Categorie archieven: Dendrovaria

Op weg naar de Bosstad Stadsbosbouw en stedelijke vergroening

Bij zijn lezing op de Houtdag in Velp op 20 februari jl. nam de bevlogen Cecil Konijnendijk de vele aanwezige NDV-leden mee langs tal van steden wereldwijd. Het was een waterval aan informatie over interessante projecten in steden waar hij, als bosbouwkundige, heeft kunnen meewerken aan opvallende en innovatieve plannen voor het stedelijk groen.

In deze plannen gaat het om de effecten van bomen en groen in de stad op gezondheid, klimaat en biodiversiteit en, in het verlengde daarvan, ook op de economische waarde. Voor de doorsnee stadsbewoner zijn dat plannen ver buiten het voorstellingsvermogen. Wat als mensen, vooral politici, projectontwikkelaars en beleidsmakers, écht gaan inzien hoe groot de rol van groen feitelijk is en wat de mogelijkheden en juist ook de economische winst op de langere termijn kan zijn? Dan blijkt er toch ineens een knop om te kunnen gaan, leert de ervaring.

Konijnendijk is opgeleid als bosbouwer en momenteel mededirecteur van het Nature Based Solutions Institute en tevens honorair hoogleraar aan de Faculteit Bosbouw van de University of British Columbia in Vancouver. Hij heeft als missie om bomen en het bos in de stad beter op de kaart te zetten. Daartoe bedacht hij een paar jaar geleden een heel hanteerbare groennorm formule, die alle groen in een stad als één geheel beschouwt: bossen, bomen én alle andere vegetatie. Alle groen telt immers mee voor de totale groenbeleving. Deze 3-30-300 vuistregel, ging onmiddellijk viraal nadat hij hem op LinkedIn gepost had. Drie staat voor het minimale aantal bomen in het zicht vanuit huis, werkplek, school of ziekenhuis. Dertig geeft het minimale percentage boomkroonbedekking (daaronder kan nog steeds een parkeerplaats liggen) en driehonderd meter is de maximale afstand tot een groen object van goede kwaliteit. Deze 3-30-300 vuistregel blijkt een norm waarmee velen goed uit de voeten kunnen. Immers het is meetbaar, aanvaardbaar en uitvoerbaar. Projecten met stadsbosbouw in steden zoals Barcelona, Londen, Seoel, Tokyo, Malmø, Riyadh, Birmingham, Singapore, Vancouver en ook ons eigen Utrecht en Leeuwarden, illustreerden in de vertoonde presentatie de vele voordelen.

Cheonggeyechon rivier in Seoul
Foto: Ken Eckert, CC BY-SA 4.0, via Wikimedia Commons

In Nederland werd onlangs het KRO-NCRV project 12 straten groen op televisie gestart. Een tv-programma als inspiratiebron voor Nederlandse stadsbewoners om de eigen leefomgeving te verbeteren. Via een gekoppelde database kon men zelf kijken hoe het staat met de eigen straat. Hoe groen is die en hoe staat het met de schaduw? Hoe ziet de boomkroonbedekking er uit en hoeveel substantieel groen is er in mijn wijk? Hoe meer gemeentes met deze norm gaan werken, hoe gezonder het leefmilieu kan worden.

Nadat duidelijk werd wat hitte doet in wijken waar nauwelijks sprake is van groen, heeft ook de regering van president Biden zich hard heeft gemaakt voor meer bomen in elke stad. Er is gezorgd voor een aanzienlijke verhoging van het budget voor het vergroenen van alle steden in alle staten van de VS door de aanplant van bomen om het stedelijk klimaat positief te beïnvloeden. En groen is niet alleen belangrijk tegen hitte, maar ook voor het waterbeheer. Het groen functioneert immers als een soort spons waarmee wateroverlast verminderd kan worden. In september staat het congres Future Green City in Utrecht gepland, waar o.a. Prof Kong-jian Yu, een Chinese collega van Konijnendijk, komt spreken over de enorme opgave om de razendsnelle verstedelijking in zijn land in goede, groene banen te leiden. Stroken met horizontaal en verticaal groen en bomen voor een gezond stedelijk milieu. De Chinezen zijn er al van doordrongen.

