Categorie archieven: Dendrovaria

Bomen in Diergaarde Blijdorp; onverwachte ontmoetingen tussen de dieren

Diergaarde Blijdorp is bij vele mensen bekend als de dierentuin van Rotterdam. Met ruim 1,5 miljoen bezoekers per jaar is het een van de drukst bezochte dagattracties in Nederland. Ook staat Diergaarde Blijdorp al vele jaren vermeld als ‘leukste uitje’ in diverse lijstjes en top 10 overzichten. Kortom, er zullen bezoekers genoeg zijn die zich de olifanten, giraffen, gorilla’s herinneren. Maar weinig mensen weten (of realiseren zich) dat Diergaarde Blijdorp óók een erkende botanische tuin is die al sinds de oprichting in 1857 een zeer uitgebreide plantencollectie onder haar hoede heeft. Daarmee is Diergaarde Blijdorp een van de weinige Europese dierentuinen die deze status heeft verworven en in de loop der jaren met wisselende successen en uiteenlopende ontwikkelingen heeft behouden.

Kastanjelaan (Witte paardenkastanje) in het Azië-continent
Foto: Louwerens-Jan Nederlof

Historie
In 1940 verhuisde de Rotterdamsche Diergaarde uit de binnenstad van Rotterdam naar de nabij gelegen Blijdorp-polder. Diergaarde Blijdorp was een feit en toen al uniek omdat de dierentuin (met haar gebouwen en padenstructuur) door één architect, Sybold Van Ravesteyn, werd ontworpen. Ook nu nog hebben we met dit bijzondere erfgoed te maken en zijn er ruim 21 rijksmonumenten in gebruik.
Bij het ontwerp werden direct de plantvakken bepaald en ingevuld met snelgroeiende bomen als Populier, Es en Els. Later werden diverse variëteiten Bruine beuken en Varenbeuken aan de collectie toegevoegd. Ook toen al was er een samenwerking met boomkwekers om het beplantingsplan uit te werken en te realiseren. Veel hulp en adviezen kwamen van het op steenworp afstand gelegen Trompenburg Tuinen & Arboretum in Kralingen.

Modernisering
Vanaf 1940 ontwikkelde de dierentuin zich tot een van de grootste collecties in Europa met meer dan 800 verschillende diersoorten. Grote katachtigen en Australische dieren waren een van de specialismen waarmee bijzondere fokresultaten werden geboekt. We maken een sprong in de tijd naar de jaren negentig van de vorige eeuw. Duidelijk werd dat Diergaarde Blijdorp moest moderniseren: minder dieren die meer ruimte krijgen. Alleen zo kon de diergaarde rendabel en relevant blijven als instituut dat zich inzet voor het behoud van bedreigde diersoorten.
De toenmalige directie ontwierp een masterplan om de dierentuin op te delen in continenten. De dieren kregen de beschikking over grotere verblijven met een natuurlijke inrichting. De samenhang tussen dieren (en diersoorten onderling) in hun natuurlijke biotoop werd steeds belangrijker. Hierdoor kon ook de educatie over het behoud van diersoorten en hun leefgebieden onder de aandacht van het publiek worden gebracht. De continenten kregen steeds meer beplanting uit het bewuste gebied. In het Amerika-continent kwamen de Mammoetbomen, Sparren, Berken en Essen uit dat gebied. Het Azië-continent kenmerkte zich door het gebruik van allerlei bamboesoorten en in de Chinese sfeertuin werden tientallen soorten houtige gewassen (Rhododendrons, Magnolia’s en Coniferen) uit de Himalaya, Japan en delen van China aangeplant. In de tropische vlindertuin Amazonica staan tientallen houtige gewassen uit het Amazonegebied (zoals rubber, koffie en kapok).

