Mijn favoriete boom: Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’

Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ in Moergestel

Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ is in Nederland en ook in de ons omringende landen een veel toegepaste boom. Deze Carpinus (haagbeuk) is vanwege zijn opgaande vorm vooral geschikt voor het gebruik in smallere straten. Als de boom ongeveer 25 jaar oud is wordt hij wel breder van vorm. In vergelijking met Carpinus betulus ‘Fastigiata’ is de boom meer smal opgaand en zijn de bladeren lichter van kleur.

De geschiedenis van deze cultivar is niet helemaal duidelijk. Ik heb bij de toenmalige boomkwekerij de Bie van Aalst in Zundert (de voorganger van de huidige firma Richard de Bie) twee lezingen over de boom gehoord. Er waren destijds twee directeuren, de broers Walter en Richard de Bie. De vader van Richard en Walter werd in Zundert wel Snor de Bie genoemd.
Lezing 1: Walter dacht dat zijn vader de boom in België gevonden zou hebben. Walter was een vooraanstaand lid van de NDV.
Lezing 2: Richard de Bie vertelde me dat zijn vader enthout heeft gekregen van de bekende dendroloog W.J. Hendriks tijdens een excursie van de NDV. Deze excursie vond kort na de oorlog plaats in het Vondelpark in Amsterdam en stond onder leiding van Hendriks.
De boom is in cultuur genomen door firma de Bie van Aalst onder de naam Carpinus betulus ‘Columnaris’ ‘type de Bie’. Het is geen echte Columnaris maar heeft enige gelijkenis. In tegenstelling tot Carpinus betulus ‘Columnaris’ heeft Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ veel langere, doorgaande zijtakken.

Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ (Firapeellaan Eindhoven)

Frans Fontaine was vele jaren chef plantsoenen te Eindhoven. Fontaine is tijdens de tweede wereldoorlog actief geweest in het verzet in Brabant. Hij kreeg in de jaren negentig, samen met zijn vrouw, de Yad Vashem oorkonde uitgereikt door de Israëlische ambassadeur. De familie heeft veel meegemaakt tijdens de Tweede Wereldoorlog. Fontaine was afkomstig uit Amsterdam en solliciteerde eind jaren veertig bij de gemeente Eindhoven op advies van de reeds genoemde heer Hendriks. Zij werkten allebei bij de plantsoenendienst in Amsterdam. Hendriks is de auteur van Onze Loofhoutgewassen. De Heer Fontaine is jarenlang secretaris/ penningmeester geweest van de NDV en organiseerde veel excursies. Hij publiceerde vaak artikelen over bomen, onder andere in het toenmalige vakblad ‘Groen’. In 1981 publiceerde hij in het meinummer een artikel over deze boom, destijds nog onder de naam: Carpinus betulus ‘Columnaris’ ‘type de Bie’. Deze bomen staan nog steeds in de Firapeellaan in de wijk Woensel te Eindhoven, Fontaine woonde destijds in deze buurt. Het gevolg van dit artikel was dat de technische commissie van de NAKB (huidige NAKtuinbouw) besloten heeft om de boom naar de heer Fontaine te noemen. De NAKB heeft van een boom uit de Firapeellaan enthout genomen en dit beschikbaar gesteld aan de Nederlandse boomkwekers. In 1983 heeft de NAKB de naam Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ officieel vastgesteld, destijds tot groot verdriet van de familie De Bie. Sindsdien is de boom op zeer grote schaal aangeplant in de openbare ruimte.

Carpinus is een gezonde soort en kent geen vervelende ziektes, de boom geeft weinig overlast. Bij het gebruik van Carpinus in het algemeen wil ik wel aandacht vragen voor het feit dat deze soort slecht tegen strooizout bestand is. Carpinus betulus is in 2017 gekozen tot de boom van het jaar. De oudste Carpinus betulus ‘Frans Fontaine’ die ik ken, staat in het Arboretum ‘Poort Bulten’ in Twente. Deze boom is ongeveer vijftig jaar oud, aan deze boom is duidelijk te zien dat de boom op oudere leeftijd breder wordt.

