Categorie archieven: Dendrologen aan het woord

Esther Jansma, op zoek naar boomgeheimen

Ik ben Esther Jansma, in 1958 geboren in Amsterdam. Mijn werkzame leven bestaat uit twee delen, de wetenschap en de literatuur. Ik ben sinds 1991 verbonden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de rce, en sinds 1993 directeur van de stichting ring, het Nederlandse Centrum voor Dendrochronologie. Van 2007 tot 2017 was ik bijzonder hoogleraar dendrochronologie en paleo-ecologie aan de Universiteit van Utrecht. Dendrochronologie is een ander woord voor boomtijdkunde, het is de wetenschap die zich bezighoudt met het dateren van oud hout met behulp van de jaarringen in dat hout. Zo kan nauwkeurig de ouderdom worden bepaald van oude bosresten, archeologische vindplaatsen en oude nog bestaande gebouwen en voorwerpen zoals meubels en muziekinstrumenten. Momenteel ligt het zwaartepunt van mijn onderzoek op de prehistorie, de Romeinse tijd en de vroege middeleeuwen. Daarnaast ben ik dichter en schrijver en ontving ik meerdere literaire prijzen.

Esther Jansma
Foto: Ineke van Teylingen

Van archeologie naar dendrochronologie
Als student archeologie ging ik zes weken op stage in Zwitserland om houtskool uit Spitsbergen te bestuderen. Wat kun je vinden in de houtanatomie? Toen ze mij daar rondreden langs opgravingen waar dendrochronogisch onderzoek gebeurde, kreeg ik het gevoel: dat wil ik ook. Ik kon het regelen dat ik drie weken in Keulen op een dendrochronologisch laboratorium mocht werken. Later, in Amerika, heb ik veel veldwerk kunnen doen. Mijn verblijf daar had ook een statistische insteek: omdat er in die periode nog bijna geen referentiekaders waren om de vondsten te kunnen dateren, heb ik zelf relevante software ontwikkeld. Ik vind het als archeoloog heerlijk om exacte gegevens boven water te krijgen. In 1995 ben ik cum laude op mijn onderzoek gepromoveerd.

De liefde en de inspiratie heb ik van mijn vader, hij was beeldhouwer en werkte ook met hout. Op een dag kwam hij van het Waterlooplein thuis met een antiek kindermutsje. Hij wilde weten hoe oud het was. Die ouderdomsvraag heb ik met me meegenomen. Ik heb natuurlijk ook veel inspiratie opgedaan in Zwitserland en in Amerika in het Laboratorium voor Jaarringonderzoek van de Universiteit van Arizona.

Hout geeft het verleden prijs
Eiken zijn mijn lievelingsbomen, en dan met name die Eiken die zo dicht bij het water groeiden dat ze daar veel last van hadden. Ik vind ze moedig, je ziet de pathologie in het groeipatroon. Het raakt me dat ze in hun groeipatronen hun geheimen qua standplaats en ouderdom prijsgeven. Zo lees je hun geschiedenis. Je ziet in welke perioden ze het bijna niet overleefden. Binnen een centimeter kun je al zoveel zien. Ik ben vooral dol op kienhout dat bewaard is gebleven in vroegere veenlagen. Dit hout is heel belangrijk voor landschapsreconstructie, en dan vooral voor de reconstructie van overstromingen uit de tijd voordat we in Nederland zo’n duizend jaar geleden dijken begonnen aan te leggen. Met behulp van kienhout uit de buurt van Abcoude heb ik al in 1985 een Romeins fort bij Velsen kunnen dateren. Dat was een enorme doorbraak. Bij Stichting ring is tot in 2013 veel onderzoek gedaan voor rijks- of gemeentelijke overheden, musea, archeologische bedrijven, kunstenaars en particulieren. Inmiddels zijn er bedrijven die dit soort onderzoek doen. Bij de rce doe ik – behalve heel andere projecten – onderzoek en geef voorlichting. Wat we in het laboratorium precies doen? De eerste stap is het hout bijsnijden zodat je elke jaarring kunt zien. Soms maken we het patroon leesbaarder door krijtpoeder in de vaten te kloppen. Het opmeten van de ringbreedtes gebeurt of met een microscoop en een meettafel die met een computer is verbonden, of vanaf foto’s die worden ingeladen in de computer. De opgemeten jaarringpatronen vergelijken we in de computer met allerlei referentiekaders waarvan van elke jaarlijkse waarde bekend is welk kalenderjaar erbij hoort. Zo kunnen we ook het kalenderjaar van elke jaarring in het bestudeerde hout bepalen, en als het hout compleet is tot de boombast weten we dan ook in welk jaar en welk seizoen de boom doodging of werd omgehakt.

