 2: palmenweetjes en palmen in Nederland

De laatste jaren staan palmen in Nederland steeds meer in de belangstelling. Nu de winters steeds zachter worden, geven ze aan veel tuinen een exotisch tintje, in een kuip of zelfs in de volle grond. En ook als kamerplant zijn enkele soorten heel populair en makkelijk verkrijgbaar.

De plantenkampioenen onder de palmen
Onder de palmen zijn de langste stengel, de hoogste eenzaadlobbige, de langste bladeren, de grootste bloeiwijze, het hardste zaad, het grootste zaad, en het langst kiemkrachtige zaad te vinden.
De langste stengel in het plantenrijk is die van Calamus manan, een Rotansoort die wel 200 meter lang kan worden. De hoogste palm (en hoogste eenzaadlobbige) is Ceroxylon quindiuense uit Colombia en Noord-Peru, die wel 60 meter hoog kan worden.
Palmbladeren zijn soms zo groot dat ze in de tropen als dakbedekking worden gebruikt, zoals die van de Echte sagopalm (Metroxylon sagu). De soorten met de langste bladeren in het plantenrijk behoren tot het geslacht Raphia, uit Afrika en tropisch Amerika; ze kunnen meer dan 25 meter lang worden. Het materiaal dat wij als raffia kennen, zijn dunne reepjes van deze bladeren.
De grootste bloeiwijze is die van Corypha umbraculifera uit India en Sri Lanka, die wel acht meter lang kan worden en boven de waaiervormige bladeren uittorent. Het zaad van sommige palmen is zo hard dat het als ivoor bewerkt kan worden: ‘vegetable ivory’. Eén geslacht uit Amerika heeft zelfs de naam Phytelephas gekregen, olifantsplant. Ook dit is weer een plantenkampioen, ze maken de hardste zaden in het plantenrijk. Het grootste zaad is dat van de Coco de Mer (Lodoicea maldivica), die in het wild alleen nog op twee eilanden van de Seychellen voorkomt. Het heeft wel iets van een stevig achterwerk, en wordt vanwege dit bizarre uiterlijk in Azië wel als afrodisiacum gebruikt. Een verouderde soortnaam, Lodoicea callypiga (wat ‘met de mooie billen’ betekent), verwijst hiernaar. Deze palm is heel zeldzaam, en de zaden zijn zo in trek dat ze onder bescherming van CITES vallen om de handel erin te reguleren.

Slechts twee andere palmensoorten vallen ook onder de internationale CITES-regelingen: Beccarophoenix madagascariensis en Chrysalidocarpus (Dypsis) decaryi, beide van Madagaskar – bij deze soorten zijn alleen de zaden niet beschermd, en de rest van de plant juist wel. Madagaskar is een plantenparadijs met veel endemen (soorten die alleen daar voorkomen), waarvan er veel met uitsterven worden bedreigd.