Ria van Eijndhoven, rozenfreak en natuurmens

Wil je in het kort vertellen wie je bent, hoe oud je bent en waar je werkzame leven uit bestond?
Ik ben Ria van Eijndhoven, geboren in 1940 in een klein Brabants dorp. Ik ben de oudste van drie zusjes, mijn ouders hadden een gemengd bedrijf. Vlak na de oorlog was er nog geen waterleiding en elektriciteit. Met verwondering zag ik dat er licht kwam door een knopje om te zetten. Die verwondering ben ik mijn hele leven niet meer kwijtgeraakt. Ik ben in de bossen opgegroeid, dat was mijn ideale speelplaats. Ik heb 35 jaar als verpleegkundige gewerkt. In mijn werkzame leven had ik nog weinig met het intensieve tuinieren van doen. Opvallend: patiënten en planten beginnen met een P en beiden hebben zorg en aandacht nodig.

Ria naast Ribes laurifolium, een bijzondere winterbloeier
Foto: Ineke van Teylingen

Wat voor opleiding op dendrologisch gebied heb je gehad?
Geen enkele opleiding, ik ben een selfmade tuinier. Veel wijsheid komt uit boeken en via lidmaatschappen van diverse groene magazines. Toen ik gebeld werd voor dit interview, antwoordde ik daar niet de geschikte persoon voor te zijn. Ik kom heel graag naar de activiteiten van de NDV, maar wat kennis betreft …?

Waar komt de liefde voor dendrologie vandaan en wie hebben je geïnspireerd?
Mijn vader nam mij als klein meisje mee de tuin in en hij leerde mij wat ik er wel en niet uit mocht trekken. Daar is waarschijnlijk de kiem voor het tuinieren gelegd. Gedurende mijn werkzame leven was ik altijd na mijn werk wel even in de tuin aan de gang. Marinus Kooy heeft ons enthousiast gemaakt om lid te worden van de NDV en Koos Slob vind ik zeker een inspiratiebron. Ik heb bewondering voor de manier waarop zijn arboretum tot stand is gekomen en steeds met extra hectares is uitgebreid om het sortiment te vergroten en het geheel te verfraaien.

Een bloeiende Parrotia persica ‘Vanessa’
Foto: Ineke van Teylingen

Hoe zag in grote lijnen je dendrologische leven er uit?
Na mijn pensionering ben ik lid geworden van de Beemster tuinclub en ik ga nu al jaren met de club en de NDV het tuinpad op, leerzaam en prettig. In België deed ik een cursus tuinontwerpen, daar heb ik leren kijken.
In 1974 zijn Jan en ik hier op 5000 vierkante meter begonnen. Het waait altijd, dus rondom staan hagen of hogere beplanting. De tuin is verdeeld in compartimenten die met elkaar in verbinding staan: een rozentuin, natuurtuin, groentetuin, hortensiavallei met honderd soorten en uitgebreide heesterborders met lelies. Deze zijn bedoeld om ’s zomers kleur in de borders te brengen als de heesters zijn uitgebloeid. In het midden van de tuin is een rondeel met drie rijen beukenhaag, op diverse hoogtes gesnoeid. De rijkste bloeitijd is tweede week juni.
Het onderhoud doen we samen, maar de taken zijn wel een beetje verdeeld. Jan neemt het snoeien, gras verzorgen en de constructiewerkzaamheden voor zijn rekening. De snoei van de rozen en de hortensia’s is mijn klus.
De natuurtuin heeft mijn bijzondere aandacht. Dertien jaar geleden ben ik begonnen met het strooien van zaad, maar dat werd in de klei geen succes. Het eerste jaar alleen maar barbarakruid en het tweede jaar pastinaak. Op kleigrond blijken papavers en margrieten niet te willen groeien. Stokrozen zaaien is ook geen succes, van alle kilo’s die zijn gestrooid zijn er twee planten opgekomen. Mijn streven is om dit gedeelte er als een schilderij van Monet te laten uitzien. Een natuurlijke tuin oogt makkelijk, klinkt makkelijk, maar is heel veel werk. Als je het onder controle wilt houden, ben je dagen bezig om de grassen uit de buurt er tussenuit te plukken. Een dergelijke tuin zal op zandgrond makkelijker te onderhouden zijn.