Er valt door vergroening veel gezondheidswinst te behalen. Dat is aangetoond door divers wetenschappelijk onderzoek en vele publicaties en boeken, waarover Konijnendijk het nodige in zijn betoog vertelde. Als alleen al één derde van het aantal vroegtijdige doden in hete zomers kan worden voorkomen, zoals beschreven in een recente publicatie in The Lancet*, dan is het pleit voor vergroening met lof gewonnen.

De term Urban Forestry, vrij vertaald als stadsbosbouw, is in 1965 voor het eerst gebruikt door de Canadees Erik Jorgensen (1921-2012). Deze had als motto: ‘Als we later bomen in onze omgeving willen hebben, dan moeten we ze nú planten’. Urban Forestry kijkt op een heel andere manier naar het groen in de stad en houdt nadrukkelijk rekening met het fenomeen ‘biophylia’. Dát begrip (door de ecoloog E.O Wilson in 1984 opnieuw geïntroduceerd) gaat uit van de al of niet bewuste intense affiniteit van elke mens met de levende natuur in ruime zin: landschap, flora en fauna, aarde, water en zon en daarmee het welbevinden van deze mens. Stadsbosbouw kijkt naar het groen als geheel in een stad: invulbosjes, herwonnen bossen, verhoogde bossen, verticale bossen, getransplanteerde bossen, wilde bossen, tijdelijke bossen, straatbomen, tuinstraten, tuinen en nog meer. Binnen het vakgebied ‘Urban Forestry’ wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de lángere termijn, dát hoort weer bij bosbouwers. De stadsbosbouwers werken daarbij nauw samen met stedenbouwkundigen, architecten en landschapsarchitecten. Het resultaat is een meer samenhangende en beter op de langere termijn toekomst gericht groenplan voor een stad. En welke soorten dan het beste toegepast kunnen worden, dáár kunnen NDV-ers straks stellig nog een heel mooie rol spelen!

* Iungman, T. et al, 2023. Cooling cities through urban green infrastructure: a health impact assessment of European cities. Lancet 401(10376):577-589.

Tweede editie Standaardlijst Nederlandse namen van cultuurplanten

Op 26 april is de tweede editie van het standaardwerk Nederlandse namen van cultuurplanten gepubliceerd. Dit gebeurde in Pinetum Blijdenstein in Hilversum onder toezicht van diverse genodigden die betrokken waren bij de totstandkoming.

In de tweede editie staan bijna 10.000 Nederlandse namen, een flinke uitbreiding ten opzichte van de eerste editie die vier jaar geleden, in 2020, werd geïntroduceerd. In deze nieuwe editie zijn siergewassen, fruit, groenten, landbouwgewassen, eetbare paddenstoelen in cultuur, tropische planten en tropisch fruit opgenomen.
De lijst is tot stand gekomen door een goede samenwerking tussen verschillende organisaties, waarbij de NDV één van de initiatiefnemers is. Het doel van deze lijst is een overzicht te geven van de gangbare Nederlandse namen van cultuurplanten met vermelding van een voorkeursnaam.

De eerste editie
In 2020 is de eerste editie van de standaardlijst van Nederlandse namen van cultuurplanten gepubliceerd. Tot daarvoor hanteerde elke bron zijn eigen namen en principes. Hierdoor heeft één gewas of soort vaak verschillende Nederlandse namen, vaak ook nog met uiteenlopende spellingsvarianten. Ook belangrijke basiskeuzes qua taalgebruik waren niet uniform: wel of geen hoofdlettergebruik, naamdelen los of aan elkaar? In de eerste editie is een eenduidige werkwijze ontwikkeld, inclusief de formulering en opvolging van heldere taalregels.
Met de publicatie van de eerste lijst in 2020 is een standaard gezet die in een behoefte voorzag. Duizenden gebruikers hebben de informatie gedownload en gebruikt.
In de eerste editie stonden alleen de hoofdgroepen loofhout, coniferen, (gematigd) fruit en de vaste planten. Een artikel hierover verscheen in Arbor Vitae 3, 2020.