De oudste planten uit Blijdorp: Dioon edule (li) en Encephalarthos altensteinii (re). Ze zijn afkomstig uit de Rotterdamse Diergaarde en verhuisd naar de Victoria-serre in Diergaarde Blijdorp.
Foto: Louwerens-Jan Nederlof

Van decor naar groene oase
Soms diende de beplanting als decor voor de dierenverblijven maar steeds vaker kwam de bomencollectie als apart aspect in de spotlights te staan. Diergaarde Blijdorp is ruim 32 hectare groot en heeft naar schatting 5000 bomen in 400 soorten aangeplant. Het groen is in de loop der jaren letterlijk uitgegroeid als de groene long en oase in de drukke binnenstad. Het groen bleef niet onopgemerkt en met het realiseren van het tweede masterplan 2020-2030 zijn het groen en de botanische collectie een hoeksteen voor het realiseren van de doelen die gaan over het behoud van biodiversiteit, het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en educatie. Langzaam maar zeker verandert ‘het leukste uitje van Nederland’ naar een instituut dat het behoud van biodiversiteit hoog in het vaandel heeft staan. Het feit dat er zonder planten geen leven op aarde mogelijk is, draagt er aan bij dat Diergaarde Blijdorp ook haar botanische ambities op het nieuwe masterplan heeft afgestemd.

De icoon van de bedreigde bomen, Wollemia nobilis, in Blijdorp als kuipplant
Foto: Louwerens-Jan Nederlof

Botanische collectie op niveau
In 2019 werd Blijdorp na een accreditatie ook internationaal door Botanic Gardens Conservation International (BGCI) als botanische tuin erkend. BGCI is een internationaal netwerk van botanische tuinen met als doel het behoud van plantensoorten in-situ en ex-situ omstandigheden. In 2020 ontvingen we ook als eerste bomencollectie in Nederland de erkenning Arbnet waarmee we duiding kregen over de sterke en zwakke punten van onze collectie houtige gewassen. In april 2021 werd de erkenning van onze bomencollectie aangevraagd bij de NDV en met succes! Het zichtbaar maken van de bomencollectie gebeurt niet alleen door gebruik te maken van de bestaande netwerken. De afgelopen jaren is begonnen om meer dan 500 plantenlabels (met hulp en productie door het Nationaal Bomenmuseum, Doorn) door de tuin te verspreiden en zo de bomen en planten onderdeel uit te laten maken van een geregistreerde plantencollectie; een zeer belangrijke voorwaarde voor een botanische collectie. Het opnieuw determineren van de bomen (in 2018 met de hulp van enkele leden van de NDV) is hierbij een volgende stap, evenals het wederom organiseren van de ‘groene rondleidingen’ over bomen voor geïnteresseerde groepen en verenigingen.

Dit alles kan alleen door samenwerking met andere botanische tuinen en arboreta. Lidmaatschappen van internationale verenigingen zijn onmisbaar om op middellange termijn nieuwe botanische ambities te ontwikkelen. Zo zal de komende jaren, bij de nieuwe ontwikkelingen in het Azië-continent, zoveel mogelijk rekening gehouden worden om bedreigde soorten als Magnolia’s en Rhododendrons onder te brengen. Hiervoor zijn contacten met Trompenburg Tuinen & Arboretum, Arboretum Wespelaar en leden van de International Magnolia Society onmisbaar. Geïnspireerd door Pinetum Blijdestein zullen we de komende jaren ook een bijdrage leveren aan een conservation hedge: letterlijk een heg waarin alle planten een unieke wilde herkomst hebben en zo gezamenlijk bijdragen aan het behoud van erfelijke eigenschappen en biodiversiteit.
En zo verandert de rol van botanische collectie in de geschiedenis van Blijdorp van nevendoel naar bijzaak, naar decor en uiteindelijk naar het bestaansrecht voor een moderne natuurbehoudorganisatie. Ik wil u van harte uitnodigen om met eigen ogen de bomencollectie van Diergaarde Blijdorp te bekijken en de botanische verrassingen zelf te ontdekken; en laat u zich vooral niet afleiden door al die dieren!

* Louwerens-Jan Nederlof is Collectiebeheerder Botanische Afdeling Diergaarde Blijdorp, l.nederlof@diergaardeblijdorp.nl

Kasteelpark De Haar: mallejannen brachten bomen van elders

Daar waar het park van kasteel De Haar bij Haarzuilens ter sprake komt gaat het vrijwel altijd ook over de grote van elders aangevoerde bomen die door aanplant vanaf 1895 nabij kasteel De Haar het groen snel een volgroeid aanzien moesten geven. In het vuistdikke boek Wat een weelde. Tien eeuwen kasteel De Haar wordt in een bijdrage over het park uitvoerig op dit gegeven ingegaan. In het navolgende worden een aantal (toenmalige) berichten aangehaald die meer ‘technische’ details naar voren brengen.

