Categorie archieven: Dendrovaria

Bijzondere bomen in Frankrijk

De serie in Arbor Vitae over monumentale bomen in Nederland, verzorgd door de Bomenstichting, vind ik heel boeiend om te lezen. Des te leuker vond ik het toen kort geleden onze goede vriend Jan een krantenknipsel toonde uit de populaire regionale krant ‘La Montagne’. Het was een artikel over de Franse vereniging A.R.B.R.E.S. ‘Arbres remarquables de France’, met daarbij een foto van een Slangenden (Araucaria araucana, Apetreiter, Monkey puzzle). Het betrof waarschijnlijk de oudste Slangenden van Frankrijk met een geschatte leeftijd van 140 jaar.
Voor deze soort is dat eigenlijk niet oud. In het gebied van oorsprong (Chili, Argentinië) komen bomen voor van vele honderden jaren oud en met een hoogte van zo’n 40 tot 50 m. Vanwege hun ‘gewilde’ hout zijn ze inmiddels een bedreigde boomsoort.

Krantenknipsel La Montagne

Tussen haakjes: op zoek naar de oudste boom in Frankrijk kwam ik uit op een Olijf van naar schatting meer dan 2000 jaar (te vinden in Olivier de Roquebrun-Cap-Martin, een middeleeuws stadje onder de rook van Monaco). Ook zijn er verspreid door het land enorm oude Taxus-bomen (Taxus baccata) van meer dan duizend jaar. Maar dat zijn inheemse Europese bomen. En de eerder genoemde Slangenden komt uit Zuid-Amerika. Dat is dus zoals we dat tegenwoordig noemen een ‘exoot’.
Het is interessant om je te realiseren dat dit bomen zijn die in hun land van herkomst heel oud en heel groot worden, maar in Europa een kleiner formaat hebben. Neem als voorbeeld de Mammoetboom (Sequoiadendron giganteum). In zijn land van oorsprong, Californië, komen enorme exemplaren voor met hoogtes tussen de 95 en 100 m en een stamomvang van tientallen meters. Die bomen hebben er meer dan duizend jaar over gedaan om zo groot te worden. En dat is volgens mij de crux: de Slangenden, de Mammoetboom en vele andere exoten, bijvoorbeeld de Ginkgo biloba en de Douglasspar (Pseudotsuga menziesii), werden pas vanaf het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw in Europa ingevoerd. Engeland met zijn enorme wereldrijk speelde in dit transport een dominante rol.

Mammoetboom (Sequoiadendron giganteum) bij Segur-le-Chateau (Corrèze), een ‘Bijzondere boom’, met als inzet het info-bordje daarbij
Foto: Ineke Vink

Je hoort nog wel eens beweren dat die bomen hier in Europa niet zo groot worden als in hun land van herkomst. Dat is mijns inziens een verkeerde conclusie: die bomen zijn gewoon nog te jong. Ze moeten nog vele honderden jaren groeien en dan hebben we ook in Europa Mammoetbomen of Douglassparren met hoogtes rond de 95 m of Slangendennen van 40 m.
Terzijde: vorig jaar heb ik over deze Engelse wereldhandel een fascinerend boek gelezen. Engeland als wereldrijk haalde overal (aanvankelijk alleen uit de Amerikaanse kolonie) planten en zaden vandaan, kweekte die op in Engeland om ze daarna ook weer te verspreiden over Europa en de rest van de wereld. Ik heb het boek van Andrea Wulf uit 2009 (The Brother Gardeners) enthousiast besproken en van harte aanbevolen in Arbor Vitae, 2020, 1-30, p. 47-48.

Standaardlijst Nederlandse namen van cultuurplanten

Deze zomer wordt de eerste editie van het standaardwerk Nederlandse namen van cultuurplanten gepubliceerd. De focus van deze eerste editie ligt op houtige gewassen en vaste planten. De NDV speelt een belangrijke rol als coördinator van het initiatief. Het is een lang gekoesterde wens van velen: voor elk bekend gewas is er nu naast een breed geaccepteerde wetenschappelijke naam ook een eenduidige Nederlandstalige naam. Tot nu toe was er geen standaard en waren keuzes voor een Nederlandse naam aan willekeur onderhevig.