Alweer jaren geleden werd ik na de opgraving van een Romeins schip in Utrecht-De Meern op de rce projectleider van het verdere onderzoek. Voor de conservering moest het schip in de breedte doormidden worden gezaagd. De ringen van de enorme planken werden opgemeten langs de zaagsnede, zo konden we bepalen dat het rond 150 na Chr. werd gebouwd. Later kon ik dendrochronologisch bewijzen dat het schip in Vlaanderen langs de Schelde gebouwd was. Zo’n schip heeft geen kiel en is dus niet geschikt voor de zeevaart. Dus moet het via binnenwateren zijn weg naar Utrecht hebben gevonden. De kaarsrechte bodemplanken kwamen uit een enkele Eik die inclusief boomkruin 40 meter hoog moet zijn geweest. Waar vind je nu zulke bomen nog? Het gerestaureerde schip en alle prachtige vondsten uit de kajuit en kombuis zijn te zien in Castellum Hoge Woerd in Utrecht-De Meern.

Dit was een boom (kienhout) uit Weesp die daar ruim 2000 jaar geleden groeide. De centimeter maakt het mogelijk om te zien hoe langzaam de boom soms in de breedte groeide. Onderzoek is altijd gespitst op de breedte van de jaarringen.
Foto: Esther Jansma

Datering en geld
In de wereld van het roerend erfgoed (schilderijen, muziekinstrumenten) kan een datering zwaar meewegen bij het bepalen van de authenticiteit, en dat bepaalt dan weer de geldelijke waarde van het object. Het is me lang geleden wel eens overkomen dat ik ben benaderd met een dateringsvraag waar dat financiële aspect aan kleefde. Als je dan een resultaat hebt dat niet past bij de verwachting, kunnen er onplezierige reacties komen. Dat voelt niet fijn. Daarom doe ik dat soort onderzoek al heel lang niet meer.

Kennis geeft houvast
Tussen 2006 en 2012 heb ik een internationaal digitaal archief ontwikkeld met duizenden jaarringpatronen erin. Juist door al die gegevens te combineren, kun je nieuwe kennis opdoen over houthandel en economische relaties wáár kwam het hout in welke tijd vandaan – en ook over het vroegere landschap, bij ons in Nederland vooral vroegere overstromingen. Naast Eiken hebben we ook Essen en Iepen uit archeologische opgravingen en natuurlijke bodemafzettingen kunnen dateren. Beuken waren minder talrijk, die hebben we vooral teruggevonden als grafkisten uit de tijd zo’n duizend jaar geleden. Die Beuken groeiden trouwens niet hier maar bij de grens tussen België en noordoost Frankrijk. Wilgenhout werd niet als bouwhout gebruikt, maar voornamelijk voor het maken van vlechtwerk, dus hekken, visfuiken en dergelijke.