Vertrek vanuit Groenekan (oktober 1895)

Duur transport toont rijkdom eigenaar
Ook ten tijde van de aanleg klonk verbazing in de kranten door. ‘Het vervoer van volwassen boomen naar het huis Ter Haar bij Vleuten, is weer aan de gang’ meldde De Standaard van oktober 1897. Het is ‘den rijkdom van den eigenaar, die hem in staat stelde een lange breede oprijlaan met dubbele rijen vijftigjarige eiken en beuken te stichten op een plaats waar vóór een paar jaar de koeien nog graasden (…)’ Twee jaar eerder berichtte De Gooi- en Eemlander: ‘Veel bekijks heeft te Utrecht het dagelijksch transport van volwassen boomen, die door den boomkweeker Copijn van de Groenekan naar het huis Ter Haar te Vleuten worden vervoerd, om daar te dienen tot den aanleg van de lanen en het park die het statige slot zullen omringen. Dit transport geschiedt in drie expresselijk daarvoor vervaardigde wagens, in elken waarvan een boom ligt. Die wagens zijn zoo ingericht, dat de wortels, waaromheen nog een groote kluit aarde zit, in een grooten ruimen bak rusten en dus gedurende het vervoer niet beschadigd kunnen worden. De boomen nog geheel in hun bladerentooi, steken achter boven den wagen uit. De wagens, die, naar men zegt, per stuk duizend gulden hebben gekost, gaan dagelijks tweemaal heen en weer, zoodat elken dag zes boomen worden overgebracht. Wat de aanleg op deze wijze kosten zal, kan men ongeveer nagaan, als men weet dat alleen het vervoer van iederen boom op twintig gulden berekend wordt.’

Aankomst bij kasteel De Haar, met ‘wortels, waaromheen nog een groote kluit aarde zit, [die] in een grooten ruimen bak rusten’ (oktober 1895)

Een eeuwenoud bos?
Veel later, in 1952, ging de Oudheidkundige Vereniging Flehite op excursie naar kasteel De Haar. Vooraf kwam het Dagblad voor Amersfoort met een ‘voorbeschouwing’ die handelde over het ‘eeuwenoud’ bos van De Haar dat een dikke vijftig jaar daarvoor nog niet bestond. In het artikel wordt de heer J. Hoogendoorn uit Groenekan aangehaald. Hij was in de 80 en een van de laatst levenden die betrokken was geweest bij het transport naar en de aanplant bij De Haar: ‘Het was groots en ik heb nooit zoiets geweldigs meegemaakt en ik kan U ook wel vertellen dat ze het ons heus niet zo gauw meer na zullen doen, want het hele karwij kostte een bom duiten.’

Afkoppelen van de kar met de bak en de beugel (oktober 1895)

De architect Cuypers kreeg de opdracht tot herbouw van het kasteel en de baron zei tegen de ‘oude Copijn’: ‘En U hebt ervoor te zorgen, dat mijn kasteel binnen eenige jaren komt te liggen in een eeuwenoud bos.’ Vervolgens wordt beschreven hoe men tot een park met een zeker wasdom kwam: ‘Honderden bomen werden overgebracht, waaronder eiken van 100 jaar of ouder en beuken van omtrent zestig lentes.’ ‘Landgoed Voordaan bij Groenekan leverde een paar honderd bomen. Iedere boom werd zorgvuldig ontgraven. Dat duurde soms één, soms meerdere dagen. Dan werd hij met een speciale bok voorzichtig omgehaald en aan de wagen gebonden, dat duurde óók een hele tijd en dan kwamen er voor dag en dauw vier tot zes extra zware paarden en een grote staf van personeel om het hele geval naar De Haar te brengen. De rit duurde minstens vier uren en werd non-stop afgelegd. Bij het kasteel, middenin het weiland, werd de boom zorgvuldig geplant en dan ging de kar weer terug om een nieuwe last te halen.’ ‘Een zestal mallejannen werd speciaal hiervoor geconstrueerd.’ ‘De zes mallejannen waren onophoudelijk en wekenlang in bedrijf, terwijl bij ieder transport steeds twee karren tegelijk vertrokken. Op deze wijze verhuisde een bos, zonder dat één ongeluk gebeurde. Alleen vertoonden de wegen tussen Groenekan en De Haar hier en daar bedenkelijke kuilen en gaten, maar ook dat was helemaal niet erg, want … de baron betaalde.’