Waarom een standaard?
Nederlandse plantennamen worden in de praktijk veel gebruikt. Allereerst in communicatie voor consumenten zoals tijdschriften, verkooplabels, tuinboeken en consumentenwebsites. Maar ook door gespecialiseerde gebruikers, zoals botanische tuinen, dendrologen, onderzoekers, overheid, kwekers en onderwijs.
Tot nu toe hanteerde elke bron zijn eigen namen en principes waardoor één gewas of soort vaak verschillende Nederlandse namen heeft, vaak met uiteenlopende spellingsvarianten. Ook belangrijke basiskeuzes zijn niet uniform: wel of geen hoofdlettergebruik, naamdelen los of aan elkaar en wel of geen koppelstreepjes? Voor Acer davidii worden bijvoorbeeld de volgende Nederlandse namen gebruikt: Chinese esdoorn, Davids esdoorn, Slangenhuid-esdoorn en Streepjesbast-esdoorn. Van deze namen bestaan ook nog eens diverse spellingsvarianten, zoals streepjesbast-esdoorn, Streepjesbast esdoorn en Streepjesbastesdoorn.
De afgelopen twee jaar is er hard gewerkt aan de totstandkoming van een voorkeurslijst van Nederlandse plantennamen. De lijst is samengesteld door de auteurs van dit artikel, werkzaam bij Naktuinbouw en de Nederlandse Vereniging voor Botanische tuinen. Daarbij was er steun en/of input van NDV, Floron, Vereniging Stadswerk en Anthos.

Acer davidii of Chinese esdoorn
Foto: Marco Hoffman

Afbakening en opzet van de lijst
In deze lijst staan alleen namen van cultuurplanten. Ze komen voor in tuinen of plantsoenen. Een deel van deze cultuurplanten komt echter ook in het wild voor. Wilde plantensoorten van de Nederlandse flora die niet in cultuur zijn in Nederland staan niet in deze lijst. Wel is er intensief contact geweest met de werkgroep Nederlandse namen van wilde planten om bij overlap de voorkeursnamen op elkaar af te stemmen.
Deze eerste versie beperkt zich tot de boomkwekerijgewassen. De naamlijsten van houtige gewassen en vaste planten zijn voor de wetenschappelijke nomenclatuur en de keuze van de taxa als basis gebruikt. Op termijn worden ook andere gewasgroepen opgenomen zoals éénjarigen, bloembollen, groenten en landbouwgewassen.
Ons principe is dat de Nederlandse naam een handige aanvulling is op de wetenschappelijke naam; geen vervanging! De wetenschappelijke naam blijft te allen tijde de te gebruiken naam voor officiële en internationale communicatie. De unieke wetenschappelijke naam geeft immers een betere identiteitsgarantie van het gewas.

Vooral geslachten en soorten
Nederlandse namen worden in praktijk vooral gebruikt voor geslachts- en soortnamen. Beuk voor Fagus, Gladde iep voor Ulmus minor en Vlinderstruik voor Buddleja davidii. Voor onderliggende taxa, zoals ondersoorten, variëteiten, groepen en cultivars zijn er slechts sporadisch specifieke Nederlandse namen in omloop. Als deze bestaan, zijn ze opgenomen: Rode beuk voor Fagus sylvatica Atropurpurea Groep en Goudiep voor Ulmus hollandica ‘Wredei’, et cetera. In totaal zijn het er nog geen 200 van het totaal van 6800 Nederlandse namen.
Als basis voor de registratie van Nederlandse namen is een aantal belangrijke basisbronnen gebruikt, waaronder de Interne database plantennamen Naktuinbouw, Database Plantago, ndff Verspreidingsatlas Vaatplanten, Heukels’ Flora, Dendrologie van de lage landen en Database PlantScope.
Met de basisbronnen kon een groot deel van de soorten in de lijst van een Nederlandse naam worden voorzien. Met de geraadpleegde internetbronnen (bijvoorbeeld kwekers- en consumenten-sites) zijn aanvullende Nederlandse namen opgespoord en geregistreerd.

