Alle berichten van Johan Mullenders

De symboliek van Davidia involucrata

Tsja … wat een moeilijke vraag, ‘wat is mijn favoriete boom?’ Zodra ik er één wil noemen, denk ik al aan een andere en nog een andere en weer een andere. Om verschillende redenen heb ik dus meerdere favoriete bomen. In ‘mijn’ bomenpark De Nieuwe Ooster staan zo veel bomen waar ik binding mee heb dat ik de grootste moeite heb om er één tussenuit te pikken. Neem de grote rode beuk Fagus sylvatica ‘Atropunicea’. Hij staat prachtig solitair en is aangeplant door de architect van het gedenkpark Leonard Springer. Hoe sierlijk laat hij zijn takken hangen net boven de graven, waardoor hij een soort beschermheer is geworden.
De Zelkova serrata heb ik twintig jaar geleden van de takkenkraker gered, verplant en inmiddels is hij een geweldig exemplaar geworden. Vol trots passeer ik ‘m dagelijks. Net zo goed de schuine trompetboom, Catalpa bignonioides, die vanwege zijn schuine stand genomineerd stond om in aanraking te komen met de kettingzaag. Ook daar ben ik destijds (in 1995!) tegenin gegaan. De boom kon in mijn ogen nog jaren mee en ieder jaar beloont hij ons als dank met een tooi van prachtige bloemen. Altijd leuk om met een rondleiding te vertellen waarom hij de bijnaam ‘ambtenarenboom’ heeft: 1. hij komt zeer laat op gang (bladontwikkeling), 2. hij is op z’n best tijdens de vakantieperiode (bloei), en 3. hij laat het weer vroeg afweten (bladval). Ondanks dat ik zelf ambtenaar ben, voel ik me totaal niet aangesproken.

Davidia involucrata in volle bloei
Foto: Ineke Vink

En de keus valt op …
Maar goed, het gaat om ‘Mijn favoriete boom’ dus ik moest er toch één benoemen. Na rijp beraad wordt het de zakdoekjesboom, Davidia involucrata. De boom is natuurlijk onder dendrologen zeer bekend en gelukkig ook steeds meer onder de niet-bomen-kenners. Vele malen is de boom beschreven en ik zal de lezer van dit blad ook weinig nieuws kunnen vertellen, of wel? Laat ik beginnen met wat ik met deze boom heb.
Meer dan twintig jaar geleden kwam ik de boom in volle glorie tegen in, toen nog, Arboretum Trompenburg. Opeens stond ik onder een boom met allemaal witte vlaggetjes. Het bordje vertelde mij de naam. Nadat ik van de eerste bewondering was bekomen, rees bij mij een gedachte: ‘Deze boom wil ik ook op De Nieuwe Ooster.’ Destijds was mijn ‘bomenrol’ op De Nieuwe Ooster van geen betekenis, dus moest ik via de juiste kanalen het verzoek indienen om deze zakdoekjesboom te verkrijgen. Gelukkig kreeg ik alle medewerking, vooral na mijn betoog dat een zakdoekjesboom vanwege de symboliek op een begraafplaats thuishoort.
Deze boom was voor mij het startsein om van onze begraafplaats een arboretum te maken, het begin van alles. Om die reden gaat hij mij aan het hart. Maar ook puur om de schoonheid van de boom. In de winter heeft hij mooie rode, puntige knoppen. De toegespitste bladeren met gezaagde bladrand en hartvormige voet spreken mij ook erg aan. Maar de bloei is natuurlijk het summum. Ergens zo rond half mei begint het: de bloem bestaat uit een klein paars rond bolletje waaruit de mannelijke meeldraden groeien. Aan de zijkant komt het vrouwelijke stampertje tevoorschijn, waarbij ik mij altijd afvraag waarom dit aan de zijkant hangt – heeft iemand een verklaring? De bloem wordt door twee schutbladen omgeven, waarbij het ene schutblad aanmerkelijk langer is dan de andere. Gek genoeg wijst de stamper altijd naar het lange blad (waarom?). Door een oplettende deelnemer van een rondleiding werd ik hier op gewezen. Zo zie je maar, je blijft leren. Na een week of twee-drie is het feest van de zakdoekjes weer voorbij en liggen de voorheen spierwitte zakdoekjes op de grond. Ze verkleuren gauw naar bruin en twee weken later zien we niets meer. Nu volgen we de zaden die tot ver in de herfst aan de boom hangen. Het bewijs van de eerdere spectaculaire bloei.
Lang leve de zakdoekjesboom.