Mijn werk vind ik heel fijn en ik heb in al die jaren veel mooie plekken gezien, maar het is me niet komen aanwaaien. Lesgeven
vind ik heerlijk, je kunt mensen niet alleen vaardigheden leren maar ook helpen hun zelfvertrouwen te ontwikkelen. Het geeft mensen ook troost en houvast om op deze manier, met behulp van bomen, met de tijd bezig te zijn. De aarde bestaat al zo lang, wij hebben eigenlijk niets in te brengen, maar door iets te dateren heb je toch even het gevoel dat je het verstrijken van de tijd een beetje de baas bent.

Ik ben blij dat ik dit werk ben gaan doen, op deze manier kan ik met mijn hoofd én met mijn handen werken. Een van de meest interessante onderzoeken waar ik momenteel bij betrokken ben, vindt plaats onder leiding van Jos Bazelmans, hoofd van de afdeling Archeologie van de rce. Het richt zich op heel iele dennetjes die bij graafwerkzaamheden
op landgoed DenTreek/Henschoten zijn aangetroffen. Die bomen groeiden daar bijna 13.000 jaar geleden. Stel je eens voor. Dat was lang voor Stonehenge, lang voor de piramides, we hadden nog geen landbouw, geen vaste huizen. Zoiets ouds in je handen houden, hoe bijzonder is dat?!

Overzicht van de Romeinse rivierpraam ‘De Meern 1’, van achter naar voren. Tegen de scheidingswand tussen de kajuit en het kombuis is deels nog het onderstel van het bed te zien waar de schipper op sliep. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Overzicht van de Romeinse rivierpraam ‘De Meern 1’, van achter naar voren. Tegen de scheidingswand tussen de kajuit en het kombuis is deels nog het onderstel van het bed te zien waar de schipper op sliep. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed

Ronald Houtman, sortimentsdeskundige bij uitstek

Ik ben Ronald Houtman, 52 jaar, getrouwd met Petra en vader van twee zoons, Mark en Bart. Geboren op een kwekerij (De Bonte Hoek) in Glimmen (Gr.), mijn vader werkte daar. Na twee jaar zijn we verhuisd naar Boskoop, waar mijn vader vandaan komt (mijn moeder komt uit Reeuwijk). In het dagelijks leven ben ik sortimentsadviseur, schrijf ik artikelen over planten en hou ik me bezig met kwekersrechten en patenten, waaronder plantbeschrijvingen. Dat varieert van kamerorchidee (Phalaenopsis) tot coniferen, ‘s zomers zijn dat meestal vaste planten. Daarnaast ben ik secretaris van de keuringscommissie van de KVBC en doe ik een dag in de week selectiewerk in de veredeling bij Boot en Dart Boomkwekerijen.

Ronald Houtman
Foto: Ineke van Teylingen

Autodidact en zelfstandig
Ik heb in Boskoop de drie-jarige A-opleiding gevolgd op de RMTuS, een boomkwekersopleiding inclusief middenstandsdiploma voor zelfstandig boomkweker. Verder ben ik autodidact. Van mijn vader heb ik de liefde voor planten en natuur meegekregen. Hij was bevriend met Harry van de Laar, ze werkten beiden op het Proefstation voor de Boomkwekerij. Toen ik 14 jaar was zei ik tegen Harry: ‘Ik wil worden wat u bent.’ Hij gaf me de raad: ‘Je kunt veel beter een beetje weten van veel planten dan heel veel van een paar planten’ en merkte op dat je door veel te lezen heel veel kunt leren. Opmerkelijk dat ik bij de eerste kwekerij waar ik als jongetje werkte al zag dat alle Hamamelis door elkaar zaten en vond dat daar iets aan moest worden gedaan.
In augustus 1985 ben ik, na twee jaar stage, in vaste dienst gekomen bij Rinus Zwijnenburg. Een kwekerij met een uitzonderlijk sortiment, ik koester nog steeds de voorraadlijst uit die tijd. Bij hem maakte ik kennis met Roy Lancaster, die mij wel inspireerde maar van Harry en Rinus heb ik ongelooflijk veel geleerd. Ik heb gelukkig een (bijna) fotografisch geheugen en kan gemakkelijk plantennamen onthouden. Toen de kwekerij naar Texel was verhuisd ben ik in 1991 als kwekerijmedewerker volle grond en pakloods bij Fa. Esveld gaan werken. Daar heb ik ook veel planten leren kennen. In die tijd was het gebruikelijk dat particuliere klanten met grotere orders hun bestellingen afhaalden bij de loods. Op een bepaald moment legde een klant zijn bestelling in de kofferbak van zijn auto. Dick van Gelderen kwam aanlopen en dacht even te helpen door de klep dicht te gooien. Alleen… de klant hing nog half in de kofferbak en kreeg de klep in zijn nek. Dick sprak toen de legendarische woorden: ‘Kijk ik even niet, doet die man zijn hoofd ertussen.’
In 1985 had ik me aangemeld als lid van de KVBC. In 1994 heb ik het secretariaat van de keuringscommissie van Harry van de Laar overgenomen. Omdat ik toch liever zelfstandig wilde zijn begon ik op 1 januari 1998 mijn eigen bedrijf. Twee bestuursleden van de KVBC hebben er voor gezorgd dat ik het eerste halfjaar van werk werd voorzien met opdrachten voor het veredelen en selecteren van planten en het corrigeren van catalogi op plantennamen, teksten en prijzen. Al enkele jaren daarvoor was ik gestart met het schrijven van artikelen.