Het manoeuvreren van de boomkluit tot boven het plantgat (oktober 1895)

Ook geeft Hoogendoorn aan ‘dat het wel eens voorgekomen is, dat men volle vierentwintig uur onafgebroken met één boom in touw was’.
Landgoed Voordaan kon onvoldoende bomen leveren, dus bomen kwamen ook van elders, tot uit Naarden toe. ‘Om drie uur in de nacht werd dan uit Groenekan stapvoets naar Naarden vertrokken, daar werd de boom opgeladen en ging het meteen terug naar De Haar. Tegen het ochtendkrieken van de volgende dag stond dan de boom in zijn nieuwe omgeving. Tja, het waren soms wel heel zware dagen, vooral als het een hele dikke was, want de stammen waren soms anderhalve tot twee meter in doorsnee.’ ‘Weliswaar sneefde een enkel exemplaar, maar verreweg de meeste bleven behouden en groeiden lustig verder.’

Het laten zakken van de kluit en oprichten van de boom (oktober 1895)
Het verder oprichten van de boom door vereende mankracht trekkend aan een touw (oktober 1895)

Goede voeding
Maar het was niet alleen een kwestie van overbrengen en planten, want ‘deze boomen worden gedurende den aanleg kunstmatig gevoed. Aan elken stam is bevestigd een bloempot, half gevuld met aarde en katoenen of wollen draad, en verder met water. Uit de opening in den bodem van den pot hangen losse draden af, die met het andere einde in den grond tusschen de wortels verspreid zijn. Door het voortdurend afsijpelen van vocht uit den pot langs de draden blijft de grond om den wortel ook in ‘t droogste weer steeds vochtig en kunnen de wortelvezels gelijkmatig het noodige voedsel opnemen.’ Aldus het Algemeen Handelsblad uit 1895.

Toen de bus met Flehite leden in 1952 de statige oprijlaan in zwenkte geloofden de excursiedeelnemers ook nauwelijks ‘dat hier ruim vijftig jaar tevoren slechts weitjes en koetjes en slootjes te zien waren.’

Een laan met bomen van elders (de boerderijen e.d. moeten nog worden afgebroken, oktober 1895)

Coniferen weer op naam in Frederiksoord

‘Kijk twee stil hangende goudhaantjes zweven bij de Taxus,’ fluistert Rob Kruijt*. Rob komt aanlopen met een plastic boodschappentas met daarin zijn gereedschap, een loep, de determinatiegids van Boom en plastic zakjes voor het verzamelen van kegels en takken. Hij bezoekt de schooltuin in Frederiksoord op een ijzig koude dag in november en komt helpen bij het op naam brengen van een aantal Coniferen.

Tijd om oud te worden
Generaties leerlingen leerden hier hun Coniferen in het in 1908 aangelegde Pinetum. Destijds, in de eerste helft van de 19e eeuw, werden de leerlingen opgeleid als tuinbazen voor de landgoederen en buitenplaatsen. De aanleg van het Pinetum in Engelse landschapsstijl verwijst naar die tijd. Enkele oude loofbomen verfraaien het Pinetum waaronder een 70 jaar oude Doodsbeenderenboom (Gymnocladus dioica) die niet misplaatst zou staan op een kerkhof. Gelukkig zijn er nog plantenlijsten aanwezig van de 150 Coniferen die de leerlingen van de voormalige Gerard Adriaan van Swieten Tuinbouwschool hier moesten leren tijdens hun opleiding. Daar zijn nog zeventig Coniferen van aanwezig met soms een behoorlijke leeftijd. Een verrassend beeld leveren de Coniferen voor de particuliere tuin op. Meestal worden die na 10 tot 20 jaar gerooid, hier krijgen ze de kans om door te groeien. Zo staat er een 55-jarige Chamaecyparis lawsoniana ‘Triomf van Boskoop’ met een hoogte van 18 meter en een vijftig jaar oude Chamaecyparis pisifera ‘Filifera’.