Zakdoekjes horen bij de begraafplaats
Foto: Johan Mullenders

Een uitstapje naar Twente: Arboretum Singraven en Poort Bulten

De toenmalige eigenaar van Landgoed Singraven in Denekamp, Willem Laan, was een dendroloog in hart en nieren en al in 1926 lid van de NDV. Hij was ook geïnteresseerd in bosbouw. Hij startte rond 1920 met het aanplanten van bossen in het gebied met weilanden dat bekend staat onder de naam Hagelmeien. W.H. Dingeldein schrijft hierover in Singraven; de geschiedenis van een Twentsche havezate (1934): ‘Twee breede strooken gras, V-vormig uit elkander loopend, achteraan door een dwarsstrook verbonden, zijn er gespaard van de weiden.’ Of Willem Laan andere plannen had met deze V-vormige uitsparing is niet bekend, maar hier is hij vanaf ongeveer 1932 gestart met de aanleg van zijn arboretum.

Willem Laan kende Leonard A. Springer van eerdere werkzaamheden op het landgoed en benaderde hem voor de inrichting. Laan gaf zijn wensen duidelijk aan: een decoratief arboretum met zeer decoratieve ‘Einzelbäume’ die, door geen buurman gehinderd, hun groei aan alle zijden kunnen ontplooien.
De houtige gewassen zijn niet per familie, per geslacht of op basis van oorspronkelijke herkomst aangeplant. Het is hiermee geen systematisch of geografisch arboretum. De spaarzaam toegepaste coniferen staan verspreid over het arboretum. Uit de bestellijsten van Springer blijkt dat hij van de boomsoorten meestal maar één exemplaar bestelde. Incidenteel bestelde hij meer exemplaren, die verspreid over het arboretum werden aangeplant. Van de heesters bestelde hij meestal wel meerdere exemplaren. Wij gaan ervan uit dat deze in kleine groepen werden aangeplant.
Laan wilde de bosranden opfleuren en kreeg het advies van Springer soorten te kiezen die pasten bij de omgeving. Springer gaf een lijst van alle inheemse struikvormen, inclusief duindoorn. Dit doen we nu niet meer. Uit ons historisch onderzoek blijkt dat er tot 1940 gewerkt is aan de aanleg, inclusief het aanbrengen van mooie naambordjes die in Duitsland werden besteld. Willem Laan overleed in 1966. Er is weinig bekend over de periode 1945-1966.