Ruimte om te schrijven en fotograferen
Na jarenlang een kantoor gehuurd te hebben zijn we vorig jaar verhuisd naar een huis met kantoorruimte. Een ideale plek voor een grote bibliotheek en voldoende ruimte om te werken en mensen te ontvangen. Ik kan er in alle rust artikelen schrijven, correspondentie verzorgen, lezingen voorbereiden, keuringsgegevens van verschillende soorten keuringen verwerken, rapporten opstellen en schrijven voor Dendroflora.
Op je 14e-15e jaar bedenk je niet wat je gaat doen maar ik ben erg blij met hoe het allemaal gelopen is. Ik had het geluk een niche markt te ontdekken, het kwekersrecht was in opkomst. Ik heb midden jaren negentig het proefschrift over kwekersrecht van Boskoper Paul van der Kooij goed bestudeerd en veel geleerd. Bij Rinus Zijnenburg had ik Piet Oudolf leren kennen, hij was vennoot bij Future Plants, een bedrijf uit de bollenstreek dat nieuwe vaste planten introduceert en beschermt. Ik werd daar geïntroduceerd en kreeg de opdracht om mijn eerste plantbeschrijving voor een Amerikaans plantpatent te maken voor Perovskia atriplicifolia ‘Little Spire’. Nu maak ik 200-250 beschrijvingen per jaar.
Het werk komt zoals het gaat, er komen kansen en uitdagingen waarop ik ja of nee kan zeggen. Soms levert een klus veel op, er zijn ook projecten geweest waar ik weinig of niets aan verdiende.
Met Sjaak de Jong ben ik eigenaar van Plants and Pictures, een extra bedrijvigheid. Foto’s maken was altijd al mijn hobby maar nu heb ik er ook mijn werk van gemaakt.