Tweede editie uitgebreid met nieuwe gewasgroepen en familienamen
De tweede editie is uitgebreid met nieuwe gewasgroepen, waardoor nu een breed overzicht van alle Nederlandse namen van cultuurplanten bestaat. Daarnaast zijn in deze tweede editie diverse verbetersuggesties van gebruikers doorgevoerd. In deze editie zijn ook familienamen opgenomen in de tabellen. De wetenschappelijke familienamen zijn getoetst aan de Angiosperm Phylogeny Website (de huidige wereldstandaard).
In deze tweede editie is het volgende concreet toegevoegd of aangepast:

  • Diverse nieuwe groepen van siergewassen (bollen, kamerplanten, snijproducten en perkplanten), groentegewassen, landbouwgewassen, tropische planten, tropisch fruit en de in cultuur zijnde eetbare paddenstoelen.
  • Uitbreiding van namen van bestaande gewasgroepen loofhout, coniferen, vaste planten en fruit.
  • Familienamen (ruim 600).
  • 2000 wetenschappelijke gewasnamen; het totaal aantal is toegenomen van ca. 4600 naar bijna 6600.
  • 3300 Nederlandse namen; het totaal aantal is toegenomen van bijna 6700 naar bijna 10.000.
  • Honderden wijzigingen en verbeteringen (o.a. op verzoek van gebruikers).
  • De wetenschappelijke namen van vaste planten en loofhout zijn aangepast aan de nieuwste naamlijsten uit 2021.
  • Als basis voor de wetenschappelijke namen van bollen, bloemisterijgewassen en groente- en landbouwgewassen zijn respectievelijk gebruikt: De KAVB database, PlantScope en de database van Naktuinbouw (grotendeel gebaseerd op GRIN nomenclatuur, zoals ook gevolgd door UPOV (International Union for the Protection of New Varieties of Plants)).

Veertien hoofgroepen
In de tabellen worden de volgende hoofdgroepen (in alfabetische volgorde) onderscheiden:

  • Bolgewas: incl. knolgewassen
  • Conifeer: conifeerachtigen (naaktzadigen; dus incl. Cycadales, Gnetales en Ginkgoales)
  • Fruit: gematigd of subtropisch
  • Familie: evt. gecombineerd met incl. (inclusief) of alt. (alternatief)
  • Groentegewas
  • Kamerplant
  • Landbouwgewas: akkerbouwgewas
  • Loofhout
  • Paddenstoel: eetbare paddenstoel in cultuur
  • Perkplant: één en tweejarigen
  • Snijproduct: bloem of bladtak
  • Tropisch fruit: alleen vermeld als er geen andere hoofdgroep is
  • Tropische plant: alleen vermeld als er geen andere hoofdgroep is
  • Vaste plant

Samenwerkende organisaties
In 2020 werd de lijst samengesteld door specialisten van Naktuinbouw en de Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen. Daarbij is een waardevolle bijdrage geleverd door de Nederlandse Dendrologische Vereniging, Vereniging Stadswerk Nederland, Floron en Anthos. Hiervoor is een actieve werkgroep gevormd. Ook is samengewerkt met de werkgroep Nederlandse namen voor wilde planten, bestaande uit Nederlandse en Vlaamse specialisten.
De nieuwe lijst is op dezelfde wijze samengesteld, maar doordat er nieuwe gewasgroepen zijn opgenomen is de lijst van samenwerkende partners uitgebreid met de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur (KAVB; bloembollen) en Floricode (snijproducten en kamerplanten). Voor groente- en landbouwgewassen werden extra specialisten van Naktuinbouw ingeschakeld. De kennis van tropische gewassen kwam vooral van de Nederlandse Vereniging van Botanische Tuinen.

De Nederlandse naam was in de vorige uitgave
Rhododendron, maar nu is voor Rododendron
gekozen.
Foto: Marco Hoffman

Uitgave in digitale vorm
Net als in 2020 is de uitgave wederom in digitale vorm. Informatie is te vinden op de eigen webpagina: www.naktuinbouw.nl/rassenonderzoek/gegevens-van-rassen/nederlandse-namen-van-cultuurplanten. Hier is de nieuwe editie als PDF en/of als CSV te downloaden.
We hopen dat met deze nieuwe bredere editie nog meer gebruikers informatie halen uit de lijst en dat de tevredenheid minstens even hoog blijft als die van de eerste editie. We zijn erg blij met het grote draagvlak van de samenwerkende organisaties.