Nieuwe aanplant in Singraven
Foto: Gerrit Haverkamp

Aanvulling sortiment Arboretum Singraven
De Stichting Edwina van Heek is eigenaar van Landgoed Singraven. Het bestuur heeft zich als taak gesteld het arboretum toegankelijker en bekender te maken bij bezoekers van Singraven. Dit vraagt een goed beheer van het gebied en van de collectie. Het collectiebeheer bestaat uit het administratief vastleggen van de collectie, planten van de juiste naam voorzien en het op stand brengen en houden van de collectie.
In 2012 zijn we gestart met de inventarisatie van de aanwezige soorten. Deze werkzaamheden hebben zich, in goed overleg met de eigenaar, uitgebreid tot het vergroten van de collectie. Hierbij gingen we uit van het oorspronkelijk karakter van het arboretum en de inbreng van Leonard Springer. Hiervoor doen we historisch onderzoek. Een boeiende en tijdrovende bezigheid, die niet alleen waardevolle informatie geeft over de aangekochte en gewenste soorten. Andere aspecten zoals de bijzondere boomwensen van Laan, de discussie over naamgeving van bomen tussen Springer en een boomkweker en de beoordeling van te leveren materiaal, verdienen een apart artikel. Een voorbeeld: Springer wilde zeker weten dat hij een wintereik kreeg en geen zomereik. Nu lossen we dat op met een foto maar toen eiste hij de toezending van een bebladerde tak!
De bestelbonnen van Springer, de offertes en rekeningen van boomkwekers, de lijst met bestelde naambordjes en de inventarisatie door Voorhoeve in 1940 van een groot deel van het aanwezige sortiment, leveren een uitgebreide lijst van soorten op, waaruit we bij de aanvulling kunnen putten. Andere bronnen zijn het sortiment van Poort Bulten en de naslagwerken die door Springer geraadpleegd werden (zie L.A. Springer Tuinarchitect en Dendroloog van Constance Moes).

De afgelopen twee jaar is het sortiment, vooral bomen, flink uitgebreid en is er gestart met het plaatsen van de nieuwe naamborden. Voor de keuze van de namen (wetenschappelijke, Nederlandse en Duitse naam) is een protocol gemaakt, waarbij we putten uit de ervaringen van andere arboreta en botanische tuinen.

Uitvoering van de nieuwe naambordjes
Foto: Jan Zwienenberg

Arboretum Singraven en NDV
Bij de keuze van de leveranciers door Leonard Springer vonden we veel leden van de NDV. Deze waren er ongetwijfeld ook bij toen de NDV in 1947 twee dagen op bezoek was in Twente, waaronder Arboretum Singraven. Over de inhoud van excursies vonden we niets maar wel over het wangedrag van een deel van de deelnemers. Het verslag van de excursie meldt (16e Jaarboek 1947): ‘De achterlopers of vakkundig uitgedrukt de zgn. plunderploeg, was daar wel bijzonder goed in thuis. Met gloednieuwe engelse oculeermessen en oude duitse snoeimessen sneden ze takken af en niet zo heel zuinig.’ In 2011 was daar zeker geen sprake van en we hopen dat veel NDV-ers bij een bezoek aan Twente ook Arboretum Singraven weten te vinden.

Stewartia serrata ook te zien in Arboretum Singraven
Foto: Jan Zwienenberg

Pinetum Poort Bulten al snel bomenverzameling
De familie Gelderman gaf landschapsarchitect Leonard Springer de opdracht om een grote collectie bomen bijeen te brengen in een beleefbaar park. Het oorspronkelijke idee was om een pinetum aan te leggen. Maar al in 1912 kreeg Springer de opdracht om een arboretum te ontwerpen met loofbomen en heesters. De bomen kwamen overal vandaan. Ze hadden alleen met elkaar gemeen dat ze op dezelfde breedtegraad groeiden en zodoende winterhard zijn. Het poelenlandschap, ook in landschapsstijl, legde men rond 1990 aan. Springer was geen onbekende in Twente. Hij tekende veel tuinen bij landgoederen van textielfabrikanten in de omgeving. Ook in dit arboretum is zijn ontwerp herkenbaar. Een Engelse landschapsstijl met slingerende lijnen en doorkijkjes die aansluiten bij de gebogen lijnen en doorzichten van het Twentse landschap.

Enkele cijfers
1912 start aanleg Arboretum Poort Bulten
2500 inheemse en uitheemse bomen en heesters
1000 verschillende taxa
20 soorten zwerfkeien uit de ijstijd
37 meter hoge mammoetboom
130.000 bezoekers per jaar in dit bijzondere arboretum

De zwerfstenen in het later aangelegde poelenlandschap liggen her en der verspreid. Ze komen uit Scandinavië. Het landijs voerde de stenen mee. Tijdens het aanleggen van de A1 verzamelde men de stenen en kregen ze in dit landschap een nieuwe plek.