Jamesia americana
Foto: Ronald Houtman

Onverwachte en veranderende wereld
Het leukste van mijn vak vind ik de onverwachte ontmoetingen, zowel met mensen als met planten. Vooral als je planten in het wild ziet die je alleen van de kwekerij kent zoals Jamesia americana, Mahonia repens en Viburnum rufidulum die in Amerika in de berm staan. Maar ook Myrica gale (gagel) in Nederland in het wild zien is prachtig.
Ik probeer onafhankelijk te zijn. Het vak is op het gebied van de handel harder geworden. De bedrijven die zich bezig houden met kwekersrechten vinden alleen hun eigen planten het best. Het is jammer dat Plant Publicity Holland (PPH) niet meer bestaat, die stelde zich onafhankelijk op en deed goede promotieacties voor de gehele boomkwekerijsector. Door het wegvallen van PPH is er een enorme versnippering in promotie ontstaan. Gelukkig zijn er succesvolle initiatieven om gezamenlijk het sortiment te promoten, Perennial Power voor het promoten van vaste planten is hier een mooi voorbeeld van. Ook voor rozen wordt iets dergelijks opgezet (Roses for Gardens).
Mijn reizen in onder andere Amerika, de Britse eilanden en Scandinavië hebben grote indruk gemaakt. En ook de opwinding om in een ander land te zijn met andere culturen, geluiden, geuren en kleuren, ik vind het fascinerend.
Mijn (luxe)probleem is dat ik alles mooi vind, zowel gecultiveerd als natuurlijke vegetatie. Ik heb wel een zwak voor Salix, Betula, Olearia, Viburnum en ‘Engelse’ planten. Tot zo’n tien jaar geleden waren die planten in ons klimaat niet voldoende winterhard en waren ze bestemd voor export naar Engeland en Ierland of Frankrijk en Italië. Door de klimaatverandering kunnen ze ook hier worden toegepast en geeft dat minder problemen.

Viburnum plicatum ‘Rowallane’; de originele plant in Rowallane Gardens, Noord-Ierland.
Foto: Ronald Houtman

Kennis doorgeven
Ik vind dat je iedereen die geïnteresseerd is in planten goed moet ondersteunen. Kennis en ervaring doorgeven is heel belangrijk. Ik spreek uit ervaring want ik heb het zelf meegemaakt. Wim van Nierop is voor mij een belangrijke kruiwagen geweest, zeker in de tijd dat ik me ontwikkelde en later toen ik met mijn ‘bonte planten boek’ bezig was. Ik ben door de specialisten ‘opgevoed’ en gevormd. Ik heb het geluk dat ik in een dorp woon met veel gelijkgestemden op plantengebied.
Toen ik van de tuinbouwschool kwam heb ik getwijfeld of ik de Hogere Tuinbouwschool zou gaan doen. Ik heb geen titels bij mijn naam, dat mis ik soms wel maar ik doe mijn werk met veel plezier. Het is heel veelzijdig.

Aart Jan Pannebakker, boomkweker/handelaar in een hecht familiebedrijf

Ik ben Aart Jan Pannebakker, geboren in 1943 in Hazerswoude in een gezin met 10 kinderen. In 1972 getrouwd met Anke en vader van drie kinderen waarvan er twee, dochter Caroline en zoon Thijs (de vijfde generatie!), in het bedrijf werkzaam zijn. Vanaf 1988 wonen wij in mijn ouderlijk huis aan de Voorweg. Ik ben nog actief als reiziger/handelaar en doe met plezier klusjes op de kwekerij zoals pootplan maken, voorraad opnemen, binden en maten tekenen. Dit voorjaar hoop ik voor de 54e keer naar mijn klanten in Engeland te gaan.

Aart Jan Pannebakker naast de 55 jaar oude Wisteria sinensis ‘Prolific’
Foto: Ineke van Teylingen