De naald van Tsuga diversifolia onder de microscoop; helderwitte onderzijde en top is ingerand
Foto: Rob Kruijt

(On)bekende Tsuga en Abies
In het Pinetum is de invloed van oud-docent Theo Janson goed zichtbaar. Naast het verplichte sortiment hield hij er van om bijvoorbeeld naast de bekende Tsuga canadensis en de Tsuga heterophylla juist een minder bekende Tsuga te plaatsen. Rob heeft wel een vermoeden welke Tsuga het is maar hij wil zekerheid. Met de loep bekijkt hij de top van de naald van de Tsuga en hij toont vervolgens een inkeping in de top. De naald heeft een helderwitte onderkant en Rob bevestigt de naam: Tsuga diversifolia. Thuis zal hij dat onder de microscoop controleren. Er zijn meer bomen die op naam gebracht moeten worden. Zo determineren we een Abies amabilis van 22 meter hoog met naalden die naar mandarijnen geuren bij het kapot wrijven. Achtereenvolgens determineert Rob een Pinus contorta met een donkere bast met een plaatvormige structuur, Pinus nigra subsp. laricio met zijn lange naalden en de harsvrije, bolvormige en aan de top toegespitste knop en Pinus parviflora met zijn gedraaide naalden met vijf bijeen in een bundel met witte huidmondjes aan de onderzijde en harsvrije knoppen.

Een prachtig exemplaar van Abies pinsapo var. marocana vinden we midden in het Pinetum. Deze soort heeft zijn verspreidingsgebied in Marokko en staat op de rode lijst als een bedreigde soort. Over de bedreiging van de soort schreef Piet de Jong eerder in Arbor Vitae (2020 nr.4). Na een microscopisch onderzoek kon Rob de naam bevestigen: aan de bovenkant van de naald zie je 3-5 rijen huidmondjes die onderbroken zijn. Volgens Eckenwalder** is dit de variëteit marocana.

Naald Abies pinsapo var. marocana: aan de bovenkant van de naald zie je 3-5 rijen huidmondjes die onderbroken zijn.
Foto: Rob Kruijt

Toekomst schooltuin
Bij het op naam brengen van de Coniferen heeft Rob veel steun aan de leerlijsten uit de jaren zeventig, tachtig en negentig van de oud-leerlingen. Ook bij het herstel van het Pinetum kunnen we daar uit putten. Daarnaast krijgt het Pinetum een eigentijdse uitstraling met weer aandacht voor de dwergconiferen, voor bosbouw interessante soorten en de soorten die we nu als fossiel terugvinden.

In de ondergrond van de schooltuin bevindt zich zoals op veel plaatsen in Zuidwest-Drenthe keileem en dat soms op een geringe diepte van 80 tot 120 cm. Ook in het Pinetum is dit goed zichtbaar, zo stagneert de hoogtegroei van de 100 jaar oude Sequoiadendron giganteum en krijgt deze markante boom een brede top. Ook de 70 jarige Larix kaempferi en de Larix ×marschlinsii groeien niet meer verder in de hoogte en kennen alleen nog maar breedtegroei.

Wonderlijk dat het Pinetum er na het vertrek van de school in 2005 uit Frederiksoord en het gebrekkige onderhoud van de laatste 16 jaar er nog zo goed bij ligt, constateert Rob. Er is weinig schade van de drie droge zomers, mogelijk door de keileem in de ondergrond en het microklimaat dat wordt geschapen door de zoom van hagen rond het Pinetum. Deze zomer hangen de naambordjes aan de coniferen en kan het publiek weer leren en genieten op deze plek.

* Rob Kruijt is wetenschappelijk collectiebeheerder bij Pinetum Blijdenstein
** James E. Eckenwalder. Conifers of the World: The complete reference. Timber Press, 2009.