Zeldzame flora en fauna
De natuurwaarden in het park zijn hoog. Door een aangepast maaibeleid en optimale grondwatercondities, vinden we er zeldzame soorten als welriekende nachtorchis, biezenknoppen en muurhavikskruid. In het voorjaar is het een ware bloemenzee, met name in het poelenlandschap en bij de populieren, het ‘populetum’. De samenhang tussen de kruidenrijke graslanden in de voor Nederland unieke bomenweiden en de vochtige bossen zijn van groot belang voor kwetsbare vlindersoorten. De zeldzame grote weerschijnvlinder is al vaak gespot in het arboretum. Maar ook bijzondere paddenstoelen als oranjerode hertenzwam treffen we hier aan. In het poelenlandschap voelen libellen, kikkers en verschillende soorten vleermuizen zich thuis.
Achter in het park staat een grote Sequoiadendron giganteum. De boom heeft een stamomtrek van ruim 6 meter. Van nature komt deze boom voor in Californië. Ook de Metasequoia glyptostro­boides die men plantte in 1949 is uniek. Het is een van de oudste exemplaren in Nederland.

Pseudolarix amabilis in herfstkleur
Foto:Gerrit Haverkamp

De iep in Amsterdam

De iep of olm – al sinds mensenheugenis een oer-Hollandse boom voor stad en landschap. En je kunt wel zeggen dat Hans Kaljee, bomenconsulent van de gemeente Amsterdam, ‘iets heeft’ met de iep. Geboren in de oude VOC-stad Enkhuizen raakte hij al vroeg gewoon met het beeld van bomen in en om de vesting. Iepen worden van oudsher om hun gunstige eigenschappen veelvuldig aangeplant rond de vestingsteden. Tijdens de ALV dit voorjaar hield Hans een interessant betoog waarin hij diverse kanten van de iep belichtte. Een kort verslag daarvan.

Ulmus ‘Columella’ is ook geschikt voor smallere straten
Foto: Jaap Smit

Het is niet verwonderlijk dat de iep ook in de VOC-stad Amsterdam een karakteristieke boom is. De stad Amsterdam is gebouwd op vele heipalen om de gebouwen stabiliteit te geven op het natte en slappe moerasveen ter plaatse. Uit oude geschriften blijkt dat de gemeente Amsterdam vanaf eind 16e eeuw systematisch bomen aanplantte langs de kades en straten. Dit gebruik van bomen in de stad, zo dicht langs de gevels, was uniek voor die tijd. Voordien waren bomen meer bekend als erfbeplanting in het buitengebied. De gedachte erachter was dat de bomen de bodem met hun wortels konden verstevigen en ontwateren en een zekere stabiliteit gaven aan oevers en kademuren. Bovendien hechtte men destijds al veel belang aan het behoud van een gezond en schoon stadsmilieu aangezien de stad, en vooral de grachten, sterk vervuilden. In de loop van de 18e eeuw nam de aanplant van lindes af en besloot men geheel over te stappen op de iep als meer geschikte stadsboom.
In 2010 heeft de unesco, mede om de groene bomen, de historische binnenstad van Amsterdam uitgeroepen tot Werelderfgoed. Door deze nominatie is ook de iep door de unesco bevestigd als onlosmakelijk verbonden met het stadsbeeld van de stad Amsterdam.