Opleiding en inspiratie
Na de mulo in Leiden ging ik naar de Rijks Middelbare Tuinbouwschool (RMTS) in Boskoop. Er waren goede leraren, Piet de Vogel – praktijkles, Arie de Graaf – plantkunde, Piet van Dijk – plantenziekten. Harry van de Laar was geweldig goed in sortimentskennis. Ik heb er veel geleerd. In mijn praktijkjaar liep ik stage bij Fa. W. van der Poel en Zn in Hazerswoude. In de zomer bij C.H. Gregory & Sons, een rozenkwekerij in Nottingham. Na mijn diensttijd werkte ik vijf maanden bij Knap Hill Nurseries in Woking.
Het boomkweken zit in de familie. In 1876 ging mijn overgrootvader kweken in de Biezen in Boskoop. In 1880 erfden hij en zijn vrouw een boerenbedrijf met 6 ha land aan de Voorweg. Dat bedrijf werd in 1895 boomkwekerij. Mijn opa begon rond 1900 met het reizen naar Engeland. Bang voor de concurrentie werd dit door de handelaren in Boskoop afgeraden. Er waren al vier exporteurs, met een vijfde erbij zou er voor hen niet genoeg over blijven! Mijn vader begon in 1929 met handel te zoeken in Engeland. In de herfst van 1965 kwam ik in de zaak werken en werd in januari 1966 op reis gestuurd naar Engeland. Je kreeg reisgeld en een catalogus mee. Je nam geen klanten van je vader over, maar je moest het bestaande netwerk zelf uitbreiden. Dat viel niet mee, overal waar ik aanbelde was al een handelaar geweest waar men jaren zaken mee deed dus ik had geen schijn van kans. Erg deprimerend, maar bij thuiskomst zei mij vader: ‘Ben je goed ontvangen, ga het dan maar weer proberen. En bijhouden waar je geweest bent.’ Uiteindelijk heeft de aanhouder wel gewonnen. De export breidde zich steeds meer uit. Nu worden ook Zwitserland, Duitsland en Finland bezocht. Door verkoop en opdeling van de zaak bleef er uiteindelijk twee hectare kwekerij over. Ik vermoed wel dat we nadelige gevolgen zullen ondervinden van de brexit en het coronavirus.
De liefde voor dendrologie moest wel groeien ondanks het feit dat ik deel uitmaak van een geslacht van vijf generaties boomkwekers. Een grotere kennis van het houtige sortiment is in de loop van de jaren steeds belangrijker geworden. Mijn inspiratie kwam vooral door een club boomkwekers waar ik al jaren mee naar Engeland (meestal), Ierland, Schotland of Wales ga. Geweldig wat daar aan sortiment te zien is.

Geliefde planten
Twee geslachten zijn voor mij belangrijk Cornus en Wisteria. In een partij C. alba ‘Gouchaultii’ ontdekte ik een afwijkende plant. Ik vroeg aan Chris Sanders, plantenkenner in Engeland, wat ik er mee zou doen. Ging er mee doorkweken en de variëteit is als C. alba ‘Cream Cracker’ in het sortiment opgenomen. Bij de sterrenkeuring kreeg hij twee sterren maar het is helaas geen bestseller geworden.
Mijn passie ligt bij Wisteria. Op verzoek van Wim Sanders had ik 12 variëteiten van Wisteria opgeplant, bestemd voor een show in Frankrijk en dan ook bloeiend. Helaas ging de show niet door. Op advies van Cor van Gelderen ging ik meer Wisteria cultivars kweken. Ik heb van elke soort een exemplaar gehouden en nu staan er 30 verschillende in de siertuin. Chris Sanders bracht me in contact met Chris Lane, de Wisteria expert in Engeland. Vorig jaar was ik uitgenodigd om bij de presentatie van zijn Wisteria-bijbel in Wisley Gardens aanwezig te zijn. De kweek van Wisteria is arbeidsintensief. Bijna al onze Wisteria’s staan op eigen wortel, verkregen door afleggers. Afleggen is een lastige klus, ze wortelen slecht. Enten op een andere wortel gaat vaak mis, een foute tak (onderstam) groeit sneller maar geeft geen bloem.