Ulmus hollandica ‘Wredei’ (Goudiep)
Foto: Marco Hoffman

Werkwijze bij bepalen voorkeursnamen
Bij veel soorten en geslachten zijn de bronnen unaniem in de keuze van de Nederlandse naam: Zomereik voor Quercus robur en Noorse esdoorn voor Acer platanoides. De keuze van de voorkeursnaam is dan eenvoudig. Lastiger wordt het als er meerdere Nederlandse namen in gebruik zijn: Spaanse aak en Veldesdoorn voor Acer campestre, en Moseik en Turkse eik voor Quercus cerris. Wat wordt dan de voorkeursnaam?
Hiervoor is een eenduidige systematiek gehanteerd met enkele belangrijke principes:
• Voor wilde planten gebruiken we de namen conform de werkgroep Nederlands namen van wilde planten (o.a. gepubliceerd in Heukels’ Flora van Nederland).
• Voor de verwilderde plantensoorten is er gezocht naar afstemming met deze werkgroep om tot harmonisatie te komen.
• Bij een duidelijk beeld is de meest gebruikte Nederlandse naam als voorkeursnaam gekozen.
• Nederlandse soortnaam liefst afgeleid van de Nederlandse geslachtsnaam (Geslacht Eik; soorten: Zomereik, Wintereik, Moseik, etc.).
• Streven naar een eenduidige spelling, bijv. Himalaya i.p.v. Himalaja.

Nederlandse plantennamen en taalregels
Voor de Nederlandse namen volgen we in principe de taalregels zoals die gelden voor de Nederlandse taal. Adviezen over taal worden gegeven door het Genootschap Onze Taal. In sommige gevallen zijn de regels van Onze Taal voor ons doel te onvolledig of vrijblijvend en baseren we ons op aanvullende regelgeving van het Groene Boekje. Enkele voorbeelden van keuzes op basis van deze bronnen:
• Nederlandse plantennamen beginnen met een hoofdletter.
• Bijvoeglijke naamwoorden staan altijd los: Franse geranium, Wilde wingerd en Rode kornoelje.
• Samenstellingen worden in het Nederlands altijd aaneengeschreven: Reuzenzilverspar, Zigzagstruik en Prachtriet.
• Als de delen van de samenstelling lastig te onderscheiden zijn, gebruiken we een koppelstreepje: Aleppo-den, Pluim-es.
• Wat betreft de tussen-n, is het Apeboom of Apenboom, volgen we de hoofdregel. De tussenklank wordt als -en geschreven als het linkerdeel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat een meervoud heeft op -en, maar geen meervoud op -es. Het is dus Kattenkruid en Apenboom en Weideklokje en Kokardebloem .

De lijst komt in de loop van 2020 als PDF op een website. Op dit moment moet de keuze welke website dit is nog gemaakt worden. Als het zover is, wordt dat via een persbericht breed verspreid.

Update: te lijst is hier te downloaden.

Boomkokers of ‘houte schutsels van boomen’

We weten natuurlijk al eeuwen dat een boom meer is dan een stam en kroon alleen. In geval van boombescherming op bouwlocaties geven tegenwoordige richtlijnen aan dat als het maar even kan bescherming ter grootte van de kroonprojectie het uitgangspunt moet zijn. Bij beperkte werkruimte is boomspiegel-bescherming een alternatief en in uitzonderingssituaties kan men terugvallen op stambescherming.

Blommarkt Amsterdam, met verkoop van planten en boompjes in de schaduw van bomen met boomkokers; uiterst links een boom met een fors formaat boomkoker, uitsnede Gezicht op het stadhuis te Amsterdam (circa 1720), Andries en Hendrik de Leth.

Afbeeldingen
Stambescherming, met name ook buiten bouwlocaties, is een vorm van bescherming die ook al eeuwen wordt toegepast. Bewust kijken is zien, is het credo. Oude stadsgezichten in schildering, tekening en prent laten vaak genoeg ook de bomen in de stad zien. Vaak ietwat schraal, ‘wild’ of rustiek als je ze positief schilderachtig duidt. Mogelijk een bewuste keuze van de kunstenaar. Sowieso geeft te veel blad te weinig zicht op gevels, leven en stad.
Als je een serie zeventiende- en achttiende-eeuwse stadsgezichten naloopt dan kom je ze wel tegen. Bomen sowieso en vaak genoeg ook boombescherming, bijna zonder uitzondering betreft het dan jonge bomen. Vaak bestaat die bescherming uit niet meer dan vier simpele planken, tezamen een boomkoker. Naast deze ‘kale’ vorm zijn er ook kokers waar esthetiek een rol speelde; kokers als toonbeeld van een kunstenaarshand. Hoewel het eerder de hand van de meester-timmerman zal zijn geweest. Het betreft boomkokers met beperkte vormgeving middels een kroonlijst aan de bovenzijde, tot bij een enkeling een haast kunstzinnig voetstuk aan de onderzijde.