Rosa ‘All that Jazz’
Foto: Jan Schoutsen

Voor welke planten heb je een speciale passie?
Dan komen we uit bij de houtige gewassen en in het bijzonder de rozen. En daar zijn meerdere redenen voor. In de eerste plaats is de roos het symbool van de liefde en ik denk wel de innigst beminde bloem. Ze heeft emotionele waarde, zoals geur, kleur en schoonheid. Ze is het zinnebeeld van de ijdelheid, de vergankelijkheid en van de schoonheid van het leven. Maar de roos vertegenwoordigt ook het kwaad en wel in de vorm van haar stekeligheid. Ik heb honderd soorten, maar ik heb geen voorkeur voor enkel- of dubbelbloemig. Je hebt doorbloeiers en rozen die ineens alles geven, in mijn ogen moeten ze gemengd worden aangeplant. Ik heb een voorkeur voor een mix van beiden om steeds weer iets anders te ontdekken. In Afrika hebben ze door de warmte meer geur, in ons klimaat is het net te koel. Ik ben gek op Austin rozen maar de steel is te teer om de zware bloem te dragen. Ik probeer door snoei de steel steviger te krijgen maar het is me nog niet gelukt.

Wat is het leukste wat je hebt meegemaakt?
Wat mij opgevallen is bij de uitstapjes met de NDV: er gaan leden mee die niet zo goed ter been zijn maar ze gaan wel dapper mee de heuvel op en een ruig gebied in! Dat heeft mijns inziens te maken met interesse en passie.

Wat is het vervelendste in je tuin?
Hier in de polder is de harde wind verwoestend. En dan vaak in de tijd dat de bomen en struiken net in blad staan. Daar word ik wel eens moedeloos van. Daarentegen is een matig windje prettig voor de rozen, dat geeft minder luizen. En dan die vreselijke slakken!

Heb je een leuke anekdote te vertellen?
Als we vroeger met de tuinclub een tuin bezochten waar vooral veel bomen in stonden dan werd er al gauw gezegd: een mannentuin! Het bezoeken van een arboretum, daar was men niet voor in. Echter de afgelopen jaren hebben we arboretum Gimborn in Doorn bezocht, begraafplaats De Nieuwe Ooster in Amsterdam en de Hortus Botanicus in Leiden. Met groot enthousiasme van de deelneemsters.

Vind je het belangrijk om je kennis, ervaring en enthousiasme met anderen te delen?
Ja, al zo’n tien jaar vanaf mei tot half september is de tuin open. Er is veel belangstelling voor de opbouw van de bomen en ook het grote sortiment heesters in de borders trekt de aandacht van de bezoekers. De laatste tijd komt er opvallend veel Duits bezoek. Weer of geen weer, daar trekt men zich niets van aan. De verscheidenheid in vorm, kleur, hoogte en plaatsing is een reden om te blijven komen.

Als je het over mocht doen, zou je dan weer hetzelfde beroep kiezen of zou je het anders doen?
Ik zou weer de zorg in gaan, maar wel proberen om op jongere leeftijd meer kennis over de natuur op te doen. Het is aantrekkelijk om meer inzicht te krijgen in wat de natuur in je tuin doet. De natuur speelt zijn eigen partij. Het enige wat je kunt doen is je er bij aanpassen.

Is er een bijzonderheid die je wilt vertellen?
De natuur geeft uiting aan de diepe wens van de mens. Tuinen en parken inspireren en elk jaargetijde trekt het lover een wisselkleed aan.

Cardamine trifolia

Aan de schaduwplant Cardamine trifolia beleef ik veel plezier. Het is een traag groeiende bosplant die lage wintergroene kussens of matten vormt. De beschrijvingen in dit artikel zijn gebaseerd op eigen ervaringen en uit bestaande teksten. Het zoeken naar geschreven informatie over de plant was een leuke ontdekkingstocht.

Cardamine trifolia met berijpt blad

Gaandeweg bleek dat een flinke dosis bescheidenheid mijnerzijds op z’n plaats is. Achteraf gezien was het een gemiste kans dat ik destijds na de opleiding ‘aankomend hovenier’ niet naar Frederiksoord ging voor een vervolg. Bijzonder was het om te ontdekken dat in oudere boeken Cardamine trifolia regelmatig ter sprake komt, terwijl de plant in nieuwe tuinboeken vaak niet, of slechts uiterst summier, beschreven wordt. Ook op internet is informatie te vinden. Naar mijn idee houden daar juiste en onjuiste informatie elkaar netjes in evenwicht. De species van Cardamine worden er regelmatig door elkaar gehaald.