Bedgebury Pinetum in de winter

Kew Gardens zocht in de twintiger jaren van de twintigste eeuw een plek waar de coniferen minder last zouden hebben van de luchtvervuiling dan in Londen. Die plek werd gevonden in Bedgebury in Kent, 60 km ten zuidoosten van Londen. Het Engelse Bedgebury National Pinetum, bij Goudhurst, heeft zich sinds 1926 ontwikkeld tot een uiterst belangrijke collectie van levende naaldhoutgewassen.

Overzicht over het meertje bij het bezoekerscentrum
Foto: Wilma Verburg

De eerste curator werd William Dallimore, tevens schrijver van het standaardwerk A Handbook of Coniferæ, including Ginkgoceæ (1926). Dallimore kreeg in Bedgebury veel ruimte: in totaal beslaat Bedgebury Pinetum momenteel 130 ha, meer dan de oppervlakte van Kew Gardens. Er zijn verschillende grondsoorten, hoog-laag-verschillen en gradiënten tussen nat en droog. Het pinetum is deel van het grotere bosgebied Bedgebury, dat in totaal ruim duizend ha beslaat. Bedgebury Forest maakt op zijn beurt weer deel uit van het High Weald AONB (Area of Outstanding Natural Beauty); sinds 22 november 2023: High Weald National Landscape.

Bedgebury Forest, inclusief het pinetum is in beheer bij Forestry England, het Engelse Staatsbosbeheer. Het pinetum heeft in 2021 de Level IV accreditation van ArbNet gekregen; het hoogst haalbare internationale niveau, waarmee het in één adem wordt genoemd met arboreta zoals het Morton Arboretum (USA), Arboretum Wespelaar (België) en Westonbirt Arboretum (UK, ook in beheer bij Royal
Forestry).

Wilma en ik waren er op bezoek tussen kerst en oudjaar. We waren er al eens eerder geweest in 2009, maar het was opnieuw een zeer indrukwekkende ervaring. Bedgebury National Pinetum heeft zoveel verschillende naaldbomen en veel ervan zo groot en dan ook per soort nog in zulke grote aantallen! De opsomming van bomen hierna is niet meer dan een tamelijk willekeurige weergave van een heel klein deel van alles wat er te zien is. Overigens is de gehele collectie online te vinden (zie: https://bedgebury.arboretumexplorer.org/).

Bedgebury Conifer Conservation Project
In het noordoostelijke deel van het pinetum wordt het Bedgebury Conifer Conservation Project opgebouwd. Er worden verschillende bedreigde bomen gepresenteerd in bosverband, gerangschikt per werelddeel: Zuid-, Centraal- en Noord-Amerika, Australazië, Europa en Azië. De bedreigde soorten zijn aangeplant in grotere aantallen dan gebruikelijk is in de meeste andere arboreta. Ze worden geplant samen met andere bomen waarmee ze in het wild opgroeien, zodat bezoekers enigszins het gevoel krijgen werkelijk in zo’n bedreigd bos rond te lopen. Het planten van grotere aantallen dient ook om zicht te krijgen op de diversiteit die binnen een soort bestaat. Het gehele gebied heeft een oppervlakte van 12,5 ha.

Eerst Australazië: we vinden daar bijv. Athrotaxis selaginoides (‘King William pine’, uit Tasmanië). Er staan in Bedgebury in totaal ongeveer 50 exemplaren. De soort staat in zijn natuurlijke omgeving te boek als kwetsbaar, maar hier lijkt hij goed aan te slaan. Iets dergelijks geldt voor de 24 Athrotaxis cupressoides. Ook Phyllocladus aspleniifolius (‘celery top pine’) komt uit Tasmanië. Daarvan zijn rond 2014 14 stuks geplant. Dit is de meest algemene conifeer van Tasmanië en levert goed hout, maar is heel weinig in cultuur te vinden. Callitris oblonga (uit Tasmanië en New South Wales) is weer wel kwetsbaar. Er staan in Bedgebury 70 exemplaren, deels geplant tussen een groep van ruim 30 Tasmaanse eucalyptussen (Eucalyptus coccifera), waar ze in hun natuurlijke habitat ook te vinden zijn.