Drie boomkokers: van uiterst simpel (met aanplakbiljet), via één met kroonlijst tot één met een ook fraai vormgegeven voet.

Reglementen
Niet alleen afbeeldingen brengen boomkokers naar voren. In reglementen of handvesten valt het woord boomkokers ook een enkele keer. Uit een Amsterdamse keur uit 1525 komt naar voren dat ‘wie boomen … quetste / schilde ofte schoffeerde in eeniger manieren / dat die sal openbaerlich gegeesselt worden’. Uit een toevoeging uit 1612 komt naar voren dat bomen ‘soete lucht / cieraet ende plaisantie’ bieden en ook daarom beschermd zijn. Een keur uit 1631 voegt hieraan toe dat schepen niet ‘aende boomen / kokers of te tempels’ vastgemaakt mogen worden. En zo is het ook geboden ‘houte schutsels of kokers van boomen niet te beroven’. Tot slot is het verboden ‘de kokers vande boomen ofte tempels van dien te breken / beschadigen of wegh te nemen’. ‘Tempels’ is dan een nieuwe benaming. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal geeft als verklaring: ‘Paal tot steun van een jongen boom.’ Ik denk dat dat te simpel is, volgens mij klinkt er een groter formaat in door. Mogelijk een boombescherming van een forse, oudere boom als op een van de prenten van Jan van der Heijden, prenten die in feite reclamewerk voor zijn brandspuiten waren. Een prent uit 1690 verbeeldt een huis waar brand had gewoed maar dat grotendeels behouden bleef door inzet van de brandspuit van Jan van der Heijden. Maar de prent biedt meer. Zo staan er bomen in boomkokers op en is er een forsere oudere boom met om de stam haast een ‘huisje’ dat zonder twijfel bedoeld is als bescherming van die boom. Zou dit een in de keur genoemde ‘tempel’ zijn?

Uitsnede prent uit 1690 van Jan van der Heijden met een boom met boomkoker (links) en een forsere boom met een andersoortige bescherming (rechts); zou de laatste een zogenaamde ‘tempel’ zijn?

Bouwtekening
Van weer later datum is een andere uiting. Een soort bouwtekening met beschrijving. Deze is opgenomen in Beginselen van het bouw­kunstig teekenen (1829) van de architect, oud timmerman en onderwijzer Wybrand Tollenaar. Bij de afbeelding ‘Bouwtekening’ is sprake van een ‘zeskanten koker’ met onderaan een plint met schuine bovenzijde ‘opdat het water er niet op blijve staan’ en tot steun paaltjes in de grond. Aan de bovenzijde is een horizontale uitspringende en geprofileerde band, een kroonlijst, met een eveneens voor afwatering schuine bovenzijde. En in ieder plank moet een gat ‘van eene willekeurige gedaante’ komen ‘voor lucht van den stam’. Beschrijving en tekening betreffen als gezegd een ‘zeskanten koker’, maar ‘vierkant, achtkant of meer kanten kan natuurlijk ook’.

Advertenties
Als afsluiting een advertentie uit 1908 uit een catalogus van de firma Blass & Groenewegen. Hierin wordt een vorm van boombescherming aangeboden die we zelf nog kennen: boomkorven. Ook toen al in verschillende vormen en formaten en prijzen van ƒ4,25 tot ƒ6,00; bij het ongetwijfeld duurste exemplaar heet het ‘op aanvr.’ Ook deze boombeschermers moesten ‘zoowel den boom ten goede komen als het algemeen aanzien der straat verhoogen’.

‘Bouwtekening’ van een boomkoker uit Beginselen van het bouwkunstig teekenen (1829)
Advertentie met boomkorven, uit catalogus Blass & Groenewegen (1908)