(Natuurlijke) groeiplaats
Cardamine trifolia is inheems in Europa in de oostelijke Alpen. De plant is vooral te vinden in beukenbossen en gemengde bossen met beuken en naaldbomen, op een hoogte van 400-1400 meter boven zeeniveau. De gemiddelde jaartemperatuur is er enkele graden lager dan in Nederland, de jaarlijkse neerslag komt er regelmatig overeen met de Nederlandse waarden. Hoewel het natuurlijke verspreidingsgebied begrensd is, wordt de plant niet als bedreigd beschouwd. In de natuur groeit de plant doorgaans op plaatsen waar de diepere bodemlaag neutraal tot kalkhoudend is. Gunstig voor de bomen op de hellingen. De bomen zorgen voor een koele, vochtige atmosfeer en een humeuze bovenlaag.
Na bovenstaande zou je het misschien niet verwachten, maar de plant stelt in de tuin geen hoge eisen. Een zure, zelfs enigszins slempige bodem is bijvoorbeeld geen beletsel. En ook tegen zomerdroogte is de plant goed bestand. Voor een lang leven is de vollegrond wel de beste plek.

Naarmate het hogere bladerdek meer licht tegenhoudt, neemt de keuze in schaduwplanten af. Cardamine trifolia heeft geen enkel probleem met donkere schaduw. Net als stinzenplanten wordt de plant vroeg in het voorjaar actief, onder de nog kale bomen. Planten als bosanemoon (Anemone nemorosa), speenkruid (Ficaria verna) en enkele andere Cardamine laten na de bloei hun blad vallen en trekken zich ondergronds terug. Cardamine trifolia daarentegen gaat ‘s zomers met uitgerijpt blad in de wachtstand. De plant is zowel zomer- als wintergroen (‘evergreen’ dekt hier beter de lading dan ‘wintergroen’). Het eerste plantje dat ik ooit plantte, staat er na twintig jaar nog fris en gezond bij op een plek met zon tussen 12 en 14 uur. De plant is ook best zontolerant.

Cardamine trifolia als onderbegroeiing

Eigenschappen
In april kleurt de groene pol of mat volledig wit, door de talloze bloemetjes op steeltjes die ruim boven het blad uitkomen. Ik zie het naast de andere goede eigenschappen als een prettige bijkomstigheid. De bloei op zich zou al reden genoeg kunnen zijn de plant toe te passen. De kleine samengesteld driedelige blaadjes zijn dik en donkergroen van kleur. De plant is daarmee mooi toe te passen als onderbegroeiing van hogere planten als bijvoorbeeld salomonszegel (Polygonatum), Disporum of Maianthemum. De onderzijde van de oudere blaadjes verkleurt naar paars door de invloed van anthocyanen. Ook de bladsteeltjes en de worteluitlopers die licht vangen tonen deze verkleuring.
De plant gedraagt zich uiterst bescheiden. Vanuit het hart breidt het plantje zich langzaam uit. Voor het vormen van een polletje van 15 à 20 centimeter neemt het enkele jaren de tijd. Zaailingen van de plant ben ik hier nog niet tegengekomen. Een hele geruststelling: Cardamine hirsuta (veldkers), een andere telg uit het geslacht, is een hardnekkig onkruidje.
Slakken hebben het plantje niet op het menu, zelfs het jonge blad niet. Blijkbaar is de plant ook niet smakelijk voor reeën. Die doen zich hier in de winter tegoed aan andere wintergroene gewassen als Hedera, Ilex en Camellia, maar eten niet van deze Cardamine.

Houtsnede uit The Herball 1636 John Gerard

Toepassing
Cardamine trifolia is een goede keuze voor schaduwplekken in ‘volwassen’ tuinen, in bostuinen, parken, zelfs onder Rhododendron doet de plant het goed. Bij kleinschaliger toepassing valt te denken aan de voet van een boom, heester of bladverliezende haag. De trage groei is op termijn een voordeel. Omdat het hart van elk plantje mooi blijft, vormen de plantjes samen na enige tijd een compacte wintergroene mat. Het levert een evenwichtig tuinbeeld op dat vele jaren stand houdt. De mat wordt uiteindelijk zo’n 10-12 cm hoog.
Voor grootschalig gebruik worden traag groeiende planten vaak ter zijde geschoven. Maar toepassing van Cardamine trifolia zal de moeite lonen. De tijd die nodig is voor de vorming van een aaneengesloten bedekking valt mee. Ik gebruik kleine maar volwaardige (plug-)plantjes die in het jaar ervoor vermeerderd zijn. Ze zijn niet verwend met een kluit potgrond en groeien meteen door in de beschikbare bodem. De planttijd is voor- of najaar, met een plantafstand van circa 10 centimeter. Een pootstok voor het plantgat en licht aandrukken. Het is een prettig en eenvoudig klusje. Eventueel aanwezige boomwortels vormen geen probleem bij het planten. Succes bijna 100%, de vezelige wortelstructuur en een enigszins vochtige bodem zorgen er voor dat de plant zich snel vast zet.