Voorbeeldstad
In 2015 groeiden er in de gemeente Amsterdam niet minder dan 75.000 iepen en vijftig soorten en cultivars. De iep is snelgroeiend en ontwikkelt zich in betrekkelijk korte tijd tot een monumentale boom. En de iep is, waarschijnlijk meer nog dan de linde, geschikt als stadsboom omdat deze sterker is en beter bestand tegen invloeden van buitenaf. Ze stelt weinig eisen aan de bodem en vochthuishouding, weerstaat strooizout en zilte zeewind en blijkt zelfs verzakkingen en graafwerkzaamheden tot op zekere hoogte te verdragen. Ook in de beleving in het straatbeeld is de boom bescheiden met zijn transparante kroon, waardoor licht niet geheel weggenomen wordt en de gevels erachter zichtbaar blijven.
Een nadeel is de iepziekte; met name de Ulmus ×hollandica ‘Belgica’ blijkt hier gevoelig voor. Door selectie is er nu een ruime keuze in vormen en toepassingsmogelijkheden en er zijn veel hoog resistente rassen gevonden. Zo kweekt men bijvoorbeeld de Ulmus minor ‘Sarniensis’ en de Ulmus ‘Columella’ met een slank opgaande kroon die ook in smallere lanen en dichter langs de gevels toepasbaar zijn.
Dit beeld met groen stadsontwerp en een prominente rol van straatbomen blijkt nog steeds uniek. Zoals Frankrijk, Spanje en Italië befaamd zijn om hun ontwerp van pleinen, zo zijn wij dat wat betreft de straten en kades in Amsterdam. Studenten van over de hele wereld komen hiernaartoe om de kunst af te kijken.

Ulmus ×hollandica ‘Christine Buisman’
Foto: Jaap Smit

Investeren in promotie van de iep
Voor het promoten van de iep in de stad wordt veel geïnvesteerd. Voorbeelden die passeren, zijn de zomeraanplant van Ulmus rubra, de rode iep, bij het station. Dat is mogelijk, als je maar in het oog houdt dat de meeste investering zit in de plantgatvoorbereiding en de bodem. We beschikken tegenwoordig over een zeer divers sortiment zodat we bijvoorbeeld herfstroze verkleurende iepen in de rosse buurt kunnen planten: Ulmus ‘Frontier’, een kruising met de Chinese iep Ulmus parvifolia en goed resistent tegen de iepziekte. Dergelijke rassen zijn van belang voor het terugkruisen. Een ander idee betrof de trambaan bij de hortus. Bij een renovatie waarbij de autostroken werden omgelegd zodat er meer ruimte ontstond, is de hortus getrakteerd en verrast met een sortiment van tien bijzondere soorten, waaronder Ulmus castaneifolia.
Wubbo Ockels, de voormalige ruimtevaarder en voorvechter voor duurzaamheid en innovatie, is in Amsterdam geëerd met een iep. De gemeente heeft de Wubbo Ockels boom, kortweg Wubboboom, geplant op het Haarlemmerplein. Het is de Ulmus ‘Sapporo Autumn Gold’, een kruising tussen Ulmus pumila en Ulmus japonica. De boom heeft een iets andere vorm en herfsttint dan de andere iepen op het plein.

Helden van de iep
Sommige mensen hebben in het verleden in het bijzonder bijgedragen aan onze huidige kennis van de iep. Het zijn de ‘Helden van de iep’. Zoals Bea Schwarz (1898-1969) die als promovenda de ziekteverwekkende schimmel van de iepziekte ontdekte en beschreef in haar doctoraalscriptie. En Christine Buisman (1900-1936), die als eerste in staat bleek om dit oorzakelijk verband middels empirisch onderzoek te bewijzen. Hans Heybroek of de ‘iepenprofessor’ was verbonden aan het Rijksinstituut voor onderzoek in de Bos- en Landschapsbouw in Wageningen. Tot aan zijn pensionering in 1992 was hij actief in het kruisen van iepenrassen en hij deed veel selectiewerk in de afgelopen eeuw. Diverse hoog resistente selecties komen van zijn hand. Bea Schwarz en Christine Buisman worden gememoreerd in een tweetal iepenrassen die naar hen zijn vernoemd.