Trachycarpus fortunei, Chinese waaierpalm
Foto: Gerda van Uffelen

Eetbaar en lekker
Het verhaal gaat dat het mogelijk is om jarenlang te overleven op alleen dadels en water. De Gewone dadelpalm (Phoenix dactylifera), oorspronkelijk uit Afrika, maar nu overal ter wereld gekweekt, heeft niet alleen de lekkerste vruchten, maar ook de voor zover bekend langstlevende zaden. In 2020 is een publicatie verschenen waarin kiemproeven worden beschreven met dadelpitten van 2000 jaar oud, die in de woestijn in het oostelijke Middellandse Zeegebied waren gevonden. Het is dan ook niet zo moeilijk om zelf dadelpitten op te kweken, ze komen in Nederland en België soms spontaan op als stoepplant in de stad.
De Kokospalm (Cocos nucifera) is een geval apart: de verse vruchten zijn groen, en het vruchtvlees wordt er afgehakt om bij het zaad, de bekende kokosnoot te komen. De vezels aan de buitenkant van dit zaad worden bijvoorbeeld in kokosmatten verwerkt. Het endosperm, de voedselvoorraad voor de kiemende plant, is eerst vloeibaar, vandaar dat een jonge kokosnoot kan klotsen. Dat sap is drinkbaar, maar wordt geleidelijk omgezet tot een witte laag aan de binnenkant van de schil: kopra, een grondstof voor margarine, kokosmelk en santen. De kokospalm komt oorspronkelijk uit tropisch Azië en de Pacific, maar groeit nu overal ter wereld en is voor ons de ultieme tropenplant. Helaas is deze palm bij ons moeilijk te kweken, omdat hij zoveel licht nodig heeft.
Palmhart is het binnenste van de stam of de groeiknop van enkele soorten, vooral de Kokospalm maar ook van Euterpe edulis, Euterpe oleracea, Sabal spp., Palmito pupunha en de Perzikpalm (Bactris gasipaes). Uit het sap dat van de stam kan worden afgetapt wordt soms palmwijn gemaakt, bijvoorbeeld van de Palmyra-palm (Borassus flabillifer), de Gewone dadelpalm en de Kokospalm. Van het sap kan ook palmsuiker worden gemaakt. Sago is een zetmeelrijke voedingsstof die uit het binnenste van de stam van de Echte sagopalm (Metroxylon sagu) wordt gewonnen.
De Oliepalm (Elaeis guineensis) uit tropisch Afrika dreigt vanwege zijn oliehoudende vruchten grote delen van het oorspronkelijk oerwoud over te nemen. Palmolie wordt in onvoorstelbaar veel producten gebruikt en zo langzamerhand komt de lobby op gang om zo min mogelijk palmolie te gebruiken en naar alternatieven te zoeken. Dan hoeft niet nog meer regenwoud gekapt te worden om plaats te maken voor oliepalmplantages.

Jonge kokospalm
Foto: Gerda van Uffelen

Palmen thuis
Het is in Nederland heel gemakkelijk om aan zaden of planten te komen. Veel palmen zijn vrij gemakkelijk te zaaien, ook voor de gewone liefhebber. Slechts drie soorten vallen onder de CITES-regeling, maar dat betekent niet dat u zomaar zelf geplukte zaden van andere soorten uit het buitenland mag importeren. In veel landen is dat verboden. Het is minder spannend, maar wel zo netjes om zaden bij een zadenspecialist te kopen, die dan hopelijk wel alle regels in acht neemt.
Wat planten betreft is er veel aanbod, maar het is niet altijd duidelijk waar dat materiaal vandaan komt. Dat betekent dat het maar afwachten is hoe winterhard de planten blijken te zijn. Maar er worden ook palmpjes als kamerplant aangeboden, zoals de Goudpalm (Dypsis lutescens) en de Mexicaanse bergpalm (Chamaedorea). Van bijvoorbeeld Johannesteijsmannia altifrons, de palm met de ongedeelde bladeren, ook wel Joey-palm genoemd, worden de zaden op internet aangeboden, maar hij is ook als potplant te koop.
In Nederland gekweekte planten zijn vaak beter tegen ons weer bestand. Koop de planten het liefst bij een gespecialiseerde kweker die zelf zijn palmen kweekt en dus precies weet wat ze aankunnen en wat ze nodig hebben. Het loont de moeite om bij zo’n kweker rond te kijken of advies te vragen. Vaak moeten de palmen in de winter toch beschermd worden tegen de kou of de regen. Maar een goedkope palm uit de plaatselijke bouwmarkt valt natuurlijk ook te proberen.
De meest winterharde palmen, die je al vaak buiten ziet groeien, zijn de Europese dwergpalm (Chamaerops humilis) uit het Middellandse Zeegebied, de Canarische dadelpalm (Phoenix canariensis) en verscheidene soorten Trachycarpus, vooral de Chinese waaierpalm (Trachycarpus fortunei), die in de Leidse Hortus al jaren in de volle grond zonder bescherming de winter overleeft.

Phoenix canariensis, Canarische dadelpalm
Foto: Gerda van Uffelen