Onderhoud
Eenmaal gesetteld vraagt de plant geen onderhoud en hij is jaarrond visueel aantrekkelijk. Het donkergroene blad blijft in de winter mooi, strenge vorst is ook voor de bovengrondse delen geen probleem. Na de bloei (en bloei en verval van andere schaduwplanten) behoudt de plant de nette uitstraling. Oud blad verdwijnt in het voorjaar ‘vanzelf’ onder het nieuwe blad. Jonge aanplant wordt in het najaar soms bedekt door afgevallen boomblad. Planten die langer vaststaan, hebben daar geen last meer van. De plant heeft baat bij een mulch van bladaarde, maar aanplant in een reeds gevormde strooisellaag is vaak al voldoende.

Eigen ontwerp waarin alle eigenschappen samenkomen

Namen, wetenschappelijke en volkse
Er zijn veel verschillende Cardamine en nog meer namen. In het woud van officiële benamingen kun je al eenvoudig verdwalen. Namen, synoniemen, species met verwarrend gelijkende namen zijn Dentaria trifolia, Cardamine triphylla, Cardamine trifoliolata, Crucifera trifolia. Alleen de laatste is een synoniem van de naam Cardamine trifolia (inderdaad, een kruisbloemige). Op internet doet ook de naam Cardamine trifoliata de ronde, misschien omdat deze naam in het herbarium van Linnaeus voor komt. Als ik het even niet meer weet zoek ik houvast bij The Plant List (theplantlist.org), daar ontbreekt de naam Cardamine trifoliata.
Voor Cardamine trifolia bestaan ook veel volksnamen. In Duitsland kennen ze Kleeschaumkraut, Wald-Schaumkraut en Dreiblättrige Kresse. De Engelsen spreken over trefoil cress, trefoil ladies’ smock, three-leaved bittercress, three-leaved cuckoo flower. Maar helaas is er nog geen gangbare Nederlandse volksnaam. Dit bracht me er toe voor Cardamine trifolia de naam ‘schaduwgroen’ te introduceren. In een oude tekst werd ook de naam Claver-Kersse gebruikt, te lezen als ‘klaverkers’. Schaduwgroen en klaverkers. Twee eenvoudige namen die kunnen bijdragen aan bekendheid van de plant.

Conclusie
Cardamine trifolia is een goede keuze voor de schaduw en verdient een vaste plek in het sortiment. Het fijne donkergroene blad, de trage groei, de jaarrond rustige uitstraling.
In beschrijvingen wordt het woord ‘dainty’ (schattig, gracieus) regelmatig gebruikt. Het verwijst naar de habitus, de bloei en de terughoudendheid waarmee een enkel plantje zich in de tuin zal gedragen. Hoe leuk het ook klinkt, het zou jammer zijn als er niet ook anders naar Cardamine trifolia gekeken wordt. Elk jaar plant ik er veel van om als basis te dienen voor schaduwborders. Daarnaast plant ik jaarlijks vlakken uit op moeilijke donkere plekken. In de natuur, bijvoorbeeld in de Zuid Bohemen, de oostelijke Dolomieten en in Oostenrijk komt de plant plaatselijk overvloedig voor. Hier in Nederland heeft de plant het ook goed naar de zin. Door er enkele jaren achtereen groepen van te planten kunnen zich de kolonies vormen die zo mooi passen in een natuurlijke bostuin. □

Voor informatie: bart.wortelboer@gmail.com

Meer lezen?
Alfred Evans (1974). The Peat Garden and its Plants.
William Robinson (1879). Alpine Flowers for English Gardens.
Dodoens (1644). Cruydtboeck.
John Parkinson (1629). Paradisi in Sole Paradisus Terrestris or A Garden of all sorts of pleasant flowers.