Ulmus glabra ‘Exoniensis’ geeft een mooi beeld in de straat
Foto: Jaap Smit

Diversiteit en enten
Voor een gebruikswaarde-onderzoek is een experiment gestart in de nieuwe wijk IJburg. Ook hier werd gekozen voor de iep. Volgens de stadsplanoloog moest er wel een zekere uniformiteit zijn in de boomkeuze voor een evenwichtig beeld. ‘Dat gaat wel goed komen; iepen lijken immers op elkaar.’ Niet dus! Verwonderlijk om te zien hoezeer soorten en rassen binnen één geslacht van vorm kunnen verschillen in een enkele straat. Door deze diversiteit is er een ruim aanbod en ontstond er in deze wijk een collectietuin van zo’n twintig iepensoorten die de aandacht trok van landschapsontwerpers. In navolging wordt nu steeds vaker niet één soort, maar een mix van iepen toegepast in het straatbeeld en langs de grachten. Bijvoorbeeld in de wijk de Houthavens waar een mix van vijftien soorten iep zijn aangeplant.
In het verleden werden iepen vaak geënt. Een probleem dat daarbij op kan treden is de uitgestelde onverenigbaarheid tussen ent en onderstam. Daarom geldt tegenwoordig de eis dat de boom op eigen wortel is opgekweekt. Sommige soorten, zoals Ulmus glabra ‘Exoniensis’, zijn nog steeds enkel door middel van enten te vermeerderen. Een probleem dat soms bij het stekken optreedt, is de slingervormige vergroeiing van de wortelhals met als gevolg een verlies van planten. Mogelijk dat een heftige groeikracht van de wortel vanuit het callus hier debet aan is. Bekende zaailingen zijn bijvoorbeeld de Ulmus laevis, de steeliep. Dit is een vrij wilde en ruige groeier maar heel mooi als er de ruimte voor is. De laatste tijd zijn er ook gestekte selecties van de soort die een beter doorgaande spil vertonen.

Iep ligt Amsterdam aan het hart
Van hoezeer de iep en haar historie de Amsterdammers na aan het hart ligt, getuigen ook de diverse initiatieven om authentieke iepen beplantingslinten in de stad te herstellen. De originele samenhang is in de loop der jaren meestal verloren gegaan; niet in de laatste plaats door de gevreesde iepziekte. Herplant gebeurt dan ook met hoog resistente rassen, veelal ook ter ere van de heldinnen die met hun naam aan deze resistente klonen verbonden zijn. Zo kwam de Ulmus ‘Bea Schwarz’ in het vroege voorjaar van 2016 opnieuw in de belangstelling toen tijdens de boomfeestdag de eerste exemplaren werden geplant voor het herstel van een aaneengesloten historisch lint aan de noordzijde van de Sloterplas. Men pleit in dat stadsdeel al langer voor het herstel van dit enkelsoortige lint. Het herstel gebeurt in verschillende fasen en moet in 2018 gereed zijn.
Soms moeten ook iepen toch wijken vanwege ziekte, ouderdom of renovatie. Uiteraard roept dit weerstand op bij de omwonenden. De gemeente Amsterdam heeft geleerd de actie niet alleen te motiveren, maar ook te ‘verkopen’ door te laten zien hoe het hout ambachtelijk, duurzaam en met trots ter plaatse wordt verwerkt. Hiertoe is de Stichting Stadshout in het leven geroepen. Deze verhandelt onder het motto ‘Hout van je stad’ in samenwerking met de gemeente, meubels, gebruiksvoorwerpen en sieraden van hout uit de eigen stad. Zo werden ook de gecertificeerde ‘Stadsplanken’ bekend: snijplanken met elk een eigen en herleidbare identificatie. Zo voorkomt men dat het hout uit de stad zomaar in de versnipperaar of in pellets belandt. De nieuwe regel is hiermee dat hout uit de stad duurzaam in de stad blijft.

Ulmus laevis
Foto: Jaap Smit