Wisteria sinensis ‘Multijuga’, in Rowallane Garden (Saintfield, Noord-Ierland)
Foto: Anke Pannebakker-de Boer

Leven met en van planten
Boomkweker/handelaar is een dubbel vak, je moet niet alleen een goede plant kunnen kweken maar ook de inkoop regelen voor zover je de planten niet op de kwekerij hebt staan. Een goede plant is waardevol. Ik ben op veel kwekerijen gaan rondkijken om te zien waar een betrouwbaar sortiment wordt gekweekt. Acer vind ik een fascinerende kweek, er staan inmiddels 25 verschillende variëteiten. Vergeleken met Magnolia is de sierwaarde veel groter. We kweken ook een sortiment Betula, vooral vanwege de bast. Ik vind een witte bast fascinerend. Het is een interessante kweek, er is veel vraag naar en het is een dankbare plant om te kweken. In mijn hart ben ik boomkweker maar handel is nodig om het bedrijf (Pannebakker en Co. B.V.) te laten floreren.
Ik heb met veel plezier mijn werk gedaan in Engeland, veel gezien en fijne mensen ontmoet. Achteraf zeg ik dat ik niet iets anders had willen doen. Zelfstandigheid en vrijheid van handelen zijn veel waard. Natuurlijk is het runnen van een bedrijf risicovol en heb je weinig vakantie maar het heeft me veel voldoening gegeven. De veelzijdigheid in het vak is onbegrensd. Ik ben een tevreden mens.

Uitdagingen en mooie ervaringen
Het begin van de buitenlandse reizen viel niet mee. Er waren ‘grote’ handelaren die dikke orders boekten, daar moest ik mee leren omgaan. Het kostte doorzettingsvermogen om bij het volgende adres weer gemotiveerd binnen te stappen en te doen of alles in orde was. Collega Jan Verwey zei: ‘Joh, Aart Jan. Het kost je eerst een paar nieuwe zolen voordat je een handeltje bij elkaar gesprokkeld hebt.’
Een paar bevriende Hazerswoudenaren zijn missionaris geworden in Afrika. Ik heb er twee opgezocht. De ene werkte in Oeganda, de andere in Ghana. In Oeganda bezocht ik met hem (hij is nu 94) de botanische tuin van Entebbe. Dan kom je toch in een totaal andere plantenwereld. De wierookboom, Boswellia sacra uit de familie Burseraceae, sprak me enorm aan. Van de hars wordt wierook gemaakt. De Engelse invloed op de tuinen is nog goed te merken. Ook in Ghana heb ik tuinen bezocht.
Mijn kennis en ervaring deel ik op het bedrijf met mijn kinderen en het personeel. Ik doe het wel rustiger aan, maar de inkoop van mijn eigen klanten doe ik nog zelf. Op de weg zijn en kwekerijen bekijken, kwaliteit beoordelen, gesprekken met goede kwekers. Ik ga nog graag zelf op de fiets tuin op tuin af om mijn orders compleet te krijgen.

De voet van de stam van de wierookboom
Foto: Ineke van Teylingen

Bijzondere afsluiting
20 jaar geleden hebben mijn broer Jos en ik plannen gemaakt om een boekje over Hazerswoude in oorlogstijd te schrijven. Een oom van ons zat ondergedoken, is opgepakt bij de razzia in januari 1945 en nooit meer terug gekomen. Dat prikkelde onze nieuwsgierigheid. We hebben heel veel opgestoken bij het onderzoek voor het boekje dat in 2018 verscheen met de titel Hazerswoude 1940-1945 Voorweg, Inundatie, Razzia. In archieven hebben we gezocht naar namen en foto’s om daarmee aan de slag te gaan. In het eerste deel gaat het over de bewoners van de Voorweg en de 13 huizen die gesloopt moesten worden omdat ze in het schootsveld van de Duitsers lagen. Het tweede deel gaat over de polders rondom Hazerswoude die onder water werden gezet uit angst voor een geallieerde aanval. Het derde deel bestaat uit herinneringen aan de razzia. Veel jongens en mannen zijn in schuilplaatsen als tuinloodsen, kassen, kapbakken en dichtgroeiende planten ontkomen. We hebben met meer dan 60 dorpsgenoten gesproken om een zo betrouwbaar mogelijk verhaal te kunnen schrijven. We zijn blij met het resultaat, juist nu in het jaar waarin we ‘75 jaar vrijheid’ mogen vieren.