Heel bijzonder is het deel dat aan Zuid-Amerika is gewijd. Hier is een prachtige opstand van oude Araucaria araucana. Maar er is ook veel nieuwe aanplant. In totaal staan er in het gehele pinetum 297 Araucaria’s, waaronder een ‘laan’ op de parkeerplaats. De oudste hier geplantte Araucaria’s zijn inmiddels bijna negentig jaar oud. Verder staan er in dit deel ook 77 Prumnopitys andina (uit Chili; kwetsbaar) en 26 jonge Fitzroya cupressoides (idem), maar ook oudere exemplaren elders in het pinetum. De jonge planten zijn als zaad meegebracht tijdens een expeditie naar Chili in 2009, waarbij ook zaden van de Araucaria zijn meegekomen.

Jonge en oude em>Araucaria’s
Foto: Wilma Verburg

Schaal
Verbazingwekkend is de grootte en de schaal waarop alles hier is aangeplant, niet alleen in de Conservation Area. Vaak hele groepen, die samen een mooi geheel vormen. Het pinetum is ook nog eens landschappelijk schitterend vormgegeven, met lange zichtlijnen en meertjes en gebruikmakend van de hoogteverschillen in het terrein. Bijzonder is ook de ouderdom van veel bomen. Er staan bijvoorbeeld prachtige oude Leyland cypressen (×Cupressocyparis leylandii).

Cryptomeria japonica ‘Elegans’ en rechts: Pinus sylvestris ‘Aurea’
Foto: Wilma Verburg

Ook in de entreezone staan bijzondere bomen als Abies densa en Tsuga dumosa uit de Himalayas en Abies vejarii uit Mexico. In het oog springt een groep Cryptomeria japonica ‘Elegans’ met de rode winterkleur, naast Pinus sylvestris ‘Aurea’ met de gele naalden. Er zijn ook veel (oude) cultivars, zoals Pinus thunbergii ‘Yatsubusa.’ Opvallend is Cupressus vietnamensis (voorheen Xanthocyparis vietnamensis) met schubben en naalden. Het is geweldig fijn dat van bijna alle taxa verschillende exemplaren bij elkaar in de buurt staan, wat onderzoek en vergelijking makkelijk maakt.

Abies densa (detail met kegel)
Foto: Wilma Verburg

Natuurbehoud
De tegenwoordige collectiebeheerder is Dan Luscombe, die zichzelf graag plaatst in de traditie van de Engelse ‘plant-hunters’. Hij heeft in verschillende delen van de wereld op expedities zaden verzameld voor het pinetum, zoals van:

  • Araucaria araucana. Omdat het zaad van Araucaria niet kan worden opgeslagen in een zaadbank, doen de in Bedgebury levende bomen, van verschillende origine, dienst als zaadbank. Hier gaat het dus vooral om genetische diversiteit.
  • Prumnopitys andina (syn. Podocarpus andinus). In 2007 op vrij grote schaal aangeplant om een ex situ genetische bron te vormen.
  • Fitzroya cupressoides. Weliswaar niet heel erg bedreigd in het land van oorsprong, maar een uiterst langzame groeier en weinig in cultuur in Europa.

Omdat van veel zeldzame bomen het inmiddels verboden is om zaden of delen van planten mee te nemen uit de gebieden waar ze oorspronkelijk voorkomen, heeft Bedgebury pinetum voor een aantal van deze soorten een bijzondere functie, bijvoorbeeld voor Wollemia nobilis en Cupressus vietnamensis. Samen met de Botanic Gardens of Sydney en Botanic Gardens Conservation International (BGCI) heeft Bedgebury pinetum een project opgezet om de genetische kwaliteit van Wollemia’s buiten het natuurlijke verspreidingsgebied te handhaven. En Cupressus vietnamensis werd in 1999 voor het eerst in Vietnam ontdekt, op een moeilijk bereikbare kalksteenrichel. Het duurde tot 2002 voordat de soort officieel werd beschreven. In datzelfde jaar werd in de Royal Botanical Garden of Edinburg (RBGE) van plantmateriaal van C. vietnamensis, de eerste stekken geplant. In 2011 kreeg Bedgebury zaden van deze soort en het lukte om zaailingen te verkrijgen. Dit was een belangrijke stap in het behoud van deze soort die maar op heel weinig plaatsen in (en buiten) Vietnam te vinden is.

Wie meer wil weten over dit prachtige pinetum kan zoeken op https://bedgebury.arboretumexplorer.org/. En wie weet wordt de verleiding dan nog groter om het pinetum daadwerkelijk te bezoeken.